Inleiding
Na Leviticus 25, waar we horen over de zekerheid van het herstel van alle dingen, de zekerheid dat Gods plannen worden vervuld, volgt in dit hoofdstuk de verantwoordelijkheid van Gods volk. Hier horen we niet over de raadsbesluiten van God, maar over Zijn wegen in verbinding met de verantwoordelijkheid van de mens. Dat is niet in strijd met Zijn raadsbesluiten, maar een andere zijde van Gods waarheid.
We zien hier wat God zal doen als de mens gehoorzaam is en wat Hij zal doen als de mens ongehoorzaam is. De zegeningen worden afhankelijk gesteld van wat de mens doet. In Deuteronomium 28 horen we over dezelfde dingen als hier, maar dan uitgebreider (Dt 28:1-68). Daar wordt alles gezegd tegen een volk dat de woestijnreis achter de rug heeft, terwijl hier het volk er nog voor staat.
1 Verbod om afgoden te maken
1 U mag voor uzelf geen afgoden maken, u mag voor uzelf geen beeld of gewijde steen oprichten en u mag in uw land geen gebeeldhouwde steen zetten om u daarvoor neer te buigen, want Ik ben de HEERE, uw God.
God stelt eerst Zijn absolute alleenrecht op de verering door Zijn volk vast. Hun eerbetoon mag alleen naar Hem gaan en naar niets en niemand anders. Hij duldt geen enkel voorwerp naast Zich. Hij maakt geen deel uit van Zijn schepping. Elk gemaakt voorwerp is minder dan Hij en alles wat er is, is door Hem gemaakt en daarom minder dan Hij.
2 Gods sabbatten en Gods heiligdom
2 Mijn sabbatten moet u in acht nemen, en voor Mijn heiligdom moet u eerbied hebben. Ik ben de HEERE.
Na het negatieve verbod om afgoden te maken, volgt het positieve gebod om ”Mijn sabbatten” in acht te nemen en eerbied te hebben voor “Mijn heiligdom” (vgl. Lv 19:30). Daardoor kunnen ze laten zien dat hun hart naar Hem uitgaat in plaats van naar de afgoden. Het omvat hun hele leven. In het zich houden aan het sabbatsgebod tonen zij eerbied voor de HEERE in hun maatschappelijke en sociale leven; in het eren van het heiligdom tonen zij op godsdienstig terrein dat zij naar Gods wil willen leven.
3 - 13 Belofte van zegen
3 Als u in Mijn verordeningen wandelt en Mijn geboden in acht neemt en ze houdt, 4 dan zal Ik u op zijn tijd regen geven, zodat het land zijn opbrengst zal geven en de bomen van het veld hun vruchten zullen geven. 5 Dan zal de dorstijd bij u tot de wijnoogst duren, en de wijnoogst zal tot de zaaitijd duren. U zult uw brood tot verzadiging toe eten en onbezorgd in uw land wonen. 6 Ik zal vrede in het land geven, zodat u kunt slapen zonder dat iemand u schrik aanjaagt. Ik zal de wilde dieren uit het land wegdoen en geen zwaard zal [meer] door uw land gaan. 7 U zult uw vijanden achtervolgen en zij zullen door het zwaard vóór u neervallen. 8 Vijf van u zullen er honderd achtervolgen, en honderd van u zullen er tienduizend achtervolgen. Uw vijanden zullen door het zwaard vóór u neervallen. 9 Ik zal Mij naar u toewenden, u vruchtbaar en talrijk maken en Mijn verbond met u bevestigen. 10 Terwijl u [nog] van de oude [oogst] van het oude [jaar] eet, kunt u de oude [oogst] al wegdoen vanwege de nieuwe. 11 Ik zal Mijn tabernakel in uw midden plaatsen en Mijn ziel zal niet van u walgen. 12 Ik zal in uw midden wandelen. Ik zal u tot een God zijn en u zult Mij tot een volk zijn. 13 Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit het land van de Egyptenaren geleid heeft, zodat u niet [meer] hun slaven bent. Ik heb de stangen van uw juk gebroken en u rechtop laten gaan.
De zegeningen van het land worden overvloedig voorgesteld. De eerste zegen waarover wordt gesproken, is de regen. De hele oogst is daarvan afhankelijk (Dt 11:13-14). Bij gehoorzaamheid wordt regen beloofd, telkens op de goede tijd voor de oogst. Als gevolg daarvan zal het als het ware het hele jaar oogsttijd zijn (Am 9:13).
