Inleiding
“Halleluja! Want [de] Heer, <onze> God, de Almachtige, heeft Zijn koningschap aanvaard. Laten wij blij zijn en ons verheugen en Hem de heerlijkheid geven” (Op 19:6b-7a).
We kunnen deze verzen wel als titel boven deze psalm zetten, want met de komst van Christus, de Koning van Israël, vloeit de beker van dankzegging en lofprijzing van het gelovig overblijfsel van Israël over. Destijds heeft het volk een lied gezongen vanwege de verlossing uit Egypte (Ex 15:1-18; Ps 77:12-13). Maar in Jesaja 43 zegt de HEERE: “Denk niet aan de dingen van vroeger, let niet op de dingen van het verleden. Zie, Ik maak iets nieuws. Nu zal het ontkiemen. Zult u dat niet weten? … Dit volk heb Ik Mij geformeerd. Zij zullen Mijn lof vertellen” (Js 43:18-19a,21).
Het loflied is een nieuw lied na een nieuwe verlossing. Vergelijk Openbaring 15 waar de HEERE de Koning van de naties wordt genoemd en alle naties zullen komen en zich voor Hem neerbuigen (Op 15:3-4). De uitdrukkingen in het nieuwe lied van deze psalm komen uit de tweede helft van het boek Jesaja (vers 1 - Js 42:10; 51:16; 52:10; vers 2 - Js 51:5; 40:5; vers 3 - Js 49:8; vers 4 - Js 44:23; 52:9; vers 8 - Js 55:12.
Niet alleen het overblijfsel zal de HEERE groot maken (verzen 4-6), ook de volken, symbolisch voorgesteld door de zee (verzen 7-9), die eerst in opstand waren tegen God, juichen voor de HEERE. Ja, “laat alles wat adem heeft de HEERE loven. Halleluja!” (Ps 150:6).
1 - 3 Zing voor de Verlosser
1 Een psalm.
Zing voor de HEERE een nieuw lied,
want Hij heeft wonderen gedaan;
Zijn rechterhand en Zijn heilige arm
hebben Hem heil gebracht.
2 De HEERE heeft Zijn heil bekendgemaakt
en Zijn gerechtigheid geopenbaard voor de ogen van de heidenvolken.
3 Hij heeft gedacht aan Zijn goedertierenheid en trouw
voor het huis van Israël;
alle einden der aarde hebben gezien
het heil van onze God.
Het opschrift vermeldt dat dit “een psalm” is (vers 1). Het is de enige psalm in het hele boek met dit korte opschrift. Maar de inhoud is allesomvattend. De psalmist roept opnieuw op om “een nieuw lied” voor de HEERE te zingen, omdat Hij een nieuwe tijd heeft doen aanbreken (vgl. Ps 96:1; 33:3). Daar hoort een nieuw lied bij.
Het is niet alleen een herhaling van het lied uit Psalm 96. Het is er een versterking van. In Psalm 96 vinden we een loflied voor de Schepper-God, hier is het een loflied voor de Verlosser-God, een loflied dat bij een triomftocht hoort! Het is ook een verhoring van de gebeden van het overblijfsel (vgl. Js 64:1-4).
Om die nieuwe tijd, een tijd van ongestoorde zegen voor Zijn volk en de hele aarde, te laten aanbreken heeft Hij “wonderen gedaan” (vgl. Ps 77:15; 86:10). Hij heeft alles voor Zijn volk ten goede doen keren. Bij het verrichten van Zijn wonderen heeft niemand Hem geholpen. Hij heeft het Zelf gedaan, met “Zijn rechterhand en Zijn heilige arm”. Zijn rechterhand spreekt van kracht (vgl. Js 59:16; 63:5). Zijn arm spreekt ook van kracht waaraan hier ‘heilig’ wordt toegevoegd omdat Zijn werk een heilig werk is.
Die “hebben Hem heil gebracht”, ofwel daardoor is de verlossing, de behoudenis tot stand gebracht. Terwijl Zijn volk het oordeel heeft verdiend, heeft Hij hen omwille van Zichzelf in de zegen gebracht. Het gaat hier niet in de eerste plaats om Zijn volk, maar om Hem. Het doel van het werk van de behoudenis is de handhaving van Zijn eigen gezag en regering.
