Inleiding
Er is in deze psalm vooruitgang van zegen: eerst voor de individuele Godvrezende, dan voor zijn gezin en ten slotte voor het hele volk. Deze wijsheidspsalm – die we zo kunnen noemen omdat het daarin gaat over “eenieder die de HEERE vreest” (vers 1), wat het beginsel van de wijsheid is – beschrijft een Israëlitisch gezin tijdens het vrederijk. Het belang van het gezin naar de gedachte van de HEERE blijkt uit de beschrijving van het vrederijk in Jesaja 65 (Js 65:21-24).
Het thema van deze psalm is welzaligheid (verzen 1-4) en zegen (verzen 5-6). Het ‘welzalig’ geldt voor ieder die de HEERE vreest. Dat is de boodschap van dit gedeelte, dat begint en eindigt met de vermelding “die de HEERE vreest” (verzen 1,4). Het vrezen van de HEERE is tegelijk de basis voor zegen (vers 4), die wordt uitgewerkt in de verzen 5-6.
1 - 2 Zegen van de Godvrezende
1 Een pelgrimslied.
Welzalig is eenieder die de HEERE vreest,
die in Zijn wegen gaat.
2 Want u zult eten van de inspanning van uw handen;
welzalig zult u zijn en het zal u goed gaan.
Dit negende “pelgrimslied” bezingt het geluk van “eenieder die de HEERE vreest, die in Zijn wegen gaat” (vers 1). Zo worden de Israëlieten in het vrederijk beschreven. De vrees voor de HEERE blijkt uit het gaan in Zijn wegen (Sp 14:2). Het “welzalig” dat daaraan verbonden is, is het hoogste geluk, het ware en blijvende geluk. Het is de vervulling van de priesterlijke zegen (Nm 6:24; vgl. vers 5).
In Psalm 127 is de Israëliet welzalig vanwege de zegen van kinderen. Hier in Psalm 128 is hij welzalig vanwege de zegen in zijn werk en in zijn gezin. Psalm 144 maakt duidelijk dat hij welzalig is omdat de HEERE zijn God is (Ps 144:15b).
Het geluk bestaat dan ook niet uit voorbijgaande dingen als geld en goederen, aanzien en macht, maar het ontvangen van de blijvende zegen van de HEERE in het werk en in het gezin, zoals die in het vrederijk zal worden genoten. Dit is de volle oudtestamentische zegen van de rechtvaardige (vgl. Dt 28:1-5; Jb 1:1,8; 2:3). Bij ontrouw eten anderen het resultaat van het werk (Lv 26:16b; Dt 28:33a).
Het woord “want” (vers 2) geeft aan dat nu volgt waaruit de ‘welzaligheid’ van het vrezen van de HEERE en het gaan in Zijn wegen bestaat. Het eerste wat de Godvrezende wordt toegezegd, is dat hij zal “eten van de inspanning” van zijn handen (vgl. Js 3:10). De HEERE zal zijn werk zegenen. Dit is een enorm verschil met de man die hard werkt, maar zonder rekening te houden met God (Ps 127:2). De belofte dat het goed zal gaan, houdt geen voorspoed in van dingen die het leven aangenaam maken, maar houdt het vreugdevolle genot van de gunst van God in het leven op aarde in.
3 - 6 Zegen van het Godvrezende gezin
3 Uw vrouw zal zijn als een vruchtbare wijnstok
binnen in uw huis,
uw kinderen zullen zijn als jonge olijfbomen
rondom uw tafel.
4 Zie, zo zal zeker de man gezegend worden
die de HEERE vreest.
5 De HEERE zal u zegenen vanuit Sion;
u zult het goede van Jeruzalem zien,
al de dagen van uw leven.
6 U zult de kinderen van uw kinderen zien.
Vrede over Israël!