Ze zullen in vrede van de vrucht kunnen genieten, zonder dat ze in angst hoeven te zitten voor de dreiging van vijanden of wilde dieren. Als een vijand het waagt hen aan te vallen, zullen ze hem met weinig inspanning verjagen (vgl. Dt 32:30). De HEERE zal Zich in gunst tot hen wenden. Hij zal hen talrijk maken en overvloed aan eten geven.
Naast deze materiële zegen is er ook geestelijke zegen. Die bestaat in het voorrecht dat Hij in hun midden woont en hun God zal zijn en dat zij Zijn volk zullen zijn. De materiële zegen is tevens het bewijs dat God voortdurend in hun midden woont. Het volk heeft zegen en rust waar God rust heeft.
Ze zullen het volle resultaat van Gods bevrijding uit Egypte in weldadige vrijheid genieten. Van een onder het slavenjuk gebukte houding zal geen sprake zijn. God heeft hun juk verbroken en hen “rechtop laten gaan”, ze lopen met opgeheven hoofd. Zo mag de christen “staan” in de genade van God (Rm 5:2). Vele malen wordt in de geschiedenis van Israël door de HEERE terugverwezen naar de bevrijding uit Egypte. Ook de christen moet telkens herinnerd worden aan zijn verlossing uit de macht van de zonde. Dat zal zijn dankbaarheid levend houden en hem verlangend doen blijven God in alle dingen te eren.
14 - 17 Gevolgen van ongehoorzaamheid (1)
14 Maar als u niet naar Mij luistert en al deze geboden niet doet, 15 als u Mijn verordeningen verwerpt en als uw ziel van Mijn bepalingen walgt, zodat u geen enkele van Mijn geboden doet door Mijn verbond te verbreken, 16 dan zal Ik Zelf dit met u doen: Ik zal verschrikking over u brengen, tering en koorts, die [uw] ogen doen bezwijken en [uw] leven doen wegkwijnen. U zult uw zaad voor niets zaaien, want uw vijanden zullen het opeten. 17 Ik zal Mijn aangezicht tegen u keren, zodat u door uw vijanden verslagen wordt. Zij die u haten, zullen over u heersen. U zult op de vlucht slaan, terwijl niemand u achtervolgt.
In de verzen 14-40 gaat het over de gevolgen voor het volk als het ongehoorzaam zal zijn. Niet luisteren naar Gods geboden toont minachting ervoor. Het zijn geen zonden van onwetendheid of zwakheid. In dat geval kan er geofferd worden. Maar als het volk bewust aan Gods inzettingen en geboden voorbijgaat, zal de zegen verminderen en God zal ten slotte het volk uit het land verdrijven. Het volk zal verstrooid worden onder de volken. De Goddelijke dreigementen betreffen Israëls toekomst.
De verstrooiing van het volk is letterlijk vervuld. Dat zou het moeilijk kunnen maken te geloven dat de profetieën van Leviticus 23 en Leviticus 25 ten aanzien van volk en land in vervulling zullen gaan. Maar God zal doen wat Hij Zich heeft voorgenomen. Hijzelf zal in het dwalende volk bekering teweegbrengen. Hij zal een werk van genade in het volk doen, zodat ze in een toestand komen dat Hij toch aan dat bekeerde volk al Zijn plannen kan vervullen.
Dat bekeerde volk zal een overblijfsel zijn, maar dat overblijfsel is tevens “heel Israël” (Rm 11:25-26a). God zal hen zegenen op grond van Zijn verbond met Jakob, Zijn verbond met Izak en Zijn verbond met Abraham (verzen 42,45).
De eerste aankondiging van de gevolgen bij ongehoorzaamheid van het volk stelt ziekten, honger en nederlagen in het vooruitzicht. De plagen vloeien voort uit dit vreselijke feit dat de HEERE Zijn aangezicht tegen hen heeft gekeerd (vers 17). Hij zal tegen hen ingaan (verzen 24,28,40-41). Als dat het geval is, zal elke maatregel om Gods toorn af te wenden, waardeloos blijken te zijn en vergeefse moeite betekenen. Bij gehoorzaamheid zullen geen ziekten hen treffen (Ex 23:25; 15:26).
