Hoofdstuk
Inleiding
Obadja is de vierde in de rij van de twaalf kleine profeten. Zijn boek is het kleinste bijbelboek dat we in de Bijbel hebben, maar zijn boodschap is net zo krachtig en waardevol als die van de andere profeten. We zouden veel hebben gemist als we die niet in de Bijbel hadden.
Uniek is dat hij zijn boodschap niet richt tot Gods volk, maar tot een volk dat Gods volk uiterst vijandig gezind is. Daarbij is het treffend dat dit vijandige volk een broedervolk is. Dit geeft aan de boodschap van Obadja een bijzondere betekenis.
De voorgaande profeten – Hosea, Joël en Amos – hebben gesproken tot Juda en Israël. Obadja spreekt tot Edom. Hij is ondersteboven van de arrogantie en het leedvermaak van Edom ten aanzien van Israël, een broedervolk. Geen enkele vijand heeft het recht Gods volk te vernederen, te minachten of te plunderen. Als dat toch gebeurt, laat Hij zien wat Zijn volk voor Hem betekent en dat niemand straffeloos Zijn “oogappel” (Zc 2:8) kan aanraken.
Laten we luisteren naar de boodschap van deze man van God. We zullen ontdekken dat ook zijn boodschap weer veel bevat dat voor ons herkenbaar en actueel is.
“Want het oordeel zal onbarmhartig zijn over hem die geen barmhartigheid gedaan heeft” (Jk 2:13a). Dit vers van Jakobus kan goed als opschrift boven het boek Obadja geplaatst worden. Het geeft krachtig weer wat de inhoud van het boek is. Misschien dat we ons afvragen of het verontwaardigde profetische geluid van Obadja wel spoort met de nieuwtestamentische boodschap van vergeving. Maar evengoed kunnen we ons afvragen of wij niet zelf gevangenzitten in, wat iemand eens noemde, ‘een soort versuikerd christendom’.
Kennen wij dat nog wel, de verontwaardiging om dingen die eenvoudigweg niet kunnen, dingen waarover God toornt? Obadja is ondersteboven van de arrogantie en het leedvermaak van Edom ten aanzien van Israël, nota bene een broedervolk. Edom is een broedervolk in een andere zin dan Moab en Ammon. Moab en Ammon zijn nakomelingen van Lot, de zoon van een broer van Abraham. Het is ook een ander broedervolk dan de Ismaëlieten want die stammen wel van Abraham af, maar niet via Sara. Bij Edom gaat het om een zoon van Izak, de beloofde zoon van het welbehagen van de HEERE. Dichter bij Israël kan niet. Dan blijkt: hoe nauwer de band, hoe dieper de kloof. Naarmate we in onze overdenking van dit boek vorderen, zal de juistheid van de opstelling van Obadja tegen Edom steeds duidelijker worden.
Obadja, waar hij profeteerde en waarover
Obadja betekent ‘dienaar van de HEERE’. In het Oude Testament luisteren meerdere personen naar die naam (1Kn 18:3-16; 1Kr 12:9; 2Kr 17:7). Onder hen bevindt zich de profeet van wie we een boek – in dit geval beter: een boodschap – in de Bijbel hebben. Hij is met geen enkele andere Obadja te identificeren. De enige keer dat we zijn naam tegenkomen, is in dit bijbelboek. Om meer van hem te weten te komen zullen we bij de inhoud van zijn boodschap te rade moeten gaan.
Als we die boodschap lezen, blijkt de plaats van handeling de stad Jeruzalem te zijn en de naaste omgeving daarvan, het bergland van Juda. Sion, de heilige berg van God (verzen 16,17,21), vormt daarvan het centrum. Toch heeft de profetie van Obadja niet Jeruzalem of Juda als onderwerp, maar Edom. Edom krijgt te horen dat het gestraft zal worden om wat het de kinderen van Juda heeft aangedaan, nadat Jeruzalem is ingenomen.
Wanneer profeteerde Obadja
Obadja is een van de eerste van de kleine profeten. Aangenomen wordt dat hij tijdens de regering van Joram (848-841 v.Chr.) heeft geprofeteerd. Voor die aanname pleiten enkele geschiedkundige bijbelse gegevens. In de tijd van Joram vallen de Filistijnen en de Arabieren Juda binnen en plunderen Jeruzalem (2Kr 21:16-17; Jl 3:3-5; Am 1:6). Onder Joram maken de Edomieten zich los van de overheersing door Juda (2Kn 8:20-22). Nog een aanwijzing is te vinden in de vergelijking met wat Jeremia in zijn profetie over Edom zegt (Jr 49:7-22). Dat komt sterk overeen met wat Obadja zegt.
Hoewel de kleine profeten niet strikt chronologisch gerangschikt zijn, geeft ook de plaats die hij inneemt een aanwijzing dat hij tot de oudere profeten behoort. De kleine profeten zijn in hoofdgroepen toch wel zo te verdelen dat de profeten die vóór de wegvoering hebben geprofeteerd eerst staan, terwijl de drie profeten die de rij van twaalf sluiten, hebben geprofeteerd na de terugkeer uit ballingschap.
