1 - 3 Het volk mort voor de tweede keer
1 Zij braken op uit Elim en heel de gemeenschap van de Israëlieten kwam in de woestijn Sin, die tussen Elim en de Sinaï ligt. [Dat was] op de vijftiende dag van de tweede maand nadat zij uit het land Egypte waren vertrokken. 2 En heel de gemeenschap van de Israëlieten morde tegen Mozes en tegen Aäron in de woestijn. 3 De Israëlieten zeiden tegen hen: Och, waren wij maar door de hand van de HEERE gestorven in het land Egypte, toen wij bij de vleespotten zaten en brood aten tot verzadiging toe! Want u hebt ons uitgeleid naar deze woestijn om heel deze gemeente van honger te laten sterven.
Het volk kan niet bij Elim blijven wonen, hoe aangenaam het daar ook is. Het moet op reis, de woestijn in. Na de verlossing, het lied, de beproeving bij Mara en de rust van Elim begint nu het echte woestijnleven.
Het is anderhalve maand na hun vertrek uit Egypte. Mogelijk is dan de hele voorraad voedsel op die ze uit Egypte hebben meegenomen. Er is geen eten meer en het volk maakt zijn ongenoegen daarover kenbaar aan Mozes en Aäron.
De verwijten zijn niet mals. Ze geven Mozes en Aäron de schuld. Ze stellen het voor alsof zij hen bewust in de woestijn hebben gebracht om hen daar te laten omkomen van de honger. Ze schijnen de slavernij waaronder ze in Egypte hebben gezucht, vergeten te zijn. Ze denken alleen maar terug aan “de vleespotten”, en naar hun idee hebben ze daar “volop brood” te eten gehad.
Zo dwaas is het volk van God – zo dwaas ben ik – als het de verlossing vergeet, als het niet meer denkt aan de ervaringen die het heeft opgedaan in Mara en Elim. Bij tegenslagen in het geloof vergeten we vaak wat God allemaal ten gunste van ons heeft gedaan en gaan we terugverlangen naar de pleziertjes en het genot van vroeger in de wereld.
4 - 5 De HEERE belooft brood
4 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Zie, Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen. Het volk moet eropuit gaan en de per dag benodigde [hoeveelheid] verzamelen, zodat Ik het op de proef kan stellen of het naar Mijn wet wandelt of niet. 5 En op de zesde dag moet het [zó] zijn dat zij bereiden wat zij binnenbrengen, en dat zal het dubbele zijn van wat zij dagelijks verzamelen.
Evenals bij Mara straft God ook hier het volk niet voor hun gemor. In Zijn genade komt Hij hun tegemoet. Hij belooft dat Hij brood zal laten regenen uit de hemel. Ze moeten er wel wat voor doen om het te nuttigen: ze moeten het elke dag verzamelen. Op de zesde dag moeten ze dubbel zoveel inzamelen met het oog op de sabbat. God geeft het manna en de aanwijzingen daarbij om te zien of ze Hem gehoorzaam zullen zijn. Hij wil zien wat er in hun hart is.
“Brood uit de hemel” is een prachtige uitdrukking om aan te geven Wie de Heer Jezus is. Hij is het ware brood uit de hemel (Jh 6:33,51). Om in gemeenschap met God te leven is het van belang elke dag het manna te verzamelen, dat wil zeggen ons elke dag geestelijk te voeden met de Heer Jezus. Het manna is ‘woestijnvoedsel’. Het manna stelt de Heer Jezus voor zoals Hij in de evangeliën wordt beschreven. Daar zien we Hem als Mens op aarde in de omstandigheden van het dagelijkse leven. Als we ons daarmee bezighouden, zal ons dat kracht geven voor onze reis door de woestijn, dat wil zeggen voor onze dagelijkse bezigheden.
De hemel voorziet in dingen die op aarde nodig zijn en die door geen werk van de mens te bewerken zijn. Die les zit verborgen in het voorschrift dat er op de sabbat niet mag worden verzameld.
6 - 12 De heerlijkheid van de HEERE
6 Toen zeiden Mozes en Aäron tegen al de Israëlieten: Vanavond [nog] zult u weten dat de HEERE u uit het land Egypte geleid heeft, 7 en morgenochtend zult u de heerlijkheid van de HEERE zien, want Hij heeft uw gemor tegen de HEERE gehoord. Want wie zijn wij, dat u tegen óns mort? 8 Verder zei Mozes: Als de HEERE u in de avond vlees te eten geeft en in de ochtend brood tot verzadiging toe, dan is dat omdat de HEERE het gemor heeft gehoord waarmee u tegen Hem mort. Want wie zijn wij? Uw gemor is niet tegen ons [gericht], maar tegen de HEERE. 9 Daarna zei Mozes tegen Aäron: Zeg tegen heel de gemeenschap van de Israëlieten: Kom naar voren, voor het aangezicht van de HEERE, want Hij heeft uw gemor gehoord. 10 Terwijl Aäron tot heel de gemeenschap van de Israëlieten sprak en zij zich naar de woestijn keerden, gebeurde het dat, zie, de heerlijkheid van de HEERE in de wolk verscheen. 11 En de HEERE sprak tot Mozes: 12 Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord. Spreek tot hen en zeg: Tegen het vallen van de avond zult u vlees eten, en in de morgen zult u met brood verzadigd worden. Dan zult u erkennen dat Ik de HEERE, uw God, ben.
