1 - 3 Geen water: een morrend volk
1 Daarna brak heel de gemeenschap van de Israëlieten uit de woestijn Sin op [en trok] van rustplaats tot rustplaats, op bevel van de HEERE, en zij sloegen hun kamp op in Rafidim. Daar was echter geen water voor het volk om te drinken. 2 En het volk kreeg onenigheid met Mozes en zei: Geeft u ons water, zodat wij kunnen drinken! Mozes zei tegen hen: Waarom hebt u onenigheid met mij? Waarom stelt u de HEERE op de proef? 3 Het volk smachtte daar naar water en het volk morde tegen Mozes en het zei: Waarom hebt u ons toch uit Egypte laten vertrekken? Om mij, mijn kinderen en mijn vee van dorst te laten omkomen?
Het volk trekt verder. Dat doet het niet omdat het daar zin in heeft of het nut ervan inziet, maar omdat de HEERE daartoe het bevel heeft gegeven. Zo komen ze in Rafidim. Daar blijkt geen water te zijn. Is dat het resultaat van luisteren naar een bevel van God? Het leert ons dat ook al gaan wij de weg van gehoorzaamheid, de moeilijkheden en beproevingen ons niet bespaard blijven. God gebruikt die moeilijkheden om ons geloof te beproeven en te louteren en Zichzelf te verheerlijken door ons eruit te redden.
Wat zijn we hardleers, net als het volk dat weer begint te mopperen. De Heer brengt ons in zulke situaties, opdat we leren zien wat er in ons hart is. Mozes moet het weer ontgelden. Maar ze zijn aan het verkeerde adres. Daarbij zijn ze ook in een verkeerde gezindheid.
Mozes spreekt erover dat zij de HEERE op de proef stellen, Hem verzoeken. Hun ongeloof blijkt wel als ze Mozes ervan beschuldigen dat hij hen uit Egypte heeft gehaald om hen in de woestijn te laten sterven. Weer denken ze niet aan God en de verlossing uit de slavernij (Ex 16:3).
4 - 6 De HEERE geeft water
4 Toen riep Mozes tot de HEERE: Wat moet ik met dit volk doen? Het scheelt niet veel of zij zullen mij stenigen. 5 De HEERE zei tegen Mozes: Trek vóór het volk uit, en neem [enkelen] van de oudsten van Israël met u mee. Neem uw staf, waarmee u de Nijl sloeg, in uw hand en ga op weg. 6 Zie, Ik zal daar vóór u op de rots bij de Horeb staan. Dan moet u op de rots slaan, en er zal water uitkomen, zodat het volk kan drinken. En Mozes deed dit voor de ogen van de oudsten van Israël.
Mozes gaat met zijn nood naar de HEERE. De HEERE geeft Zijn aanwijzingen om in genade tegemoet te komen aan het gemopper van het volk (vgl. Ex 15:25). De Heer geeft hier Zelf het voorbeeld van wat Hij ons opdraagt: “Maar als uw vijand … dorst heeft, geef hem te drinken” (Rm 12:20). Mozes moet met dezelfde staf als die waarmee hij de rivier de Nijl heeft geslagen, op de rots slaan waarop de HEERE staat. Dan zal er water komen. Terwijl de oudsten er als getuigen bij staan, slaat Mozes op de rots, met als gevolg dat er een stroom van water uit vloeit (Ps 78:15-16; 114:8).
Paulus verklaart de geestelijke betekenis van deze gebeurtenis. Met het oog op deze gebeurtenis zegt hij dat de Israëlieten “allen dezelfde geestelijke drank dronken. (Want zij dronken uit een geestelijke steenrots die volgde; de steenrots nu was Christus.)” (1Ko 10:4). Hier staat dat de steenrots Christus voorstelt. Hij is geslagen in het oordeel dat God over Hem heeft gebracht op het kruis. Na Zijn dood, opstanding en hemelvaart is de Heilige Geest gekomen. De Heilige Geest wordt vergeleken met “stromen van levend water” (Jh 7:38-39).