Edom, dat is Ezau
Om de profetie beter te begrijpen is het nuttig om eens te kijken naar de oorsprong van Edom. Ezau kreeg de naam Edom in verbinding met het verkopen van zijn eerstgeboorterecht (Gn 25:30). Bij die gelegenheid wordt hij in zijn ware aard openbaar. Met zijn daad toont hij zijn verachting van de gave van God. Hij geeft de voorkeur aan de ogenblikkelijke bevrediging van een lichamelijke behoefte. Hij wordt verworpen omdat hij de gave van God verwerpt (Hb 12:16-17).
Ezau persoonlijk is nooit vervloekt. Hij heeft zelfs ook een zegen van Izak ontvangen (Hb 11:20), hoewel daarin de naam van God niet voorkomt (Gn 27:39-40). Als hij zijn jongere broer Jakob zou hebben gediend, zoals God bij zijn geboorte had bepaald (Gn 25:23b), zou er voor hem ook zegen geweest zijn.
Pas na een lange geschiedenis van openbaring van haat en vijandschap tegen zijn broeder heeft God gezegd dat Hij hem heeft gehaat (Ml 1:3). Die haat van God betreft dan ook niet Ezau persoonlijk, maar Ezau in zijn nageslacht. Drie keer staat in de lijst met nakomelingen van Ezau dat Ezau Edom is (Gn 36:1,19,43). Edom is de naam van het nageslacht van Ezau als volk.
Edoms haat tegen Israël
De eerste vijandschap van Edom openbaart zich in Numeri 20. De Israëlieten zijn onderweg naar het beloofde land en moeten daarvoor door het land van Edom. Het verzoek daartoe wordt door Edom met veel vertoon van macht geweigerd (Nm 20:14-21). Ondanks alle voorkomendheid van Mozes en het volk, blijft Edom zijn vijandschap tonen. Ze luisteren naar niets anders dan naar de boosaardige en trotse influisteringen van hun eigen hart. Deze grondhouding van vijandschap hebben ze altijd gekoesterd.
Later onderwerpt David hen door Joab (2Sm 8:14). Onder Joram worden ze afvallig (2Kn 8:20-22). Naarmate Juda en Israël steeds meer in verval raken, gaat Edom zich steeds arroganter gedragen en verheugt hij zich over het kwaad dat Gods volk treft (Ps 137:7). In Psalm 83 zien we hoe Edom deel uitmaakt van het laatste bondgenootschap tegen Jeruzalem met de bedoeling de naam van Israël van de aarde weg te vagen (Ps 83:5-9). Ezechiël 35 spreekt ook over deze altijddurende haat van Edom en laat zien dat deze al van het begin af openbaar is (Ez 35:1-6).
Enkele nakomelingen van Ezau
De haat van Edom tegen Gods volk wordt in zijn nakomelingen scherp getekend. Amalek bijvoorbeeld is een kleinzoon van Ezau (Gn 36:12). De nakomelingen van Amalek zijn de eersten die Israël na de uittocht uit Egypte aanvallen (Ex 17:8). De HEERE zegt van hen dat Hij “de herinnering aan Amalek onder de hemel geheel zal uitwissen” (Ex 17:14). Hij zal dat doen door middel van Zijn eigen volk (Dt 25:17-19).
Er zijn nog enkele Edomieten die van zich doen spreken. Zo is daar Haman, de Agagiet (Es 3:1-10; 8:3,5; 9:24), die maar van één ding bezield is en dat is het uitroeien van het Joodse volk. De naam Agag is de titel van de koningen van Amalek. Ook horen we van ‘de Edomiet Doëg’, die vijfentachtig priesters van de HEERE vermoordt en de priesterstad Nob uitmoordt (1Sm 22:17-19). De haat van Edom tegen Gods volk en zijn moordzucht kenmerkt ook de familie van Herodes. Herodes de Grote is een Edomiet. Hij is berucht door zijn kindermoord in Bethlehem. Zijn zoon Herodes Antipas laat Johannes de doper onthoofden. Een andere zoon, Herodes Agrippa I, doodt Jakobus en wilde ook Petrus doden.
God komt voor Zijn volk op
De voorgaande profeten, Hosea, Joël en Amos, hebben gesproken tot Juda en Israël. Zij hebben het volk zijn ontrouw aan God voorgehouden en de tuchtigingen die God daarom heeft moeten geven. Obadja richt zich niet tot Juda of Israël. Hij spreekt wel over Juda, maar zegt niets ten nadele van hen. Als God door Obadja tot Zijn eigen volk zou hebben gesproken, had Hij dat op dezelfde wijze moeten doen als de andere profeten. Maar Hij spreekt tot Edom. Daarom gaat Hij aan het falen van Zijn eigen volk voorbij en spreekt naar Zijn eigen voornemen.