18 - 20 Gevolgen van ongehoorzaamheid (2)
18 Als u dan ondanks [dit alles nog] niet naar Mij luistert, dan zal Ik u vanwege uw zonden zeven [keer] erger straffen. 19 Ik zal de trots op uw [eigen] kracht breken. Ik zal uw hemel als ijzer maken en uw aarde als brons. 20 Uw kracht zal voor niets verbruikt worden, uw land geeft zijn opbrengst niet en de bomen op het land geven hun vruchten niet.
Als Gods tucht geen resultaat heeft en het volk blijft ongehoorzaam, zal het volk nog meer vreselijke dingen moeten ondergaan. Dat God over volgende tuchtigingen spreekt, geeft aan dat Hij het hart van de mens kent, dat het onverbeterlijk is. Gods bedoeling met Zijn tucht is het volk tot inkeer te brengen, maar het volk handelt op een tegenovergestelde manier (Am 4:6; vgl. 2Kr 28:22).
In deze tweede aankondiging spreekt God erover dat Hij Zijn tucht zevenvoudig over hen zal laten komen als Zijn eerste oordelen geen resultaat hebben. Er worden droogte en onvruchtbaarheid in het vooruitzicht gesteld. Tegenover een ijzeren hemel – er valt geen regen uit – en een koperen grond, die vanwege de hardheid niet te bewerken is, zullen ze machteloos staan. Elke inspanning loopt op niets anders uit dan vertering van kracht zonder enig resultaat aan voedsel. Dat zal hun trots op hun eigen kracht moeten breken.
21 - 22 Gevolgen van ongehoorzaamheid (3)
21 Als u dan tegen Mij blijft ingaan en niet naar Mij wilt luisteren, dan zal Ik u overeenkomstig uw zonden zeven [keer] harder slaan. 22 Ik zal de dieren van het veld op u afsturen en die zullen u van kinderen beroven, uw vee uitroeien en u [in aantal zó] verminderen, dat uw wegen er verlaten bij liggen.
Als ook de tucht die volgt op het negeren van de tweede waarschuwing niets uitwerkt en het volk blijft ongehoorzaam (vgl. Jr 6:29), volgt een derde aanzegging waarin wordt gewezen op wat hun te wachten staat. Als kleinere oordelen geen uitwerking hebben, zal God grotere oordelen zenden. Hij zal weer zeven keer harder slaan (vgl. Dn 3:19) en het wild gedierte op hen loslaten (Ez 14:21). Dat zal kinderen en vee opvreten. Uit angst zal niemand op straat durven te komen.
De mens is geschapen om heerschappij over de dieren te hebben. Door hun gedrag, dat zij God de rug hebben toegekeerd, hebben zij zich beneden de dieren gesteld. Die zullen nu over hen heersen. God gebruikt de dieren om Zijn tucht over Zijn volk uit te oefenen.
23 - 26 Gevolgen van ongehoorzaamheid (4)
23 En als u zich hierdoor nog] niet laat bestraffen en tegen Mij blijft ingaan, 24 dan zal Ik Zelf ook tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden ook zeven [keer] harder slaan. 25 Dan breng Ik [het] zwaard over u, dat de wraak van het verbond voltrekt. Wanneer u zich dan in uw steden verzamelt, zal ik de pest in uw midden sturen. U zult in de hand van de vijand overgegeven worden. 26 Wanneer Ik het u aan brood laat ontbreken, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken en zij zullen uw brood in afgewogen [hoeveelheden] moeten teruggeven. U zult eten, maar niet verzadigd worden.
Blijft het volk zich nog steeds verzetten, dan volgt in de vierde aanzegging wat hun in zeven keer zwaardere vorm te wachten staat. God zal Zelf ook tegen hen ingaan door het zwaard over hen te brengen. Dat zal Hij doen door hen in de hand van de vijand over te geven die hen met het zwaard zal doden. Wie meent veilig te zijn voor het zwaard in een stad, zal met de pest geslagen worden en zo in handen van de vijand gedreven worden.
De schaarste aan voedsel zal groot zijn, niemand zal verzadigd kunnen worden. Tien gezinnen zullen het moeten doen met het rantsoen voor één gezin. De honger zal steeds harder gaan knagen, waardoor mensen tot de in het volgende gedeelte genoemde gruwel van kannibalisme de toevlucht zullen nemen.
