Inleiding
In dit hoofdstuk komt tien keer de uitdrukking “zoals de HEERE Mozes geboden had” voor. Het benadrukt het belang van de priesterkleding: de uitoefening van de priesterdienst van de Heer Jezus en de gelovigen. Het laat ook niets over aan de verbeelding van de mens.
1 - 31 De priesterkleren gemaakt
1 Toen maakten zij uit de blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode [wol] ambtskleding voor de dienst in het heiligdom; ook maakten zij de geheiligde kleding die voor Aäron [bestemd] was, zoals de HEERE Mozes geboden had. 2 Men maakte de efod van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode [wol] en van dubbeldraads fijn linnen. 3 Toen pletten zij gouden platen en men sneed er draden van om [ze] te verwerken tussen de blauwpurperen [wol], tussen de roodpurperen [wol], tussen de scharlakenrode [wol] en tussen het dubbeldraads fijn linnen, werk van een kunstenaar. 4 Zij maakten er schouderstukken voor die [de efod] aan zijn beide uiteinden bijeenhielden; hij vormde één geheel. 5 En de kunstige band van de efod, die erop [vastzat], vormde er één geheel mee [en] was op dezelfde manier gemaakt: van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode [wol] en van dubbeldraads fijn linnen, zoals de HEERE Mozes geboden had. 6 Vervolgens bewerkten zij de onyxstenen, gevat in gouden kassen, gegraveerd [zoals] men zegels graveert, met de namen van de zonen van Israël [erin]. 7 En hij bevestigde ze op de schouderstukken van de efod [als] gedenkstenen voor de Israëlieten, zoals de HEERE Mozes geboden had. 8 Vervolgens maakte hij de borsttas, werk van een kunstenaar, op dezelfde manier als de efod: van goud, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode [wol] en van dubbeldraads fijn linnen. 9 Hij was vierkant. Zij maakten de borsttas dubbel[gevouwen]; een span was zijn lengte en een span zijn breedte, dubbel[gevouwen]. 10 Toen vulden zij hem op met vier rijen [edel]stenen: een rij van een robijn, een topaas en een karbonkel; [dit is] de eerste rij. 11 De tweede rij: een smaragd, een saffier en een diamant. 12 De derde rij: een hyacint, een agaat en een amethist. 13 Ten slotte de vierde rij: een turkoois, een onyx en een jaspis; ze waren in hun kassen in goud gevat. 14 En wat de stenen met de namen van de zonen van Israël betreft, dat waren er twaalf [in getal], overeenkomend met hun namen, met zegelgraveringen per man bij zijn naam, in overeenstemming met de twaalf stammen. 15 Zij maakten vervolgens aan de borsttas ineengedraaide kettinkjes, als vlechtwerk van zuiver goud. 16 En zij maakten twee gouden kassen en twee gouden ringen; en zij maakten de twee ringen aan de beide uiteinden van de borsttas vast. 17 Zij maakten ook de beide gevlochten gouden [kettinkjes] aan de twee ringen aan de uiteinden van de borsttas vast. 18 De beide [andere] uiteinden van de twee gevlochten [kettinkjes] maakten zij daarna vast aan de twee kassen; toen maakten zij ze vast aan de schouderstukken van de efod, aan de voorkant ervan. 19 Toen maakten zij [nog] twee gouden ringen en bevestigden die aan de beide [andere] uiteinden van de borsttas, op de zoom ervan, die aan de kant van de efod, aan de binnenkant zit. 20 Daarna maakten zij [nog] twee gouden ringen en maakten die vast aan de beide schouderstukken van de efod, van onderen af, aan de voorkant ervan, dicht bij zijn verbinding, boven op de kunstige band van de efod. 21 Zij bonden ten slotte de borsttas met zijn [eigen] ringen aan de ringen van de efod met een blauwpurperen koord, zodat hij aan de kunstige band van de efod vastzat en de borsttas niet van de efod kon losraken, zoals de HEERE Mozes geboden had. 22 Vervolgens maakte hij het bovenkleed van de efod, werk van een wever, geheel van blauwpurperen [wol]. 23 De [hals]opening van het bovenkleed was in het midden ervan, net als de opening van een leren pantser; de opening had rondom een zoom, zodat ze niet kon inscheuren. 24 Verder maakten zij op de zomen van het bovenkleed granaatappels van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode [wol], dubbeldraads [geweven]. 25 Zij maakten ook belletjes van zuiver goud en maakten de belletjes tussen de granaatappels vast, [te weten] rondom op de zomen van het bovenkleed, tussen de granaatappels, 26 [zodat] er een belletje [en] daarna een granaatappel was, [en weer] een belletje en een granaatappel, rondom op de zomen van het bovenkleed. [Dit alles was] om te [kunnen] dienen, zoals de HEERE Mozes geboden had. 27 Zij maakten voor Aäron en zijn zonen ook de onderkleren van fijn linnen, werk van een wever, 28 de tulband van fijn linnen, de sierlijke hoofddoeken van fijn linnen, de linnen broeken van dubbeldraads fijn linnen, 29 en de gordel van dubbeldraads fijn linnen en van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode [wol], borduurwerk, zoals de HEERE Mozes geboden had. 30 Zij maakten ook een plaat van zuiver goud, de heilige diadeem, en zij maakten daarin een inscriptie met zegelgraveringen: DE HEILIGHEID VAN DE HEERE. 31 En zij maakten daaraan een blauwpurperen [wollen] koord vast om boven op de tulband te bevestigen, zoals de HEERE Mozes geboden had.
