Inleiding
Het “dankoffer” of “vredeoffer” is het middelste van de vijf offers. Het brandoffer en het graanoffer zijn vrijwillige offers en voor God. Het zondoffer en het schuldoffer die hierna volgen zijn verplichte offers en zijn noodzakelijk voor de zonden van het volk of van een lid van het volk. Het dankoffer staat terecht centraal. Het brengt de gemeenschap tot uitdrukking die er is tussen God en Zijn volk op grond van de krachtdadige werking van het offer. Het stelt een gemeenschapsmaaltijd voor.
Van dit offer krijgt God Zijn deel. Het vet wordt “voedsel … voor de HEERE” (verzen 11,16) genoemd. Van dit offer krijgen de priester en de priesterlijke familie hun deel (Lv 7:31). En van dit offer mogen, als enige offer in het Oude Testament, allen van het volk eten die rein zijn (Lv 7:19). Het is een feest met een offer waardoor verzoening tot stand is gebracht en waarin de ‘partijen’ die verzoend zijn, God en de mens, ieder hun aandeel hebben, en ook de priester – als een beeld van de Heer Jezus door Wie de verzoening tot stand is gebracht (1Jh 1:3-4).
Wat het dankoffer voor ons betekent, wordt in 1 Korinthiërs 10 uitgelegd (1Ko 10:16-21). Het betekent voor ons de tafel van de Heer waar in het avondmaal de gemeenschap tussen God en de Heer Jezus en al de Zijnen wordt beleefd. De tafel van de Heer wordt in het Oude Testament gebruikt als een uitdrukking voor het altaar (Ez 44:16; Ml 1:7).
Het avondmaal is een gedachtenismaaltijd. Elke keer dat het avondmaal wordt gevierd, wordt er teruggedacht aan wat de Heer Jezus aan het kruis heeft gedaan. Dat heeft de Heer ook gevraagd: “Doet dit tot Mijn gedachtenis” (1Ko 11:23-26). Hem gedenken wil zeggen aan God vertellen hoe groot Hij is van Wie ook wij nu genieten, samen met de Vader. Dan hebben we ook gemeenschap met elkaar. Dat brengen we symbolisch tot uitdrukking in het breken van het brood.
Om gemeenschap tot uitdrukking te brengen in het samen eten moet er wel wat te eten zijn. Er moet in geestelijk opzicht besef zijn van wat gemeenschap is. Paulus zegt daarom: “Ik spreek als tot verstandigen; beoordeelt u wat ik zeg” (1Ko 10:15). Kinderen aan het avondmaal is mede daarom onmogelijk.
Evenals bij de vorige offers vinden we ook hier eerst de grotere en daarna de geringere offers. We vinden hier geen vogels zoals in Leviticus 1 (Lv 1:14-17).
1 Het dankoffer van de runderen
1 Als [iemands] offergave een dankoffer is, als wat hij aanbiedt van de runderen is, of het nu een mannetje of een vrouwtje is: zonder enig gebrek moet hij het voor het aangezicht van de HEERE aanbieden.
Een dankoffer is, evenals het brandoffer en het graanoffer, een vrijwillig offer. Zo is ook de avondmaalsviering geen zaak van verplichting. Ieder die het voorrecht daarvan beseft, en vooral het verlangen van God en de Heer Jezus kent om daarin gemeenschap met Zijn volk te hebben, zal niet lichtvaardig wegblijven van het avondmaal.
Het dankoffer mag een mannelijk of een vrouwelijk dier zijn. Bij het brandoffer mag het alleen een mannelijk dier zijn. Mannelijk of vrouwelijk heeft niet te maken met groter of kleiner. Of een offer groter of kleiner is, komt tot uitdrukking in het verschil in diersoort. Het verschil in mannelijk of vrouwelijk heeft te maken met een bepaald aspect van het werk van de Heer Jezus.