Evenals het manna elke dag komt, blijft ook de stroom van water het volk volgen, de hele woestijnreis door (1Ko 10:4). De uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag is eenmalig, maar de gevolgen ervan duren voort. Dat gebeurt op voorspraak van de Heer Jezus: “En Ik zal de Vader vragen en Hij zal u een andere Voorspraak geven, opdat Die met u zal zijn tot in eeuwigheid: de Geest van de waarheid, Die de wereld niet kan ontvangen, omdat zij Hem niet aanschouwt en Hem niet kent; u kent Hem, omdat Hij bij u blijft en in u zal zijn” (Jh 14:16-17). De Heilige Geest zal met en in de gelovige zijn zolang de gemeente op aarde is, en tot in eeuwigheid.
7 De HEERE op de proef gesteld
7 Hij gaf die plaats de naam Massa en Meriba, vanwege de onenigheid van de Israëlieten en omdat zij de HEERE op de proef gesteld hadden door te zeggen: Is de HEERE [nu] in ons midden of niet?
In vers 2 legt Mozes de slechte gezindheid van het volk al bloot door hen voor te houden dat ze de HEERE verzoeken. Na het slaan van de rots noemt hij de plaats “Massa en Meriba”. Hiermee legt hij de herinnering aan wat hier gebeurt voor het nageslacht vast. De reden van de naamgeving wordt in dit vers uitvoerig omschreven. Massa betekent ‘beproeving’, Meriba betekent ‘strijd’ of ‘twist’. In Hebreeën 3 is het weergegeven met ‘verbittering’ (Hb 3:8).
Opmerkelijk is dat de namen niet herinneren aan het genadige handelen van God, het slaan van de steenrots, maar aan het opstandige handelen van het volk. Ze moeten eraan herinnerd worden waarom de rots geslagen is.
Ook is het bijzondere van deze beproeving niet zozeer dat God Zijn volk op de proef stelt, maar het omgekeerde, dat Israël God op de proef stelt! Ze dagen Hem uit door van Hem een bewijs van Zijn tegenwoordigheid te eisen. Daardoor tonen ze twijfel aan Zijn liefde en trouw en aan Zijn aanwezigheid in hun midden, misschien zelfs wel aan Zijn bestaan. Het is de taal van het opstandige ongeloof die ons in onze dagen ook niet zo onbekend in de oren klinkt: Als er een God is, dan moet Hij dit of dat maar eens doen. Alsof God Zich al niet vele malen heeft bewezen.
De zonde van het volk is niet slechts ongeloof in de macht van God, maar een twijfel aan Zijn tegenwoordigheid en bedoelingen. Je kunt eraan twijfelen of Hij in staat is een bepaalde zaak te bewerken. Dat is een te klein denken van God. Dat is erg voor God. Nog erger is het als we menen dat Hij niet het goede met ons voor heeft, of dat Hij Zich helemaal niets van ons aantrekt, dat Hij niet bij ons is.
8 - 13 De strijd van Jozua tegen Amalek
8 Toen kwam Amalek en bond de strijd aan met Israël in Rafidim. 9 Mozes zei tegen Jozua: Kies mannen voor ons uit en trek op, bind de strijd aan met Amalek. Morgen zal ik op de top van de heuvel staan met de staf van God in mijn hand. 10 Jozua deed zoals Mozes tegen hem gezegd had door de strijd aan te binden met Amalek. Mozes, Aäron en Hur klommen echter op de top van de heuvel. 11 En het gebeurde, als Mozes zijn hand ophief, dat Israël de overhand had, maar als hij zijn hand neerliet, dat Amalek de overhand had. 12 De handen van Mozes werden echter zwaar; daarom namen zij een steen en legden die onder hem, zodat hij erop kon gaan zitten. Aäron en Hur ondersteunden zijn handen, de een aan de ene en de ander aan de andere [kant]. Zo bleven zijn handen onbeweeglijk, totdat de zon onderging. 13 Zo overwon Jozua Amalek en zijn volk met de scherpte van het zwaard.
In de vorige gedeelten heeft God ervoor gezorgd dat het volk voortdurend voedsel en water zal hebben. Nu komt er strijd, ook voortdurend. Het verslag van de strijd wordt ingeluid met het woord “toen”. In aansluiting op het voorgaande vers lijkt deze strijd te volgen, niet zozeer op het handelen van God, maar op de houding van ongeloof van het volk. Toch kan het volk gebruikmaken van het door God verleende voedsel en water om in de kracht daarvan die strijd te kunnen voeren.