27 - 39 Gevolgen van ongehoorzaamheid (5)
27 Als u dan hierom [nog] niet naar Mij luistert en u tegen Mij blijft ingaan, 28 dan zal Ik met grimmigheid tegen u ingaan en zal Ik Zelf u vanwege uw zonden ook zeven [keer] erger straffen. 29 U zult dan het vlees van uw [eigen] zonen eten, en het vlees van uw [eigen] dochters zult u eten. 30 Ik zal uw [offer]hoogten wegvagen en uw wierookaltaren uitroeien. Ik zal uw dode lichamen op de dode lichamen van uw stinkgoden werpen en Mijn ziel zal van u walgen. 31 Ik zal van uw steden een puinhoop maken en uw heiligdommen verwoesten. Ik wil de aangename geur [van] uw [offers] niet ruiken. 32 Ik Zelf zal het land verwoesten, zodat uw vijanden die daarin zijn gaan wonen, zich erover zullen ontzetten. 33 Ik zal u dan onder de heidenvolken verstrooien en Ik zal achter u een zwaard trekken. Uw land zal een woestenij worden en uw steden een puinhoop. 34 Dan zal het land behagen scheppen in zijn sabbats[jaren], alle dagen dat het verwoest ligt en u in het land van uw vijanden bent. Dan zal het land rusten en zal het behagen scheppen in zijn sabbats[jaren]. 35 Alle dagen dat het verwoest ligt, zal het rusten, omdat het niet rustte gedurende uw sabbatten, toen u het bewoonde. 36 En wie van u overgebleven zijn, zal Ik in de landen van hun vijanden angst inboezemen, zodat het geritsel van een opdwarrelend blaadje hen [al] opjagen zal. Zij zullen op de vlucht slaan alsof ze voor een zwaard op de vlucht slaan, en neervallen, terwijl niemand [hen] opjaagt. 37 Zij zullen over elkaar struikelen alsof ze zich voor een zwaard [uit de voeten maken], terwijl niemand [hen] opjaagt. U zult geen stand kunnen houden tegen uw vijanden, 38 maar u zult omkomen onder de heidenvolken en het land van uw vijanden zal u verslinden. 39 En wie van u overgebleven zijn, zullen vanwege hun ongerechtigheid wegkwijnen in de landen van uw vijanden. Ja, ook vanwege de ongerechtigheden van hun vaderen zullen zij met hen wegkwijnen.
Mocht het volk zich na alle voorgaande tucht nog blijven verzetten, dan is de vijfde aanzegging van tuchtmaatregelen tevens de dodelijke slag voor het verzet. Het volk zal uit het land verdreven worden en over de aarde verstrooid worden. Voordat het zover is, zullen ze vervallen tot kannibalisme en dat in zijn wel gruwelijkste vorm: de eigen kinderen worden opgegeten (2Kn 6:28-29). Het egoïsme is zo groot, dat alle natuurlijke liefde verdwenen is. Kinderen worden niet alleen aan afgoden geofferd, maar hier worden ze opgeofferd puur uit lijfsbehoud.
De HEERE zal hun lijken op de lijken van hun afgoden werpen en van hen walgen. Hij zal Zelf hun steden verwoesten. Als het volk er ten slotte uit verdreven is, zal het land rust hebben en zijn sabbatsjaren vergoed krijgen die het volk het heeft onthouden tijdens hun verblijf erin (2Kr 36:21).
De steden waar het volk zich gerust en thuis heeft gevoeld, zullen door de HEERE tot een puinhoop worden gemaakt. Er zal geen plek meer zijn waar ze rust zullen hebben en zich thuis zullen voelen. Van hun heiligdommen die hun als godsdienstige plaatsen een veilig gevoel hebben gegeven en waardoor ze zich Gods volk hebben gewaand, zal niets overblijven. Van hun godsdienst is niets aangenaam voor God: “Breng niet langer nutteloze offers. Het reukwerk is Mij een gruwel. Nieuwemaansdag en sabbat, het bijeenroepen van samenkomsten: Ik verdraag het niet; het is onrecht, zelfs de bijzondere samenkomsten. Uw nieuwemaansdagen, uw feestdagen haat [Ik met heel] Mijn ziel; ze zijn Mij tot last; Ik ben het moe om [ze] te dragen” (Js 1:13-14).