Elke bekering van een mens is een wonder dat God tot stand heeft gebracht. Er is niets van de mens bij. Wie zich heeft bekeerd, zal beseffen dat het komt door een werk van Gods Geest in zijn hart. Uit genade wordt een mens behouden, niet uit werken (Ef 2:8). Iedere gelovige zal Hem daar eeuwig voor prijzen met liederen vol dank en aanbidding. Hij heeft alles gedaan tot lof van de heerlijkheid van Zijn genade (Ef 1:5-6).
Het heil of de behoudenis van Israël is “Zijn heil” (vers 2). Hij heeft Zijn koninkrijk gevestigd, Hij heeft het gedaan. Het is Zijn heil. Zo ziet het geloof dat. Hij heeft dat overal op aarde bekendgemaakt, niet door verkondiging in woorden, maar door het uitvoeren ervan. In het verleden was dat zichtbaar in de verlossing van Zijn volk uit Egypte en de terugkeer uit ballingschap in Babel. Bovenal is het zichtbaar in het werk dat Christus op het kruis heeft volbracht.
Zijn heil of behoudenis en Zijn gerechtigheid zijn twee kanten van Zijn werk. Zijn behoudenis betekent zegen voor allen die behouden zijn. Zijn gerechtigheid vormt daarvoor de grondslag, want Christus heeft aan Zijn gerechtigheid voldaan door de zonden te dragen van allen die behouden zijn. Daarom kan God Zijn behoudenis waarmaken.
“Zijn goedertierenheid en trouw” (vers 3) zijn het uitgangspunt voor de ontplooiing van Zijn macht in Zijn behoudenis en Zijn gerechtigheid. Goedertierenheid of liefde en trouw zijn altijd in Hem aanwezig. Het hoort bij Zijn Wezen. Goedertierenheid is de zegen, de liefde en goedheid van de HEERE op grond van Zijn verbond; trouw is de zekerheid dat Hij en Zijn verbond onveranderlijk zijn.
In Zijn goedertierenheid en trouw heeft Hij altijd de beloofde zegen voor Zijn volk, “het huis van Israël”, in Zijn hart gehad (vgl. Lk 1:54-55,72). Het huis van Israël is het hele volk, het overblijfsel van de twee en de tien stammen, in het land. Alle ongelovigen zijn omgekomen. De rest van Israël is “heel Israël” dat behouden is (Rm 11:26; vgl. Zc 13:8-9).
Het volk heeft wel gedacht dat Hij hen was vergeten (Ps 77:10). Maar dat is onmogelijk, want Hij kan Zijn goedertierenheid en Zijn trouw niet vergeten. Hij kan Zichzelf niet verloochenen (2Tm 2:13). Dat zal het huis van Israël ervaren. Het getuigenis “van het heil van onze God” wordt door “alle einden der aarde … gezien”. De psalmist spreekt over “onze God”, dat is de God van Zijn volk, de God Die Zich over Zijn volk ontfermt. Iedereen op aarde zal dat zien en Hem daarvoor eren.
Het Hebreeuwse woord eretz, dat hier is vertaald met ‘aarde’, mag ook worden vertaald met ‘land’ (Israël). De keus is afhankelijk van het verband. Gezien het contrast met vers 7 – de zee, die de volken symboliseert – is het beter om in vers 3 en in vers 4 het woord eretz te vertalen met ‘land’. Dan vinden we in de verzen 4-6 het loflied van Israël en in de verzen 7-9 het loflied van de volken.
4 - 6 Juich voor de Koning
4 Juich voor de HEERE, heel de aarde,
breek uit [in gejuich], zing vrolijk en zing psalmen.
5 Zing psalmen voor de HEERE met de harp,
met de harp en met luid psalmgezang,
6 met trompetten en bazuingeschal,
juich voor het aangezicht van de Koning, de HEERE.
