1 - 4 De nieuwe stenen tafelen
1 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Houw twee stenen tafelen voor u uit, zoals de eerste, dan zal Ik op die tafelen de woorden schrijven die op de eerste tafelen stonden, die u in stukken gebroken hebt. 2 Wees tegen de morgen gereed; vervolgens moet u in de morgen de berg Sinaï opklimmen en daar, op de top van de berg, voor Mij gaan staan. 3 Maar niemand mag met u mee naar boven klimmen en ook mag op heel de berg niemand gezien worden, het kleinvee en de runderen mogen [zelfs] niet tegenover de berg grazen. 4 Toen hieuw [Mozes] twee stenen tafelen uit, zoals de eerste. En Mozes stond vroeg in de morgen op, klom de berg Sinaï op, zoals de HEERE hem geboden had, en hij nam de twee stenen tafelen in zijn hand.
Het eerste paar stenen tafelen is verbroken door de ontrouw van de mens, maar dat verandert niets aan Gods wet. Mozes moet twee nieuwe stenen tafelen houwen en God schrijft daarop precies hetzelfde als wat Hij op de eerste tafelen heeft geschreven. De grondslag van de betrekking tussen God en Zijn volk blijft de wet.
Toch is er een verschil. De eerste stenen tafelen zijn door God gehouwen (Ex 32:16), terwijl dit tweede paar door Mozes moet worden uitgehouwen. Nog een verschil lezen we in Deuteronomium 10. God zegt daar dat dit tweede paar in de ark gelegd moet worden (Dt 10:2).
De eerste stenen tafelen zien op Christus. Hij wordt gedood als Hij bij Zijn volk is gekomen. De tweede stenen tafelen zijn een beeld van de gelovigen. God wil dat zij laten zien wie Christus is. De gelovigen zijn in Hem, zoals de tafelen in de ark. Mozes op de berg is een beeld van de Heer Jezus Die bezig is Zijn volk te vormen naar het beeld van Hemzelf.
5 - 9 De HEERE roept Zijn Naam uit
5 Toen daalde de HEERE neer in een wolk, ging daar bij hem staan en riep de Naam van de HEERE uit. 6 Toen de HEERE bij hem voorbijkwam, riep Hij: HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw, 7 Die goedertierenheid blijft bewijzen aan duizenden, Die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft, maar Die [de schuldige] zeker niet voor onschuldig houdt en de ongerechtigheid van de vaders vergeldt aan de kinderen en kleinkinderen, tot in het derde en vierde [geslacht]. 8 Toen haastte Mozes zich, knielde ter aarde, boog zich neer 9 en zei: Heere, als ik nu genade in Uw ogen gevonden heb, laat de Heere dan toch in ons midden meegaan. Zeker, het is een halsstarrig volk, maar vergeef onze ongerechtigheid en onze zonde, en neem ons aan als [Uw] erfelijk bezit.
De HEERE heeft in vers 2 tegen Mozes gezegd dat hij op de top van de berg voor Hem moet gaan staan. Nu zien we dat de HEERE in Zijn neerbuigende goedheid in een wolk, de woonplaats van Zijn heerlijkheid, neerkomt en bij Mozes gaat staan. Mozes kan alleen voor de HEERE staan omdat de HEERE bij hem komt. Zo is het ook met ons. Wij kunnen alleen voor God staan omdat Hij in Christus, Die de “uitstraling is van Zijn heerlijkheid” (Hb 1:3), tot ons is gekomen.
De HEERE roept Zijn Naam uit. Hij roept daarmee uit Wie en wat Hij is. Hier ziet Mozes Zijn heerlijkheid voorbijgaan, waarnaar hij in het vorige hoofdstuk heeft gevraagd. De namen van de HEERE laten zien dat Hij eerst barmhartig, genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw is, en ook vergeeft, waarna volgt dat Hij ook rechtvaardig en in waarheid handelt. Die volgorde zien we ook in de Heer Jezus, Die “vol van genade en waarheid” is (Jh 1:14) en van Wie staat dat door Hem “de genade en de waarheid” geworden is (Jh 1:17).