Het is ermee als met Zijn spreken door Bileam (Numeri 23-24). Terwijl Mozes in meerdere toespraken tegen Israël zegt dat zij opstandelingen zijn, laat God Bileam in tegenwoordigheid van Balak zeggen: “Hij aanschouwt geen onrecht in Jakob; ook ziet Hij geen kwaad in Israël aan. De HEERE, zijn God, is met hem, en de [jubelklank] van de Koning is bij hem” (Nm 23:21). Als God Zich tegenover Zijn volk opstelt, handelt Hij met hen naar Zijn rechtvaardige eisen. Hij wijst hen op hun afwijking en tuchtigt hen voor hun zonden. Maar tegenover de vijand komt God altijd voor Zijn volk op (Ps 105:12-15).
Geen enkele vijand heeft het recht Gods volk te vernederen, te minachten of te plunderen. Als dat toch gebeurt, laat Hij zien wat Zijn volk voor Hem betekent en dat niemand straffeloos Zijn “oogappel” (Zc 2:8) kan aanraken. Het is ermee als met een ongehoorzaam kind. De ouders zullen het kind bestraffen om zijn gedrag. Maar komt iemand anders hun kind te na, dan zullen ze voor hem opkomen.
God getuigt
Het is alsof God door de houding van de vijand wordt uitgedaagd tot het geven van een getuigenis van wat Zijn volk voor Hem betekent. Elke aanval van de vijand brengt naar voren wat er in Gods hart is voor de Zijnen. Als God Zijn hart opent over de Zijnen in hun waarde voor Hem boven hen die Hem en Zijn volk vijandig gezind zijn, horen we de mooiste en meest verheven dingen.
Prachtig is dat te zien bij het kruis. Daar is de vijandschap van de mens het meest openbaar geworden. Daartegenover is daar ook op grootse wijze openbaar geworden Wie God is als licht en liefde, juist tegenover de mens die Hem in Zijn Zoon verwerpt. “De voornaamste” van de zondaars, Paulus (1Tm 1:15), kan daardoor iemand worden aan wie God Zijn heerlijkste verborgenheden meedeelt (Ef 3:2-11).
Edom, symbool van haat
In de haat van Edom komt nog een algemeen beginsel tot uiting. In Edom zien we de haat en vijandschap van het vlees tegenover God (Rm 8:7-8) en wat van God is. Edom is het symbool voor de haat tegen wat God uitkiest. Zolang Edom niet met Gods volk wordt geconfronteerd, wordt dit niet openbaar. Zodra die confrontatie er is, komt wat sluimerend aanwezig is in alle heftigheid naar boven.
Dit is ook te merken bij de evangelieprediking. Mensen die ogenschijnlijk netjes winkelend publiek zijn, uiten zich plotseling in bijtende spot of snauwende ergernis, als je hun een evangelieblaadje aanbiedt. Niemand kent zichzelf totdat hij in contact komt met wat van God is. Dat is de ware en doorslaggevende test voor het hart. Christus is het volmaakte criterium en de volkomen standaard omdat alleen Hij de volmaakte openbaring van God is.
Indeling van het boek
I De boodschap van de HEERE (vers 1)
II De vernedering van Edom (verzen 2-9)
a. Edoms karakter (verzen 2-4)
1. Edoms toekomstige geringheid (vers 2)
2. Edoms huidige hoogmoed (verzen 3-4)
b. Edoms rampspoed (verzen 5-9)
1. Edoms plundering (verzen 5-6)
2. Edom in de val gelopen (vers 7)
3. Gods initiatief (verzen 8-9)
III De aanklacht tegen Edom (verzen 10-14)
a. De reden voor de aanklacht (vers 10)
b. De verklaring van de aanklacht (verzen 11-14)
1. De aanklacht beschreven (vers 11)
2. De aanklacht herhaald en aangevuld (verzen 12-14)
IV. De dag van de HEERE (verzen 15-21)
a. Het oordeel over Edom (verzen 15-18)
b. De bezetting van Edom en andere gebieden (verzen 19-20)
c. Het koningschap van de HEERE (vers 21)
Een meer globale indeling is in drie delen:
I De verzen 1-9 gaan over de ondergang van Edom en zijn verwoesting, met
1. in de verzen 1-4 het raadsbesluit van de HEERE om Edom door vijandige volken klein te maken en van zijn zekere hoogte van rotsburchten te storten; en
2. de verzen 5-9 een schildering in felle kleuren hoe Edom door vijanden geheel uitgeplunderd en door zijn bondgenoten en vrienden verlaten en bedrogen wordt en machteloos ten onder gaat.
II De verzen 10-14 beschrijven de oorzaak van zijn ondergang.
III De verzen 15-21 gaan over de uitoefening van gerechtigheid over de naties en Edom en de vestiging van het koninkrijk in Israël en zijn herstel en overwinning.