Het land in zijn geheel zal zo door de HEERE worden verwoest, dat de vijanden zich erover zullen ontzetten. Het volk zal verdreven worden en buiten het land op vreemde bodem te gronde gaan.
Er zal geen enkele kracht zijn om tegen de vijand stand te houden. Ze zullen vijanden zien waar er geen zijn en op de vlucht slaan naar aanleiding van hun inbeelding (vers 17). Wie de vrees voor God verwerpt, zal zelfs bang worden voor een opwaaiend blad (vers 36; Sp 28:1a).
Zoals het met Israël is gegaan, zo zal het ook met de belijdende christenheid gaan. Als zij die eens met God in verbinding stonden, vanwege hun totale verharding door Hem worden geoordeeld, zal dit zelfs allen verbazen die nooit met Hem in verbinding hebben gestaan (vgl. Jr 19:8).
40 - 42 Belijdenis en verbond
40 Wanneer zij hun ongerechtigheid zullen belijden, mét de ongerechtigheid van hun vaderen, hun trouwbreuk, die zij tegen Mij gepleegd hebben, en ook dat zij tegen Mij zijn ingegaan, 41 – zodat Ik ook Zelf tegen hen inging en hen in het land van hun vijanden bracht – of [wanneer] dan hun onbesneden hart vernederd wordt en zij behagen scheppen in de straf voor hun ongerechtigheid, 42 dan zal Ik denken aan Mijn verbond met Jakob. En ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik denken, en Ik zal denken aan het land.
Bij belijdenis zal God Zijn verbond gedenken. De belijdenis gaat gepaard met berouw en vernedering. Hoe hardnekkig het volk ook alle tuchtiging van God heeft veracht, er blijft een mogelijkheid zich te bekeren. Dat zullen ze ook doen als de nood ten hemel is gestegen. Hun belijdenis houdt een erkenning in van Gods rechtvaardig handelen met hen. Ze zullen erkennen dat God met hen heeft gedaan naar dat ze verdienden. Nehemia deed een beroep op deze verzen in zijn gebed tot de HEERE (Ne 1:8-9; vgl. 1Kn 8:46-53).
Berouw betekent dat ze zichzelf schuldig achten en inzien dat zij tegen God hebben gehandeld. Ze veroordelen zichzelf en vernederen zich voor God. Hun onbesneden hart (vgl. Jr 9:26), dat wil zeggen hun handelen in eigen wil en opstand, komt tot zelfoordeel. Besnijdenis spreekt van het oordeel over het vlees. Dat zoekt God (Rm 2:29).
43 - 45 God gedenkt ten goede
43 Terwijl het land door hen verlaten is en behagen schept in zijn sabbats[jaren] – het ligt er immers omwille van hen verlaten bij – hebben zijzelf behagen in de straf voor hun ongerechtigheid, omdat, ja, omdat zij Mijn bepalingen verwierpen en hun ziel van Mijn verordeningen walgde. 44 Maar bovendien: wanneer zij in het land van hun vijanden zijn, dan zal Ik hen niet verwerpen en niet van hen walgen door hen te vernietigen [en] Mijn verbond met hen te verbreken, want Ik ben de HEERE, hun God. 45 Ik zal ter wille van hen denken aan het verbond met de voorouders, die Ik voor de ogen van de heidenvolken uit het land Egypte geleid heb om hun tot een God te zijn. Ik ben de HEERE.
God gedenkt ten goede. Als ze de door de HEERE bewerkte en aanvaarde gezindheid bezitten, zal de HEERE Zijn verbond gedenken en op grond daarvan zal Hij hen gaan zegenen. Hij blijft trouw aan Zijn verbond, niet om Zijn volk, maar om Zichzelf en op grond van het werk dat Zijn Zoon op het kruis heeft volbracht.
46 Slot
46 Dit zijn de verordeningen, de bepalingen en de wetten die de HEERE gegeven heeft, [over de verhouding] tussen Hem en de Israëlieten, op de berg Sinaï, door de dienst van Mozes.
Met dit vers sluit het boek Leviticus. Mozes is de door God gegeven middelaar. Door zijn dienst krijgt het volk Gods openbaringen, terwijl het aan de berg Sinaï zijn kamp heeft opgeslagen. Het volgende hoofdstuk is een soort aanhangsel, maar wel een belangrijk aanhangsel.