Hoofdstuk
Inleiding
Met dankbaarheid aan onze God en Vader mogen wij de lezer hierbij een commentaar over Psalmen aanbieden. Bij het schrijven daarvan zijn we ons steeds meer bewust geworden van het grote voorrecht dat God Zijn volk – zowel Zijn aardse volk, Israël, als Zijn hemelse volk, de gemeente – heeft gegeven door dit boek deel van Zijn geïnspireerde Woord te doen zijn.
Het bezig zijn met het boek Psalmen geeft een brandend hart. De Emmaüsgangers zeggen tegen elkaar, nadat de Heer Jezus bij hen is gekomen en met hen mee is gelopen naar Emmaüs: “Was ons hart niet brandend <in ons>, toen Hij onderweg tot ons sprak, toen Hij ons de Schriften opende?” (Lk 24:32). Zij zijn eerst verdrietig, maar doordat Hij de Schriften voor hen heeft geopend, waarin Hij Zelf wordt voorgesteld (Lk 24:27,44), is hun verdriet veranderd in blijdschap (vgl. Jh 16:20,22; 20:20b).
Deze wisseling van gevoelens zien we vaak in Psalmen. Dit is ook in ons eigen leven herkenbaar. We roepen uit de diepte van onze nood tot de Heer en Hij vertroost ons door de Schriften: “Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben” (Rm 15:4).
We hebben er iets van mogen ervaren toen we dit deel van de Schriften onderzochten, of liever gezegd, door dit deel van de Schriften onderzocht wérden. We hopen en bidden dat het voor onszelf geen voorbijgaande ervaring zal zijn. We hopen en bidden dat de lezer, al lezend en onderzoekend, dit ook mag ervaren.
Ger de Koning / Tony Jonathan
Middelburg / Arnhem, januari 2021
Inleiding op Psalmen
Het boek Psalmen is, net als alle andere boeken van het Oude Testament, een getuigenis over de Heer Jezus Christus (Jh 5:39). De Heer Jezus zegt het zo: “Alles moest worden vervuld wat over Mij geschreven staat in … psalmen” (Lk 24:44). De uitleg van Psalmen vinden we in het Nieuwe Testament. Daar zien we dat de psalmen niet alleen op de Heer Jezus worden toegepast, maar ook en vooral in Hem zijn vervuld. Ze zijn gegeven met dat profetische doel. We zien dat bijvoorbeeld in enkele citaten uit Psalmen die worden vervuld in Christus aan het kruis (Jh 19:24,28; Ps 22:19,16). Er staat bij deze citaten “opdat de Schrift vervuld werd”, wat aantoont dat de Heer Jezus Zelf in de psalmen aan het woord is. De Mens Jezus Christus heeft de gevoelens die in Psalmen worden beschreven, volmaakt en op het diepst ervaren.
Daar direct aan verbonden vinden we in dit boek profetisch de toestand en ervaringen van het Joodse gelovig overblijfsel in de eindtijd. Met hen heeft de Messias een speciale verbinding. Het overblijfsel doet zijn ervaringen op in de weg die God met hen gaat naar het door Hem bepaalde doel. Ze komen daardoor in allerlei uiteenlopende omstandigheden terecht waarin het geloof wordt beproefd en gelouterd. Dit geldt niet alleen voor de trouwe gelovigen van het Oude Testament, maar ook voor de gelovigen van het Nieuwe Testament. Het resultaat is één grote lofprijzing van God door alles wat adem heeft, zoals die wordt beschreven in de laatste psalm (Ps 150:1-6).
Dit boek staat in het midden van de Bijbel, het vormt als het ware het hart ervan. In dit boek horen we bij wijze van spreken het kloppen van het hart van de gelovigen die in deze wereld met God wandelen. De woorden van de psalmen hebben door de jaren heen meegeklonken en meegetrild in de harten van talloze gelovigen. Ze zijn tot steun geweest voor gelovigen in de grootste nood. Ze verwoorden de gevoelens van hun harten. Zo is bijvoorbeeld Psalm 23, die wel de bekendste psalm is, voor velen een zeer geliefd hoofdstuk in de Bijbel.
Het slotvers van het tweede deel van het boek zegt: ”[Hier] eindigen de gebeden van David, de zoon van Isaï” (Ps 72:20). We kunnen hieruit wel afleiden dat de voorgaande psalmen van David het karakter van ‘gebeden’ hebben. Ook wordt er één keer gesproken over ”een lofzang van David” (Ps 145:1), waarbij het woord ‘lofzang’ in het Hebreeuws, tehilla, het enkelvoud is van de Hebreeuwse titel van Psalmen, tehillim. Deze twee kenmerken, bidden en lofzingen, zijn de twee typische kenmerken van de gelovige die in deze wereld met God wandelt. Hij bidt om hulp en redding in en uit de moeilijkheden en vervolgens looft hij God voor die hulp en redding.
