Hoofdstuk
Inleiding
Het woord Leviticus wordt gebruikt in de Septuaginta – dat is de Griekse vertaling van het Oude testament door de ‘zeventig’ – als een samenvatting van het onderwerp van dit boek. Het is bedoeld om tot uitdrukking te brengen dat het in dit boek gaat om de rituelen en de ceremoniën waarvoor de stam Levi apart is gezet. Toch gaat het in dit boek niet zozeer om de dienst van de Levieten, maar meer om de dienst van de priesters, hoewel die natuurlijk ook van de stam van Levi zijn.
Het boek Leviticus brengt ons, evenals het laatste deel van Exodus, in het heiligdom, bij het hart van God. In wat het heiligdom voorstelt, zien we wat in Gods hart is. Daar wil God gemeenschap met ons hebben. Leviticus is het boek van gemeenschap. Gemeenschap is ‘deelhebberschap’, hetzelfde deel hebben. Onze gemeenschap is met de Vader en de Zoon (1Jh 1:3). Met de Vader delen we wat we van de Zoon hebben gezien. Met de Zoon delen we wat we van de Vader mogen kennen.
In Exodus spreekt God tot het volk vanaf de Sinaï, gehuld in donder en bliksem. In Leviticus spreekt God vanuit de tent der samenkomst of de tent van ontmoeting (Lv 1:1). Daarin is Gods heerlijkheid aan het slot van Exodus 40 neergedaald (Ex 40:34-38). Daar woont Hij nu, te midden van Zijn volk, om Zijn volk uit te nodigen naar Hem toe te komen om met Hem gemeenschap te hebben.
Gemeenschap is geen zaak van verplichting. God begint daarom in dit boek ook met te spreken over drie vrijwillige offers. Er zijn ook verplichte offers, maar uitgangspunt is dat God zoekt naar verlangende harten die vrijwillig met Hem gemeenschap willen hebben. Hij vraagt niet of het volk wil komen om naar Mozes te luisteren, hoe belangrijk dat ook is. Het eerste waarover God spreekt, onmiddellijk nadat de tabernakel in het vorige hoofdstuk (Ex 40:17-38) is opgericht, is of Zijn volk bij Hem wil komen om Hem een offer te brengen. Dat offer kan alleen betrekking hebben op de Heer Jezus, want Hij alleen bevredigt het hart van God volkomen.
Als er sprake is van gemeenschap met God, zijn daar wel voorwaarden aan verbonden. Zo kan God alleen gemeenschap hebben met een heilig volk, een volk dat voor Hem apart is gezet. Onreinheid, zonde, mag daarin geen plaats hebben. We vinden in de Bijbel dan ook geen boek waarin zoveel woorden voorkomen die gevormd worden met de woorden ‘heilig’ en ‘rein’ (of ‘onrein’): ‘heilig’ komt ongeveer honderdvijfenveertig keer voor, ‘rein’ zesenzeventig keer en ‘onrein’ ongeveer honderdtweeënveertig keer.
Het boek begint met de vijf hoofdoffers, waarbij het zondoffer en het schuldoffer zo nauw aan elkaar verbonden zijn, dat we ook kunnen spreken van vier groepen van offers. Ze spreken alle van de Heer Jezus. In elk van die offers zien we een bepaald aspect van Zijn Persoon en Zijn werk. Zijn Persoon is te veelzijdig om door één offer te worden voorgesteld. We zien dat ook in de evangeliën, waarvan we er vier hebben om dezelfde reden.
De vier grote groepen van offers zijn:
1. de brandoffers;
2. de graanoffers;
3. de dankoffers;
4. de zondoffers.
We vinden ze in Hebreeën 10, waar tevens duidelijk wordt dat deze offers in Christus hun ware betekenis hebben (Hb 10:5-9). Daar zien we ook dat er twee hoofdsoorten zijn:
1. de zondoffers en
2. de andere offers.
Indeling van het boek
Naar aanleiding van ‘gemeenschap’ als het hoofdthema van dit boek kunnen we de volgende indeling maken:
1. De inhoud van de gemeenschap: de Heer Jezus, voorgesteld in de offers (Leviticus 1-7).
2. De middelaars tot gemeenschap: de zonen van Aäron, de priesters (Leviticus 8-9).
3. De voorwaarde voor gemeenschap: reiniging (Leviticus 10-15).
4. De grondslag van de gemeenschap: de Verzoendag (Leviticus 16).
5. Diverse voorschriften met het oog op gemeenschap (Leviticus 17-22).
6. Speciale dagen van gemeenschap (Leviticus 23).
7. In stand houden en verbreken van de gemeenschap (Leviticus 24).
8. Terrein en sfeer van de gemeenschap (Leviticus 25-27).