God kan vergeven op grond van Wie Hij is en op diezelfde grond zal Hij de schuldige straffen. Vergeven kan Hij omdat Hij de Onschuldige heeft gestraft voor hen die zich schuldig weten. Schuldig houdt Hij wie zich niet bekeert. De gevolgen van de zonde werken door in de geslachten. Dat wil niet zeggen dat iemand verloren gaat om wat een ander heeft gedaan, want ieder wordt gestraft om de eigen zonden (Ez 18:20a). Maar als bijvoorbeeld de vader een dief is, is de kans groot dat hij zijn kinderen verkeerde dingen bijbrengt. Zij nemen dat over.
Deze openbaring van Gods heerlijkheid brengt Mozes ertoe opnieuw te vragen of de HEERE in het midden van het volk wil optrekken. De merkwaardige aanleiding is de hardnekkigheid van het volk. Juist daarom vraagt Mozes het. Hij geeft hiermee aan dat het volk nooit op eigen kracht het beloofde land zal bereiken, maar dat de HEERE hen er zal moeten brengen. Hij pleit bij God voor het volk omdat God God is en geen mens (Hs 11:9b).
10 - 17 De HEERE sluit een verbond
10 Toen zei Hij: Zie, Ik sluit een verbond; ten overstaan van heel uw volk zal Ik wonderen doen, zoals die op de hele aarde en onder welk volk ook nog nooit tot stand gebracht zijn. Ja, heel het volk, in het midden waarvan u verkeert, zal de daden van de HEERE zien, want het is ontzagwekkend wat Ik met u ga doen. 11 Houd u aan wat Ik u heden gebied. Zie, Ik zal de Amorieten, Kanaänieten, Hethieten, Ferezieten, Hevieten en Jebusieten voor u uit verdrijven. 12 Wees op uw hoede dat u geen verbond sluit met de inwoners van het land waarin u komt, anders zullen zij in uw midden tot een valstrik worden. 13 Maar hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan en hun gewijde palen omhakken, 14 – want u mag zich niet neerbuigen voor een andere god: de Naam van de HEERE is immers de Na-ijverige. Een na-ijverig God is Hij – 15 anders sluit u [misschien] een verbond met de inwoners van het land. Wanneer zij immers als in hoererij achter hun goden aangaan en aan hun goden offers brengen, zou men u kunnen uitnodigen en zou u van hun offer eten. 16 Dan zou u van hun dochters [vrouwen] nemen voor uw zonen. Hun dochters zouden als in hoererij achter hun goden aangaan, en uw zonen als in hoererij achter hun goden aan laten gaan. 17 U mag u geen gegoten goden maken.
God zegt toe dat Hij mee zal gaan. Hij sluit een verbond met hen. Hij luidt de verbondssluiting in met “zie”, waardoor Hij er met nadruk op wijst. Hij wil dat Zijn volk ervan doordrongen is dat Hij dit verbond sluit. Tevens moet het volk beseffen dat dit verbond elk ander verbond uitsluit. Ze mogen op geen enkele manier een verbond sluiten met de inwoners van het land die hun rechten op Gods land laten gelden. Elke verbinding met mensen die Gods land voor zichzelf opeisen en dus Gods rechten loochenen, is een verloochening van de verbinding met God.
Een verbinding met de inwoners van het land zal ertoe leiden dat Gods volk de afgoden van het land zal gaan aanbidden. En dat is volstrekt verboden. Daarom moeten ze korte metten maken met alles wat aan valse aanbidding herinnert. Altaren, gewijde palen en gewijde stenen, het moet allemaal verbrijzeld worden. God eist de aanbidding van Zijn volk helemaal alleen voor Zichzelf op. Hij verlangt naar de liefde van een volk dat Hij heeft bevrijd om het tot Zijn eigen volk te maken. Hij is een na-ijverig of jaloers God. Niet dat Hij Zichzelf vergelijkt met goden van goud en zilver, hout en steen, maar Hij wil niet dat Zijn volk zich daarmee afgeeft en zichzelf daardoor naar het verderf leidt. Hij zoekt juist hun geluk.