Wat in de voorgaande verzen over de HEERE is gezegd over de verlossing die Hij voor Zijn volk heeft bewerkt, vraagt om een reactie. Die komt van de psalmist, die “heel de aarde” oproept om “voor de HEERE” te juichen (vers 4). Het moet een uitbarsting van gejuich zijn, met vrolijk gezang van psalmen (vgl. Js 44:23; 49:13; 52:9; 54:1; 55:12).
Het zingen van de psalmen moet worden begeleid door een snaarinstrument, de harp, en het zingen moet luid gebeuren (vers 5; vgl. Js 51:3). Er zijn ook twee blaasinstrumenten: trompetten en bazuinen (vers 6). De trompet wordt gebruikt om het volk bij elkaar te roepen en het bij God in gedachtenis te brengen (Nm 10:2,8-10). Het bazuingeschal kondigt het jubeljaar aan, waarin alles weer aan de rechtmatige eigenaar wordt teruggegeven, en de troonsbestijging van de koning (Lv 25:9; 1Kn 1:39). Beide gebeurtenissen worden vervuld met de komst van de Messias.
Alle toevoegingen onderstrepen de feestvreugde. De vreugde zwelt aan tot een geweldig concert. Het kan ook niet anders, want de grote “Koning, de HEERE” regeert. Hij heeft de heerschappij op Zich genomen en de aarde teruggebracht onder de heerschappij van God. Dat betekent grote welvaart en zegen voor Gods volk en de hele aarde. Wie zou dan niet enorm blij zijn?
Voor ons geldt dat de Heer Jezus nu al de heerschappij over ons heeft. God heeft Hem al tot Heer en tot Christus gemaakt. Hij bezit Zijn koninkrijk in de hemel en in het hart van ieder die Hem als Heer heeft aangenomen en dat met zijn mond belijdt (Rm 10:9-10). Zo iemand is een onderdaan in het koninkrijk van God dat in deze tijd bestaat uit “gerechtigheid, vrede en blijdschap in [de] Heilige Geest”, waarin Christus wordt gediend (Rm 14:17-18).
7 - 9 Juich voor de Rechter
7 Laat de zee bulderen met al wat ze bevat,
de wereld [juichen] met wie haar bewoont.
8 Laten de rivieren in de handen klappen,
de bergen tezamen vrolijk zingen
9 voor het aangezicht van de HEERE;
want Hij komt om de aarde te oordelen.
Hij zal de wereld oordelen in gerechtigheid
en de volken op billijke [wijze] oordelen.
Omdat de Schepper-Koning regeert, worden de zee en de wereld van de volken opgeroepen om zich bij het koor van de juichende menigte aan te sluiten (vers 7). “De zee en al wat zij bevat” is de zee van de volken. Het is synoniem met de tweede helft van het vers “de wereld met wie haar bewoont” (vgl. Ps 96:11b). De volkenzee, eens opgezweept en onrustig, die slijk en modder voortbracht (Js 57:20), gaat nu in de handen klappen voor het aangezicht van de HEERE, Die gekomen is. Er komt een uitbarsting van vreugde. “De zee” moet “bulderen met al wat ze bevat”. De zee, die altijd machtig en ontembaar is geweest, voegt zich met alles wat ze bevat met haar bulderende stem bij het koor dat juicht voor de Koning.
De uitlopers van de zee, de rivieren, die de wereld doorkruisen, en de bergen, die boven de wereld uitsteken, worden opgeroepen zich op luide en blijde toon te uiten (vers 8; vgl. Js 55:12). De vreugde-uitingen vullen de schepping die is vrijgemaakt van het zuchten dat door de zonde is veroorzaakt (Rm 8:19-22). De schepping schept adem, ze komt tot rust en tot het doel waarvoor God haar heeft geschapen: het eren van Hem.
Waarom moet de hele wereld juichen en vrolijk zijn “voor het aangezicht van de HEERE” (vers 9)? Omdat Hij komt om de wereld in gerechtigheid te oordelen. Dat betekent dat alle kwaad door Hem op rechtvaardige wijze wordt verwijderd en dat Hij vervolgens op rechtvaardige wijze regeert (Js 11:3-5). Hier hunkert de gelovige en met hem de hele schepping naar.