Het handelen van God is erop gericht Zijn volk eraan te herinneren dat Hij, de HEERE, hen uit Egypte heeft geleid. Dat waren ze vergeten. Daaraan moeten ook wij steeds terugdenken als er beproevingen op onze weg komen (Rm 8:32).
De HEERE wil het gemor van de Israëlieten doen ophouden door hun Zijn heerlijkheid te tonen. Mozes en Aäron zijn Zijn dienaren. Morren tegen hen is in feite morren tegen de HEERE. Daarom verschijnt Hij Zelf in een wolk aan het volk. Dit is Zijn eerste verschijning aan hen. Hij verschijnt niet aan hen om hen te verteren, maar om hen onder de indruk te brengen van Wie Hij is.
De HEERE herhaalt Zijn belofte dat Hij voedsel gaat geven. Hij belooft niet alleen manna, maar ook vlees. Eenmalig, op de avond van die dag, zullen ze vlees eten. Vervolgens zullen ze elke morgen het manna krijgen.
13 - 15 Kwartels en manna
13 En tegen de avond gebeurde het dat er kwartels kwamen aanvliegen, die het kamp overdekten, en in de ochtend was er een laag dauw rondom het kamp. 14 Toen de laag dauw opgetrokken was, zie, over de woestijn lag [iets] fijns, [iets] vlokkigs, fijn als de rijp op de aarde. 15 Toen de Israëlieten dat zagen, zeiden zij tegen elkaar: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. Mozes zei tegen hen: Dit is het brood dat de HEERE u te eten gegeven heeft.
Zoals God heeft beloofd, zo gebeurt het. Hij laat “vlees op hen regenen als stof en gevleugelde vogels als zand van de zee” (Ps 78:27). God geeft twee keer kwartels aan Zijn volk als vlees te eten: hier en in Numeri 11. Het zijn vogels die zich door de wind laten meevoeren (Nm 11:31) en gemakkelijk te vangen zijn. Ze worden genoemd in verbinding met het manna (Ps 105:40).
Het volk krijgt eerst de kwartels in de avond en daarna de volgende morgen het manna. In de kwartels is het beeld te zien dat we ons voeden met de dood van een Ander. De Heer Jezus spreekt erover in Johannes 6 in samenhang met het manna, dat we niet alleen Zijn vlees moeten eten, maar ook Zijn bloed moeten drinken (Jh 6:51-56). Dat ziet erop dat we ons voeden met Zijn dood.
Het manna stelt Christus voor in Zijn vernedering op aarde, in Zijn leven op aarde. We kunnen ons alleen met Zijn leven bezighouden als we ons eerst met Zijn dood hebben gevoed, ons eerst hebben vereenzelvigd met Hem als Degene Die voor ons gestorven is.
Enkele kenmerken van het manna als een beeld van de Heer Jezus:
1. De herkomst is de hemel: “Want het brood van God is Hij Die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld leven geeft” (Jh 6:33).
2. De Gever is God: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft” (Jh 3:16).
3. Hoe het er uitziet:
a. wit (vers 31) = rein, zonder zonde: “Hij ’Die geen zonde heeft gedaan en geen bedrog werd in Zijn mond gevonden’“ (1Pt 2:22; 2Ko 5:21; Hb 7:26);
b. klein = gering, ootmoedig: “Want Hij is als een loot opgeschoten voor Zijn aangezicht, als een wortel uit dorre aarde. Gestalte of glorie had Hij niet; als wij Hem aanzagen, was er geen gedaante dat wij Hem begeerd zouden hebben” (Js 53:2; Fp 2:5-8);
c. rond = zonder begin en einde, eeuwig bestaan en volkomen: “In [het] begin was het Woord; en het Woord was bij God, en het Woord was God” (Jh 1:1).