18 - 27 Herhaling van diverse inzettingen
18 Het Feest van de ongezuurde [broden] moet u in acht nemen. Zeven dagen [lang] moet u ongezuurde [broden] eten, zoals Ik u geboden heb, op de vastgestelde tijd in de maand Abib, want in de maand Abib bent u uit Egypte vertrokken. 19 Alles wat de baarmoeder opent, behoort Mij toe, ja, al uw vee dat mannelijk is, wat [de baarmoeder] van rund of schaap opent. 20 Maar de ezel die [de baarmoeder] opent, moet u met een [stuk] kleinvee vrijkopen. Als u hem echter niet vrijkoopt, moet u hem de nek breken. Elke eerstgeborene van uw zonen moet u vrijkopen. Men mag voor Mijn aangezicht niet met lege [handen] verschijnen. 21 Zes dagen moet u arbeiden, maar op de zevende dag moet u rusten. [Ook] in de ploegtijd en in de oogst[tijd] moet u rusten. 22 Ook moet u voor uzelf het Wekenfeest houden, [dat is het feest bij] de eerste vruchten van de tarweoogst; en [ook] het Feest van de inzameling, bij de jaarwisseling. 23 Alles wat onder u mannelijk is, moet drie keer per jaar verschijnen voor het aangezicht van de Heere HEERE, de God van Israël. 24 Als Ik de volken van vóór uw [ogen] zal verdrijven en uw gebied ruim zal maken, zal niemand uw land begeren, wanneer u drie keer per jaar optrekt om te verschijnen voor het aangezicht van de HEERE, uw God. 25 U mag het bloed van Mijn offer niet offeren met iets dat gezuurd is, en het offer van het Pascha mag niet tot de [volgende] morgen overblijven. 26 De eerstelingen van de eerste vruchten van uw land moet u in het huis van de HEERE, uw God, brengen. U mag een bokje niet koken in de melk van zijn moeder. 27 Verder zei de HEERE tegen Mozes: Schrijf deze woorden voor uzelf op, want op grond van deze woorden heb Ik een verbond met u en met Israël gesloten.
De herhaling van diverse inzettingen laat zien dat ook hierin geen verandering is gekomen. De zonde van de mens zal God er nooit toe brengen dat Hij Zijn maatstaven van heiligheid en gerechtigheid aanpast. Gods rechten op de toewijding van Zijn volk en op al hun bezit komen tot uiting in de drie grote feesten die de HEERE nog een keer aan Zijn volk te kennen geeft.
Het eerste feest is het Feest van de ongezuurde broden, dat onmiddellijk verbonden is aan het Pascha. Dit feest geeft aan dat Hij een volk wil zien dat het zuurdeeg – zuurdeeg is een beeld van de zonde in al zijn vormen – heeft weggedaan en dat zich voedt met goede dingen. Hij wil dat hun leven een feest is voor Hem en voor hen.
Daarmee hangt samen Zijn recht op “alles wat de baarmoeder opent”, met als extra accent dat een eerstgeborene moet worden vrijgekocht. In het recht op de eerstgeborene wil Hij dat zij Zijn recht erkennen op alles wat zij bezitten. Dan zullen ze niet met lege handen (harten) voor Hem verschijnen. Als ze bij Hem komen, zullen ze iets bij zich hebben om aan Hem te offeren als uiting van de rechten die Hij op hen heeft en ook als uiting van hun dankbaarheid dat ze Zijn volk mogen zijn. Hij heeft recht op ons gekregen door het werk van Zijn Zoon, waardoor we vrijgekocht zijn uit de macht van de zonde.
Hij wil dat Israël de sabbat houdt als een rustdag. Dan kunnen ze zich speciaal bezinnen op wat Hij heeft gezegd. Ook wil Hij dat ze drie keer per jaar bij Hem in Zijn huis komen met de beste vruchten van het land. Ze hoeven zich geen zorgen te maken voor wat ze achterlaten. Daarvoor zal Hij zorgen.