In Egypte hebben ze geen strijd gehad. Daar zijn ze in slavernij geweest. Bij de Rode Zee is er ook geen strijd geweest. Daar heeft God gestreden. In de woestijn is er strijd die wel door het volk moet worden gestreden. De strijd tegen Amalek wordt niet door het volk gezocht. Amalek is een kleinzoon van Ezau (Gn 36:12), de “ongoddelijke” (Hb 12:16), en vertoont diens karaktertrekken.
Amalek is een beeld van de satan die de gelovige aanvalt via de zwakheid van zijn zondige vlees. Petrus vermaant de gelovigen zich te onthouden “van de vleselijke begeerten die strijd voeren tegen uw ziel” (1Pt 2:11). Deze strijd dringt zich in onze ziel op. Het is een strijd die we moeten overlaten aan de Geest Die in ons woont (Gl 5:17). Door in de Geest te wandelen zullen we niet toegeven aan de begeerte van het vlees (Gl 5:16).
De Geest richt onze aandacht op Christus in de heerlijkheid. Jozua zal het volk door de Jordaan in het beloofde land brengen. Hij is een beeld van Christus Die ons door de Geest voorgaat om de geestelijke zegeningen in het hemelse land in bezit te nemen. Het is de Heer Jezus Die door de Geest de strijd aanbindt met het vlees. ‘Jozua’ is de Hebreeuwse naam voor de Griekse naam ‘Jezus’.
Tegelijk is de strijd afhankelijk van de plaats die Mozes op de berg voor God inneemt. Mozes is daar samen met Aäron en Hur. Deze drie mannen op de berg stellen ook Christus voor: Mozes heeft het volk bevrijd, hij stelt de Verlosser voor; Aäron stelt de Heer Jezus als Hogepriester voor Die “met onze zwakheden kan medelijden” (Hb 4:15); Hur betekent witheid, reinheid, wat de volmaaktheid laat zien van Hem Die de voorbede doet.
De Heer Jezus wordt natuurlijk nooit moe (Hb 7:25). Het gaat erom te laten zien hoezeer alles afhankelijk is van Hem, door Wiens voorbede in de hemel het verloop van de strijd op aarde wordt bepaald.
De strijd wordt door Jozua beslecht met de scherpte van het zwaard. Het Woord van God wordt vergeleken met ”het zwaard van de Geest” (Ef 6:17b). De Geest in ons maakt gebruik van het Woord van God om aan het vlees en zijn begeerte de kracht te ontnemen.
14 - 16 De HEERE strijdt tegen Amalek
14 Toen zei de HEERE tegen Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek en prent het Jozua in dat Ik de herinnering aan Amalek van onder de hemel geheel zal uitwissen. 15 En Mozes bouwde een altaar en gaf het de naam: De HEERE is mijn Banier! 16 Hij zei: Voorzeker, de hand op de troon van de HEERE! De strijd van de HEERE zal tegen Amalek zijn, van generatie op generatie!
Amalek is verslagen, maar niet verdelgd. Het vlees is niet uit te roeien. De overwinning levert Israël geen voordeel op, behalve dat ze nu zonder schade te hebben geleden verder kunnen trekken. Ze zullen op hun hoede moeten blijven voor deze vijand. Daarom wordt deze strijd op schrift gesteld, zodat ze een blijvende waarschuwing hebben. Iets wat geschreven is, kan altijd geraadpleegd worden (vgl. Js 30:8). Tegelijk wordt een bemoediging opgenomen: de HEERE zal deze vijand uiteindelijk volledig verdelgen.
De reactie van Mozes is prachtig. Hij bouwt een altaar. Een altaar wijst op aanbidding. De naam die hij eraan geeft, spreekt van de overwinning in de Naam van de HEERE. De regering is in de hand van de HEERE. Het is Zijn strijd.
De reactie van Mozes is een voorbeeld voor ons. Hoe reageren wij op wat de Heer voor ons doet? Het besef dat in ons geen kracht is, maar dat Hij het bestuur over ons leven in handen heeft, zal ons tot aanbidding van Hem brengen.