In het algemeen kan worden gezegd dat in de beelden van de Schrift het vrouwelijke meer iemands positie naar voren brengt en het mannelijke meer de handelwijze die bij die positie hoort. Het mannelijke stelt meer de actieve, krachtige gehoorzaamheid voor, het vrouwelijke meer de passieve, geduldige en onderdanige gehoorzaamheid. In verbinding met het offer dat iemand brengt, is iemand die een mannelijk offer brengt meer bezig met de wijze waarop de Heer Jezus het werk heeft verricht, terwijl iemand die een vrouwelijk offer brengt meer kijkt naar de houding tijdens het verrichten van dat werk.
Waarom brengt een Israëliet vrijwillig een dankoffer en niet bijvoorbeeld een vrijwillig brandoffer? Omdat hij zijn dankbaarheid voor de HEERE, voor wat Hij doet en Wie Hij is, samen met anderen wil delen. Als iemand een brandoffer brengt, denkt hij eraan wat de Heer Jezus is in Zichzelf voor God. Bij het dankoffer gaat het hem erom zijn vreugde over de Heer Jezus voor God te brengen samen met anderen die deze vreugde herkennen en ermee instemmen. Zoals bij ouders de blijdschap groter wordt als zij samen van hun kinderen genieten, juist omdat ze samen genieten, zo is het ook met de aanbidders.
2 Slachten en bloed sprenkelen
2 Dan moet hij zijn hand op de kop van zijn offergave leggen en die slachten [bij] de ingang van de tent van ontmoeting. En de zonen van Aäron, de priesters, moeten het bloed rondom op het altaar sprenkelen.
Het opleggen van de handen is het teken van eenmaking. De offeraar maakt zich een met de waarde van het offerdier. Het is het bewustzijn van de gelovige dat hij gemeenschap met God kan hebben omdat God hem ziet in de waarde van het offer. Onze vrede met God en de dankbaarheid die daarvan het gevolg is, zijn gegrond op het feit dat wij een gemaakt zijn met Christus. Als we God danken voor de Heer Jezus, mogen we weten dat Christus alles heeft volbracht om dit mogelijk te maken.
Het slachten van het offerdier spreekt van de dood van Christus op grond waarvan we nu gemeenschap kunnen hebben met God, met de Heer Jezus en met elkaar. Als we het avondmaal vieren, verkondigen we ook niet ’het leven van de Heer’, maar we verkondigen “de dood van de Heer” (1Ko 11:26). Het is een verkondiging zonder woorden. De handeling van het breken van het brood en het drinken van de wijn is die verkondiging. Daardoor zeggen we dat we alles te danken hebben aan Zijn dood.
Het bloed spreekt van de verzoening, van de vergeving en uitdelging van de zonden (Hb 9:22). Elke verhindering om door God te worden aangenomen is daardoor weggenomen. Het is de grondslag waarop we voor God staan, waardoor we gemeenschap met Hem kunnen hebben. Daarom wordt in 1 Korinthiërs 10 “[de] gemeenschap van het bloed van Christus” ook genoemd vóór “[de] gemeenschap met het lichaam van Christus” (1Ko 10:16).
3 - 5 Het vet
3 Daarna moet hij van het dankoffer het vet dat de ingewanden bedekt en al het vet dat aan de ingewanden vastzit, als vuuroffer aan de HEERE aanbieden, 4 en [ook] de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, tegen de lendenen aan, en de kwab aan de lever, die hij [tegelijk] met de nieren verwijderen moet. 5 De zonen van Aäron moeten dat dan op het altaar in rook laten opgaan, op het brandoffer dat op het hout op het vuur ligt. Het is een vuuroffer, een aangename geur voor de HEERE.
Het vet wordt hier uitvoeriger genoemd dan bij enig ander offer. Het wordt “voedsel … voor de HEERE” genoemd (verzen 11,16; Nm 28:2). Al het vet is voor de HEERE. De grote hoeveelheid vet geeft aan dat het een gezond dier is. Vet stelt de energie voor waarmee de Heer Jezus het werk heeft volbracht. Alleen God is in staat dat volkomen te waarderen. Wij offeren dat vet als we God vertellen hoe alles in de Heer Jezus erop gericht is om God op aarde te verheerlijken, dat Hij Zijn hele leven daaraan volkomen heeft overgegeven.