Het tweede feest, het Wekenfeest of Pinksterfeest, dat zeven weken na het Pascha gehouden wordt, is het feest ter gelegenheid van de eerste vruchten van het land. Dit feest wordt verbonden aan het aanbieden van de eerste schoof van de oogst aan de HEERE. Het gaat om de eerste vruchten van de oogst. “Christus” is als “Eersteling” uit de doden opgestaan (1Ko 15:23a). In de opstanding heeft Hij ook allen met Zich verbonden die Hij door Zijn werk op het kruis heeft verlost. Zij zijn eerstelingen van een nieuwe schepping (Jk 1:18).
Het derde grote feest, het Loofhuttenfeest, is het feest van de inzameling aan het einde van het jaar. Dan wordt de volle oogst binnengehaald. Het spreekt van de vernieuwing van alle dingen in overeenstemming met Gods plan. Wat nu al voor Christus en de Zijnen geldt, zal dan in de hele schepping te zien zijn. De schepping levert dan zijn volle vrucht voor God die Hem wordt aangeboden door allen die er deel van mogen uitmaken.
Door deze inzettingen te onderhouden kunnen ze hun liefde voor Hem tot uiting brengen. Liefde zal Hem willen gehoorzamen en zal Hem vertrouwen. Dat wil Hij graag bij Zijn volk zien. Dat heeft te maken met oog hebben voor de betrekkingen die God heeft gegeven en het respect voor de tederheid daarvan. In natuurlijk opzicht laat God dat zien door het verbod om een bokje te koken in de melk van zijn moeder. Zo onnatuurlijk als dat is, zo onnatuurlijk is het om God niet met een verlangend hart te geven wat Hem toekomt.
Mozes krijgt de opdracht dit alles op te schrijven. Wat opgeschreven is, ligt vast als een herinnering voor het huidige geslacht en om door te geven aan de volgende geslachten (Js 30:8). Gods zorg is er ook voor de toekomst, dat de Zijnen altijd zullen weten wat Hij wil. Door hun zonde met het gouden kalf is ook hun begrip verminderd van wat God heeft gezegd. Zonde heeft altijd tot gevolg dat we het zicht op Gods gedachten zijn kwijtgeraakt of die in elk geval minder begrijpen. Daarom moeten we eraan herinnerd worden door het Woord.
28 - 35 Het glanzende gezicht van Mozes
28 Hij was daar namelijk veertig dagen en veertig nachten bij de HEERE. Hij at geen brood en dronk geen water. En [God] schreef op de tafelen de woorden van het verbond, de Tien Woorden. 29 En het gebeurde, toen Mozes van de berg Sinaï afdaalde – de twee tafelen van de getuigenis waren in Mozes' hand, toen hij van de berg afdaalde – dat Mozes niet wist dat de huid van zijn gezicht glansde, omdat [de HEERE] met hem gesproken had. 30 Aäron en al de Israëlieten keken Mozes aan, en zie, de huid van zijn gezicht glansde. Daarom waren zij bevreesd om dichter bij hem te komen. 31 Mozes riep hen echter [bij zich]. Aäron en al de leiders van de gemeenschap keerden naar hem terug, en Mozes sprak tot hen. 32 Daarna kwamen al de Israëlieten naar voren en hij gebood hun alles wat de HEERE met hem besproken had op de berg Sinaï. 33 Nadat Mozes geëindigd had met hen te spreken, legde hij een doek over zijn gezicht. 34 Maar telkens wanneer Mozes voor het aangezicht van de HEERE kwam om met Hem te spreken, deed hij de doek af, totdat hij [weer] naar buiten ging. En wanneer hij naar buiten gegaan was, sprak hij tot de Israëlieten wat hem geboden was. 35 En als de Israëlieten aan het gezicht van Mozes zagen dat de huid van het gezicht van Mozes glansde, dan deed Mozes de doek weer over zijn gezicht, totdat hij naar binnen ging om met Hem te spreken.