4. Het gebruik ervan:
a. zoet (vers 31) = aangename smaak: “Proef en zie dat de HEERE goed is” (Ps 34:9a; Ps 119:103; 1Pt 2:2-3);
b. gratis te krijgen = een gave: “Want het loon van de zonde is [de] dood; maar de genadegave van God is [het] eeuwige leven in Christus Jezus onze Heer” (Rm 6:23; Jh 3:16; 2Ko 9:15);
c. bereikbaar voor iedereen, het gemakkelijkst voor kinderen, want het ligt op de grond: “En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En laat hij die het hoort, zeggen: Kom! En laat hij die dorst heeft, komen; laat hij die wil, [het] levenswater nemen om niet” (Op 22:17; Rm 10:6-10; Jh 3:16).
16 - 21 Verzamelen van het manna
16 Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft: Ieder moet ervan verzamelen naar wat hij eten [kan], een gomer per hoofd, naar het aantal van uw personen. Ieder moet [het] nemen voor hen die in zijn tent zijn. 17 En zo deden de Israëlieten, zij verzamelden, de een veel en de ander weinig. 18 Zij maten het met de gomer. Wie veel had verzameld, had niets over, en hem die weinig had verzameld, ontbrak niets. Ieder had zóveel verzameld als hij eten [kon]. 19 En Mozes zei tegen hen: Niemand mag ervan overlaten tot de [volgende] morgen. 20 Maar zij luisterden niet naar Mozes en sommige mannen lieten ervan over tot de [volgende] morgen. Toen zat het vol wormen en stonk het. Daarom was Mozes erg kwaad op hen. 21 Zo verzamelden zij het elke morgen, ieder naar wat hij eten [kon], want zodra de zon heet werd, smolt het weg.
Het manna wordt door de HEERE gegeven, maar ieder moet het wel gaan verzamelen. Het wordt niemand in de mond gelegd. Ieder mag zoveel verzamelen van het manna als hij zelf wil. Het hangt af van de eetlust. Elke verzamelde portie dient voor één dag. Er kan niets van bewaard worden tot de volgende dag. Dat betekent dat erop moet worden vertrouwd dat de HEERE het de volgende dag weer zal geven. Het ligt veiliger in Gods voorraadkamer dan in de tent van de Israëliet. Ook moet het worden verzameld voordat de zon heet wordt. Dat betekent dat het in de morgen moet worden verzameld.
De geestelijke toepassing is deze: Iedere gelovige voedt zich met de Heer Jezus door het lezen van het Woord naar de mate dat hij honger heeft. Het is nodig elke dag met Gods Woord bezig te zijn. Doe het bij voorkeur ’s morgens vroeg, voordat alle drukte van de dag komt en er geen gelegenheid meer is. Het grote voorbeeld is de Heer Jezus Zelf (Js 50:4).
Je kunt niet teren op wat je gisteren hebt gelezen. Doe je dat wel, dan wordt het teren op oude kost. Dan is het gevaar groot dat oude ervaringen telkens weer breed worden uitgemeten, wat ook nog eens tot verveling van de luisteraar is. Het is niet meer fris. Het wordt kennis die opblaast. De trots wordt gevoed, het is van de mens en dat stinkt.
Paulus past vers 18 op het alledaagse leven van de gemeente toe: “Maar naar gelijkheid; in de tegenwoordige tijd [diene] uw overvloed voor hun gebrek, opdat ook hun overvloed dient voor uw gebrek, zodat er gelijkheid is, zoals geschreven staat: ’Hij die veel [verzameld had], had geen overmaat, en die weinig [verzameld had], had geen gebrek’” (2Ko 8:14-15). Hij trekt hier een les uit het verzamelen van het manna en zegt enkele dingen over hoe wij als christenen in materieel opzicht voor elkaar kunnen zorgen.
22 - 31 Het manna en de sabbat
22 Op de zesde dag gebeurde het dat zij een dubbele [hoeveelheid] brood verzamelden, twee gomers voor één [persoon]. Al de leiders van de gemeenschap kwamen dat aan Mozes vertellen. 23 Hij zei toen tegen hen: Dat is het wat de HEERE gesproken heeft. Morgen is het de rust[dag], de heilige sabbat voor de HEERE! Wat u bakken wilt, bak het, en kook wat u koken wilt, en laat alles wat er overblijft voor uzelf liggen om het tot de [volgende] morgen te bewaren. 24 Zij lieten het staan tot de [volgende] morgen, zoals Mozes geboden had, en [nu] stonk het niet en waren er geen maden in. 25 Toen zei Mozes: Eet dit vandaag, want vandaag is het de sabbat voor de HEERE. U zult het vandaag buiten niet vinden. 26 Zes dagen moet u het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat. Dan zal het er niet zijn. 27 Het gebeurde echter op de zevende dag dat [sommigen] van het volk eropuit gingen om [brood] te verzamelen, maar zij vonden niets. 28 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Hoelang weigert u [nog] Mijn geboden en Mijn wetten in acht te nemen? 29 Zie, omdat de HEERE u de sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u op de zesde dag brood voor twee dagen. Ieder moet op zijn plaats blijven! Niemand mag er op de zevende dag vanuit zijn [verblijf]plaats opuit gaan! 30 Zo rustte het volk op de zevende dag. 31 Het huis van Israël gaf het de naam manna. Het was wit als korianderzaad, en de smaak ervan was als van een honingkoek.