Telkens komt in de pelgrimsliederen naar voren dat God het leven van de Godvrezende juist in de sfeer van zijn gezin zegent (vers 3). Dit is de vervulling van de zegen die God bij de schepping van Adam en Eva heeft toegezegd (Gn 1:27-28a). In het vrederijk zal dit oorspronkelijke doel van God met het huwelijk worden verwerkelijkt, tot grote zegen voor de hele aarde (vgl. Gn 15:5; 22:17; 32:12).
De grote zegening van het gezin komt tot uitdrukking in de wijnstok en de olijfboom. Het tijdperk van Salomo en het vrederijk worden door deze twee bomen gekenmerkt (1Kn 4:25; Mi 4:4; Zc 3:10). De wijn is een beeld van vreugde (Ri 9:13) en de olijfboom van de kracht van de Geest (vgl. Ps 52:10). De vrouw van de Godvrezende “zal zijn als een vruchtbare wijnstok binnen” in zijn huis. Zij zal hem veel kinderen geven (vgl. Ez 19:10) en hij zal daaraan vreugde beleven. Zij zal er voor de kinderen zijn en door haar opvoeding ervoor zorgen dat de kinderen een vreugde in zijn huis zijn.
Rondom een olijfboom komen een heleboel jonge olijfbomen op, afkomstig van de wortelscheuten. Zo zullen “kinderen … zijn als jonge olijfbomen” (vgl. Ps 52:10). Het zijn nog “jonge” olijfbomen. Ze moeten nog groeien ofwel opgevoed worden. Daarvoor zitten ze “rondom uw tafel”. Een tafel is een beeld van gemeenschap, van samen genieten van hetzelfde. Daar zal de vader hen onderwijzen over het leven tot eer van God (vgl. Ef 6:1-4).
Met de oproep “zie” (vers 4) wijst de psalmist op de man die hij in de voorgaande verzen heeft beschreven. Hij zegt als het ware: ‘Kijk naar die man, hoe hij samen met zijn kinderen aan tafel zit en samen met hen van de vrucht van de inspanning van zijn handen eet. Dit huiselijke tafereel, dat wordt gekenmerkt door een vreugdevolle gemeenschap, is de geweldige zegen die de man ontvangt “die de HEERE vreest”.
Behalve de zegen die in het heden wordt genoten, is er ook de belofte van zegen in de toekomst (vers 5). De zegen komt vanuit Sion, het heiligdom waar God woont en vanwaar de genade naar Zijn volk stroomt. De priesterlijke zegen van Numeri 6 komt nu ook over de gewone Israëlieten (Nm 6:24). Zij die de HEERE vrezen, leven in overeenstemming met het verbond met de HEERE. Daarom zullen zij zeker de zegen van het verbond ontvangen (Lv 26:1-9; Dt 28:1-14). Dat zijn precies de zegeningen die we in Psalm 127 en Psalm 128 vinden.
Daarbij komt nog dat hij het goede van Jeruzalem zal zien, wat inhoudt dat hij zal delen in de vrede van Jeruzalem. De Godvrezende zal de zegenrijke regering van de Messias vanaf Zijn troon ervaren. Deze zegen duurt “al de dagen” van zijn leven in het vrederijk voort.
Hij zal “de kinderen” van zijn “kinderen zien” (vers 6; vgl. Js 59:21), wat inhoudt dat hij een talrijk en gelukkig nageslacht zal zien. Zij zullen in het vrederijk het land bevolken. De psalmist besluit dan ook dit drietal psalmen af met de wens dat er “vrede over Israël”, dat is het hele volk van de twaalf stammen, zal zijn, zoals hij ook de voorgaande twee drietallen psalmen heeft afgesloten (Ps 122:8; 125:5).
Er kan geen vrede voor het volk zijn als er in de gezinnen geen vrede van de Heilige Geest aanwezig is. Zo is het ook in de gemeente. De gezinnen zijn een gemeenschap en vormen de bouwstenen van de gemeente. Wat daar wordt gedeeld, kenmerkt de gemeente.