De eerste keer dat Mozes van de berg is gekomen met de wet van God bij zich, heeft zijn gezicht niet gestraald. Nu is dat wel het geval. Als God Zich in genade en liefde openbaart, heeft dat een weerkaatsing bij ieder die in gemeenschap is met Hem (vgl. Hd 4:13b). Mozes weet zelf niet dat zijn gezicht straalt. Het is ook niet iets waar je zelf mee bezig bent. Het is gewoon het gevolg van gemeenschap met God. Wie in gemeenschap met God leeft, denkt niet aan zichzelf.
In plaats van aangetrokken te worden door de uitstraling van Mozes worden Aäron en de Israëlieten bang. Wettische mensen schrikken altijd van de genade. Zij zijn vol van zichzelf en hun eigen mogelijkheden of pogingen om God te behagen. De genade bepaalt hen erbij dat ze niets zijn. Dat is een boodschap die ze niet willen horen.
Mozes doet een bedekking op zijn gezicht, zodat de Israëlieten de weerspiegeling van Gods heerlijkheid niet meer zien (verzen 33-35). De betekenis daarvan wordt ons in 2 Korinthiërs 3 door Paulus uitgelegd (2Ko 3:7-16). Daar past Paulus de bedekking die Mozes op zijn gezicht doet, toe op de blindheid die er is bij allen die zich onder de wet willen stellen.
De wet heeft wel een zekere heerlijkheid gehad, maar die is verdwenen door de heerlijkheid van Christus. Ieder die zich nog onder de wet wil stellen, is blind voor de heerlijkheid van Christus. Zo iemand heeft een bedekking op zijn hart. Als iemand oog krijgt voor de heerlijkheid van Christus, wordt die bedekking weggenomen.
Wie in het geloof de Heer Jezus heeft aangenomen, heeft geen bedekking meer als hij ‘Mozes leest’. De zinsnede “wanneer Mozes wordt gelezen” (2Ko 3:15), betekent ‘wanneer de boeken worden gelezen die door Mozes zijn geschreven’. Voor ieder die Christus heeft leren kennen, is die bedekking tenietgedaan. Dat geldt ook voor het hele volk Israël in de toekomst. Wanneer zij tot de Heer terugkeren, wordt de bedekking weggenomen. Dan zullen zij in het Oude Testament ontdekken dat alles geschreven is met het oog op de Heer Jezus. Dat is de ‘ontdekking’ van de Emmaüsgangers en de discipelen als de Heer Jezus hun verstand opent (Lk 24:26,44-46).
De gelovige kan daarom nu met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heer aanschouwen (2Ko 3:17-18). Als de bedekking weg is, gaan we dingen in de Bijbel ontdekken waarvoor we eerder blind zijn geweest. Als onze ogen zijn opengegaan, zullen we genieten van het Oude Testament omdat we daarin lezen over de Heer Jezus. De Heilige Geest wil ons graag op elke bladzijde van de Bijbel over Hem vertellen. De Geest, Die het Oude Testament heeft laten opschrijven, heeft dat gedaan om de Heer Jezus daarin voor te stellen. Het hele Oude Testament ademt de Geest van de Heer Jezus. Dat is de betekenis van “de Heer nu is de Geest” (2Ko 3:17).
Mensen hebben wel gezegd, nadat ze de Heer Jezus als Heiland en Heer hadden aangenomen: ‘Ik heb een andere Bijbel gekregen.’ Ze hebben natuurlijk in dezelfde Bijbel gelezen, maar ze zijn die anders gaan lezen. De Heilige Geest heeft, vanaf het moment dat ze de zekerheid van de vergeving van hun zonden hebben gekregen, de vrijheid gekregen om hun de heerlijkheid van de Heer Jezus in het Oude Testament te laten zien. De bedekking is verdwenen.
Het is nu mogelijk om met open ogen de heerlijkheid van de Heer te bewonderen, zonder ook maar een ogenblik bang te zijn. Dat is een ongekend voorrecht. Hoe meer we ons met de Heer Jezus bezighouden als Degene Die nu verheerlijkt in de hemel is, des te meer zal dat ook van ons afstralen. We worden erdoor veranderd, zodat én God én de mensen steeds meer van de Heer Jezus in ons gaan zien.