Hoofdstuk
Inleiding
Exodus betekent ‘uittocht’. Dat is tegelijk het hoofdonderwerp van het boek: de uittocht van Israël uit Egypte.
In Genesis hebben we een rijkdom aan verschillende onderwerpen. Die onderwerpen worden daar vaak slechts aangestipt om in de volgende bijbelboeken nader te worden uitgewerkt. De verlossing is daarvan een voorbeeld. Alleen in Genesis 49 wordt de verlossing – in de HSV vertaald met ‘zaligheid’ – genoemd (Gn 49:18), terwijl dat onderwerp in het boek Exodus breed wordt uitgemeten. Exodus heeft in feite slechts twee onderwerpen:
1. De verlossing van het volk Israël uit de slavernij (Exodus 1-24);
2. De woning van God, de tabernakel, te midden van Zijn volk (Exodus 25-40).
Een ander verschil met Genesis is dat Genesis ons algemene geschiedenissen geeft, die hoofdzakelijk verbonden zijn met gedetailleerde levensbeschrijvingen van diverse personen. Exodus is helemaal gewijd aan de geschiedenis van het volk Israël. De enige levensbeschrijving die we erin vinden is die van Mozes.
Er zijn nog enkele belangwekkende gebeurtenissen in dit boek. We zien dat de wet wordt gegeven (Exodus 20) als de grondslag van Gods relatie met Zijn volk. Tevens zien we dat het priesterschap (Exodus 28-29) wordt gegeven op grond van de genade van God voor Zijn volk. Door het priesterschap is het mogelijk om de relatie tussen het volk en God te handhaven als het volk faalt in de heiligheid die passend is voor Gods wonen bij Zijn volk.
God heeft niet bij Adam of Abraham gewoond. Hij kan alleen wonen bij een verlost volk. Daarom is het noodzakelijk dat Israël verlost wordt. In het lied van de verlossing dat Mozes en de Israëlieten na de verlossing uit Egypte en van de Egyptenaren zingen (Ex 15:13,17), komt dat tot uiting.
In de verlossing van Israël uit Egypte laat God een beeld zien van de werkelijke verlossing die we vinden in de Heer Jezus. Mozes, die gebruikt wordt om het volk te verlossen, is een type of beeld van de Heer Jezus. Stéfanus laat dat duidelijk zien in zijn rede tot de Raad of Sanhedrin, het hoogste Joodse gerechtshof, die in Handelingen 7 opgetekend is.
Alles wat in Exodus met het volk gebeurt, is hun overkomen tot voorbeelden voor ons (1Ko 10:6,11). Door alles wat Israël is overkomen, wil God ons, christenen, duidelijk maken wat verlossing is. Verlossing wil zeggen dat God een volk losmaakt van elke vorm van slavernij en het brengt naar een plaats waar Hij het helemaal voor Zichzelf kan hebben.
Voordat we weten wat verlossing is, moeten we weten wat verdrukking is, wat slavernij is. Je verlangt alleen naar verlossing als je ergens van verlost moet worden. Daarom zijn de eerste hoofdstukken van Exodus zo belangrijk.
Exodus is het boek van “een rokende oven en een brandende fakkel” (Gn 15:17). De oven spreekt van de verdrukking en de fakkel spreekt van de hoop. God brengt verdrukking over het volk, opdat ze leren roepen tot Hem. Als God een mens wil verlossen, moet hij eerst het besef krijgen van zijn verdrukking en de slavernij van de zonde. In de tijd dat de Israëlieten het goed hebben in Egypte, hebben ze geen behoefte aan verlossing. Wie geniet van de zonde en alles wat de wereld te bieden heeft, verlangt niet naar verlossing.
Het karakter van Egypte is in Exodus anders dan in Genesis. In Genesis is Egypte het beeld van de wereld die door God gezegend wordt door middel van de regering van Jozef, het beeld van de Heer Jezus. In Exodus is Egypte het beeld van de Godvijandige wereld die wordt geregeerd door een koning die Jozef niet heeft gekend en die het volk onderdrukt (Ex 1:8-11). De koning van Egypte, de farao, is in dit boek een beeld van de satan.