Als we dit zo lezen, komen we ervan onder de indruk hoe alle handelingen die worden verricht om deze kleding te maken tot in bijzonderheden worden beschreven. Het laat zien dat God aandachtig onze verrichtingen volgt, daar belangstelling voor heeft. Het gaat hem niet alleen om het eindresultaat, maar voor Hem is ook van belang hoe dat eindresultaat tot stand komt. Hij wil graag dat we bezig zijn op de manier die Hij heeft aangegeven in Zijn Woord.
In vers 3 lezen we een detail dat niet in Exodus 28 staat: er wordt een gouden draad door de efod heen geweven. Dit is er een beeld van dat de Goddelijke heerlijkheid (goud) door alle trekken van de heilige Mensheid van de Heer Jezus heen schittert. Alle waarheden betreffende Zijn persoon hangen met elkaar samen. Niets is te scheiden, wel te onderscheiden.
Zo zien we bijvoorbeeld dat Hij als Mens op een boot slaapt omdat Hij vermoeid is, terwijl Hij even later opstaat en als God de wind en de golven bestraft: “En Hij zei tot hen op die dag, toen het avond was geworden: Laten wij oversteken naar de overkant! En met achterlating van de menigte namen zij Hem, zoals Hij was, in het schip mee; en nog andere schepen waren er bij Hem. En er ontstond een hevige stormwind en de golven sloegen in het schip, zodat het schip al vol liep. En Hij lag in het achterschip op het kussen te slapen; en zij wekten Hem en zeiden tot Hem: Meester, bekommert U Zich er niet om dat wij vergaan? En wakker geworden bestrafte Hij de wind en zei tot de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen en er ontstond een grote stilte. En Hij zei tot hen: Waarom bent u <zo> angstig? Hebt u nog geen geloof? En zij vreesden met grote vrees en zeiden tot elkaar: Wie is toch Deze, dat zelfs de wind en de zee Hem gehoorzamen?” (Mk 4:35-41).
Zie ook het commentaar bij Exodus 28:1-43.
32 - 43 Mozes keurt het werk goed
32 Zo werd al het werk aan de tabernakel, aan de tent van ontmoeting voltooid; de Israëlieten maakten het namelijk overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij het. 33 Daarna brachten zij de tabernakel naar Mozes, de tent en alle bijbehorende voorwerpen: zijn haken, planken, dwarsbalken, pilaren en voetstukken; 34 het dekkleed van roodgeverfde ramshuiden, het dekkleed van zeekoeienhuiden, het voorhangsel ter afscherming, 35 de ark van de getuigenis, zijn draagbomen en het verzoendeksel, 36 de tafel met alle bijbehorende voorwerpen, de toonbroden, 37 de zuiver [gouden] kandelaar met zijn lampen – de lampen die men moest gereedmaken – en alle bijbehorende voorwerpen, de olie voor het licht, 38 het gouden altaar, de zalfolie, het geurige reukwerk, het gordijn voor de ingang van de tent, 39 het koperen altaar, het koperen rooster dat daarbij hoort, zijn draagbomen en alle bijbehorende voorwerpen, het wasvat met zijn voetstuk, 40 de kleden voor de voorhof, zijn pilaren en bijbehorende voetstukken, het gordijn voor de poort van de voorhof met de bijbehorende touwen, de bijbehorende pinnen en alle voorwerpen voor de dienst in de tabernakel, voor de tent van ontmoeting, 41 de ambtskleding om in het heiligdom te dienen, de geheiligde kleding van de priester Aäron en de kleding van zijn zonen om [daarin] als priester te [kunnen] dienen. 42 Overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo hebben de Israëlieten heel het werk verricht. 43 En Mozes zag heel het werk, en zie, zij hadden het gemaakt zoals de HEERE geboden had, zo hadden zij het gemaakt. Toen zegende Mozes hen.
In vers 43 lezen we de slotconclusie: “En Mozes zag heel het werk, en zie, ze hadden het gemaakt zoals de HEERE geboden had, zo hadden ze het gemaakt. Toen zegende Mozes hen” (vgl. Gn 2:1-3). Mozes constateert dat alles is gemaakt naar het voorbeeld dat hem op de berg getoond is (Hb 8:5). De tabernakel is dan nog niet opgericht, maar is er wel helemaal klaar voor. Zo kijkt de Heer Jezus naar al ons werk dat in verbinding met de gemeente wordt gedaan, al is het voor de wereld nog verborgen, en Hij zegent ons naar de mate van het geheel van onze gehoorzaamheid.