“De ingewanden” spreken van de gevoelens van de Heer Jezus – zie verder het commentaar bij Leviticus 1:9. Het vet dat die ingewanden bedekt en al het vet dat eraan vastzit zien op de volkomen toewijding van het hart waarmee Hij Zijn werk heeft verricht. In Zijn overgave tot in de dood is Hij innerlijk gedreven door volmaakte liefde. Het is Zijn verlangen geweest om Gods wil te doen, zoals Hij al “bij Zijn komen in de wereld” (Hb 10:5) zegt: “Zie, Ik kom om Uw wil te doen” (Hb 10:9). Zijn hele hart is daarop gericht als Hij in de wereld komt.
De “nieren” zijn een beeld van wijsheid. Het is wijsheid om te kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad. Nieren scheiden de schadelijke stoffen in ons lichaam af. Het vet aan de nieren spreekt van de volmaakte gevoelens van de Heer Jezus in het maken van onderscheid tussen goed en kwaad. God heeft Zijn hart en nieren beproefd (Ps 16:7; 26:2; Ps 7:10; Jr 11:20; 20:12). Dit onderscheid tussen goed en kwaad heeft Hem de kracht voor Zijn wandel gegeven, waarvan “de lendenen” spreken.
De “lever” wordt buiten de offers nog een enkele keer in de Schrift genoemd (Sp 7:23; Ez 21:21). In deze teksten zien we een zeker gebrek aan oriëntatie. Dat is bij de Heer volkomen anders. Zijn oriëntatie is het oog van Zijn Vader. Daardoor heeft Hij Zich laten leiden. Het is de innerlijke kracht in Zijn toewijding.
Het dankoffer van rundvee wordt geofferd op het brandoffer. Dat toont de nauwe verbinding aan die er is tussen deze vorm van het dankoffer en het brandoffer. Bij het dankoffer van kleinvee vinden we dat niet.
6 Het dankoffer van kleinvee
6 Als zijn offergave als dankoffer voor de HEERE [afkomstig] uit het kleinvee is, of het nu een mannetje of een vrouwtje is: zonder enig gebrek moet hij het aanbieden.
Evenals bij de voorgaande offers is er ook bij het dankoffer de mogelijkheid om met een kleiner offer te komen. God begint altijd met het grootste, maar Hij geeft Zijn volk de gelegenheid ook een kleiner offer te brengen als een groter offer (nog) niet gebracht kan worden.
Het dankoffer van kleinvee mag een mannetje of een vrouwtje zijn, als het maar volmaakt is. Wat we God ook aanbieden van ons besef van de Heer Jezus en Zijn werk, God kan niets aannemen wat niet volmaakt is. Hoe weinig we ook weten van de Heer Jezus, toch zal ons duidelijk moeten zijn dat er aan Hem geen gebrek is. Al Zijn eigenschappen zijn volmaakt en komen altijd op volmaakte wijze tot uiting.
7 - 11 Een lam als dankoffer
7 Als het een lam is dat hij als zijn offergave aanbiedt, moet hij het aanbieden voor het aangezicht van de HEERE. 8 Vervolgens moet hij zijn hand op de kop van zijn offergave leggen en die slachten vóór de tent van ontmoeting. En de zonen van Aäron moeten zijn bloed rondom op het altaar sprenkelen. 9 Daarna moet hij van het dankoffer een vuuroffer aan de HEERE aanbieden: zijn vet, de hele staart, die hij dicht bij de ruggengraat moet verwijderen; het vet dat de ingewanden bedekt en al het vet dat aan de ingewanden vastzit, 10 dan de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, tegen de lendenen aan, en de kwab aan de lever, die hij [tegelijk] met de nieren moet verwijderen. 11 De priester moet dat daarna op het altaar in rook laten opgaan. Het is voedsel, een vuuroffer voor de HEERE.