Op de zesde dag moet het volk voor twee dagen manna verzamelen. De volgende dag is het de sabbat. Het volk mag dan delen in de rust van God (Gn 2:2-3). De rust is niet een verplichting, maar een voorrecht. Pas bij Sinaï, als de wet wordt gegeven, wordt het een verplichting.
In de evangeliën wordt de rust verbonden met het aanvaarden van de Heer Jezus (Mt 11:28). Hij is de Heer van de sabbat. Wie Hem heeft, heeft werkelijk rust en kan werkelijk van Hem genieten.
Op andere dagen moet het volk erop uit om het voedsel te verzamelen. Op de sabbat mag het niet. Dit stelt twee aspecten voor in ons bezig zijn met de Heer Jezus. Het eerste is dat de kennis over Hem ons niet komt aanwaaien. We zullen ons met Gods Woord moeten bezighouden, ons ervoor moeten inspannen. Het tweede is dat dit alleen goed zal kunnen gebeuren als we ons realiseren dat alles van de Heer moet komen. Alleen als we onze rust in Hem hebben gevonden, als Hij alles voor ons is, als we niet bezig zijn in eigen kracht, zullen we kunnen genieten van Wie Hij is.
32 - 34 Manna in een kruik bewaard
32 Verder zei Mozes: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft. Vul een gomer ervan om [het] te bewaren, [al] hun generaties door, zodat zij het brood zien dat Ik u in deze woestijn te eten heb gegeven, toen Ik u uit het land Egypte leidde. 33 Ook zei Mozes tegen Aäron: Neem een kruik en doe daar een volle gomer manna in, en zet die voor het aangezicht van de HEERE om het te bewaren, [al] hun generaties door. 34 Zoals de HEERE Mozes geboden had, zette Aäron het vóór de getuigenis om te bewaren.
Van het manna moet een volle gomer als monster in een kruik worden bewaard. Die kruik moet voor het aangezicht van de HEERE worden gezet. Geestelijk toegepast betekent het dat God tot in eeuwigheid terugziet naar wat de Heer Jezus voor Hem op aarde is geweest. Dat is ook met ons het geval. Het genieten van Hem is niet alleen voor hier-en-nu. Wat in de woestijn geen dag bewaard kan blijven, blijft bewaard tot in eeuwigheid.
De kruik moet “vóór de getuigenis” – wat later de ark is – waar God troont, worden geplaatst. Zolang God met Zijn volk op aarde rondtrekt, denkt Hij aan het volmaakte leven van Zijn Zoon op aarde. Weer later komt de kruik in de ark: “De ark van het verbond … waarin een gouden kruik was die het manna bevatte” (Hb 9:4). De ark vinden we terug in de hemel: “En de tempel van God in de hemel werd geopend en de ark van Zijn verbond werd gezien in Zijn tempel” (Op 11:19a).
In de hemel zal het manna als beloning het speciale voedsel zijn voor overwinnaars. De Heer Jezus zal hun Zelf “geven van het verborgen manna” (Op 2:17). Die overwinnaars zullen in de hemel op bijzondere wijze de gemeenschap met de verheerlijkte Heer genieten als Degene Die eens in vernedering op aarde is geweest. De gedachten gaan terug naar de pelgrimstijd op aarde en naar de kracht die Hij toen heeft gegeven om tegen alle druk in stand te houden en te overwinnen.
35 Veertig jaar manna
35 De Israëlieten aten veertig jaar [lang] het manna, totdat zij in bewoond gebied kwamen. Zij aten manna, totdat zij aan de grens van het land Kanaän kwamen.
Veertig is het getal van beproeving. Zoveel jaar heeft de reis van het volk door de woestijn geduurd. Gedurende die hele tijd van beproeving is daar het manna: een voortdurend bewijs van Gods zorg. Zien wij het elke dag? Of raken we eraan gewend en zien we het wonder er niet meer van, zoals het ook met Israël is gegaan?
36 Een gomer
36 Een gomer is een tiende van een efa.
Voor ieder is er een afgepaste maat naar de persoonlijke behoeften en in overeenstemming met de verantwoordelijkheden, waarvan het getal tien spreekt. Tevens is de gedachte dat ieder persoonlijk deel uitmaakt van een groter geheel: het is “een tiende” deel van een grotere eenheid, “een efa”. We mogen eraan denken dat we er niet alleen voor staan.