Bij een lam als dankoffer denken we aan eigenschappen als zachtmoedigheid en overgave, het verdraagzaam ondergaan van mishandeling. We zien die kenmerken bij de Heer Jezus in de evangeliën. We kunnen ons samen met de Vader en de gemeente daarover verblijden. Het is indrukwekkend en de Vader hoort graag van ons hoezeer we daarvan onder de indruk zijn.
Dat is meer passief, terwijl we in het rund meer de actieve wilskracht zien die in de Heer Jezus is waarmee Hij het werk volkomen tot eer van God volbrengt. Dit laatste wordt in vers 5 dan ook met het brandoffer verbonden, wat bij het lam niet wordt vermeld. Ook het lam is “voedsel … voor de HEERE”. ‘Voedsel’ is letterlijk ‘brood’.
De handelingen die moeten worden verricht bij het brengen van een lam, zijn precies dezelfde als bij een rund. Wel worden nog extra de vetstaart en de ruggengraat genoemd. De vetstaart is een speciale lekkernij. Het wijst op de bijzondere aspecten van het werk van de Heer Jezus, waar de gelovige bijzonder van heeft genoten en waarover Hij aan God vertelt. De ruggengraat wijst op de onbuigzaamheid van de Heer in Zijn weg op aarde met betrekking tot alle ongerechtigheid die Hem wordt aangedaan of wordt aangeboden. Hij is in de waarste zin van het woord een Man ‘met ruggengraat’.
12 - 16 Een geit als dankoffer
12 Als nu zijn offergave een geit is, moet hij die voor het aangezicht van de HEERE aanbieden. 13 Vervolgens moet hij zijn hand op de kop van [het dier] leggen en het slachten vóór de tent van ontmoeting. En de zonen van Aäron moeten zijn bloed rondom op het altaar sprenkelen. 14 Daarna moet hij hiervan zijn offergave aanbieden, een vuuroffer voor de HEERE: het vet dat de ingewanden bedekt en al het vet dat aan de ingewanden vastzit, 15 dan de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, tegen de lendenen aan, en de kwab aan de lever, die hij [tegelijk] met de nieren moet verwijderen. 16 De priester moet die vervolgens op het altaar in rook laten opgaan. Het is voedsel, een vuuroffer met een aangename geur. Al het vet moet voor de HEERE zijn.
Een geit is eigenlijk het dier voor het zondoffer. Hierbij denken we niet zozeer aan een bepaalde eigenschap, zoals bij het rund en het schaap, maar aan iets negatiefs: het wegdoen van de zonden.
Veel gelovigen die de Heer Jezus aanbidden en graag een dankoffer willen brengen, komen toch niet verder dan Hem te danken voor het feit dat Hij hun zonden heeft weggenomen door Zijn werk op het kruis. De gemeenschap met de andere leden van de gemeente en de blijdschap die ze samen hebben, worden vooral genoten in de dankbaarheid die er is omdat de zonden vergeven zijn. Toch is ook dit offer “voedsel, … met een aangename geur” voor God.
17 Verbod om vet en bloed te eten
17 [Dit] moet in al uw woongebieden een eeuwige verordening zijn, [al] uw generaties door: u mag totaal geen vet of bloed eten.
God behoudt Zich het recht op het vet en het bloed voor. De innerlijke energie waarmee de Heer Jezus het werk heeft verricht, is alleen door Hem ten volle te doorgronden. Omdat God de Gever van het leven is, heeft Hij ook als Enige daar recht op. Aangezien het leven in het bloed is, is het bloed voor Hem alleen. Het verbod om vet en bloed te eten wordt in Leviticus 7 – ook daar in verbinding met het dankoffer – nader uitgewerkt (Lv 7:22-27).