Psalmen heeft zijn Hebreeuwse naam sefer tehillim gekregen van de Joodse rabbijnen. De naam betekent ‘het boek van de lofprijzingen’. Die naam is gegeven vanwege het gebruik van dit boek bij de diensten in de tempel van Salomo. Later, in de tweede of eerste eeuw voor Christus, is het Oude Testament, Psalmen inbegrepen, vertaald in het Grieks (de Septuaginta). Het boek heeft toen de Griekse titel psalmoi gekregen, dat betekent ‘gezang onder begeleiding van een instrument’.
Het boek Psalmen is een verzameling van honderdvijftig liederen, geschreven door verschillende schrijvers over een periode van ongeveer duizend jaar. De oudste psalm, Psalm 90, is van Mozes (Ps 90:1), dat wil zeggen geschreven ca. 1500 v.Chr. De (waarschijnlijk) jongste psalm, Psalm 137, is geschreven tijdens de Babylonische ballingschap (Ps 137:1), dat wil zeggen ca. 600 v.Chr. Het kan zelfs zijn dat Psalm 126 na de terugkeer uit ballingschap is geschreven (Ps 126:1), dat wil zeggen in 500 v.Chr. Al ten tijde van Ezra en Nehemia vinden we dat de psalmen worden gezongen (Ea 3:10-12; Ne 7:44; 12:24,36,45-46).
De volgorde van de hoofdstukken in Psalmen is niet willekeurig. We kunnen uit de toespraak van Paulus in de synagoge in het Pisidische Antiochië afleiden, dat elke psalm op de juiste plaats staat. In die toespraak haalt Paulus een vers uit Psalmen aan en zegt dat dit vers in “de tweede Psalm geschreven staat” (Hd 13:33).
Het Oude Testament wordt in het Hebreeuws TeNaCh genoemd. Dit woord wordt een ‘acroniem’ genoemd, dat is een woord dat door de beginletters van een aantal woorden wordt gevormd. TeNaCh is een woord dat bestaat uit de beginletters van de drie delen van het Oude Testament. Die delen zijn achtereenvolgens: de Torah (wet van Mozes), de Nevi’im (de profeten) en de Chetuvim (de geschriften ofwel de psalmen).
Deze indeling wordt door de Heer Jezus genoemd (Lk 24:44). In feite is het boek Psalmen een van de vele boeken van de Chetuvim (de geschriften). Maar doordat dit boek zowel het eerste als het grootste boek van de Chetuvim is, wordt dit derde deel van het Oude Testament in plaats van de geschriften ook psalmen genoemd.
Uit het boek Psalmen wordt, samen met het boek Jesaja, het meest aangehaald in het Nieuwe Testament. Van de ca. tweehonderddrieëntachtig directe aanhalingen uit het Oude Testament in het Nieuwe Testament zijn er honderdzestien uit Psalmen.
De schrijvers van Psalmen
In de periode van het Oude Testament zijn vele duizenden psalmen geschreven. Van koning David kennen we veel psalmen. Hij is de voornaamste schrijver. Hij heeft de meeste psalmen geschreven. Daarom wordt dit boek in de Codex Sinaïticus ‘de Psalmen van David’ genoemd. Ook koning Salomo, de zoon van David, heeft liederen of psalmen geschreven, zelfs duizend en vijf (1Kn 4:32). Een ervan, Psalm 127, vinden we terug in het boek Psalmen (Ps 127:1). Daarnaast zijn er verschillende andere componisten – we noemen ze hieronder – die een of meerdere psalmen hebben geschreven.
Van de duizenden psalmen heeft de Heilige Geest er honderdvijftig geïnspireerd. Ze vormen samen een deel van het Woord van God: het boek Psalmen. Van het grootste gedeelte van de psalmen weten we wie de schrijver is.
1. David heeft in elk geval drieënzeventig psalmen geschreven, dat zijn de psalmen die in het opschrift zijn naam dragen: Psalmen 3-32; 34-41; 51-65; 68-70; 86; 101; 103; 108-110; 122; 124; 131; 133; 138-145. Daarbij komen nog Psalm 2 en Psalm 95. Deze psalmen hebben in het boek Psalmen geen naam in het opschrift. In het Nieuwe Testament wordt er echter uit geciteerd en daarbij wordt vermeld dat beide psalmen van David zijn (Hd 4:25; Ps 2:1; Hb 4:7; Ps 95:7-8). Dat brengt het totaal van de psalmen die in elk geval van David zijn op vijfenzeventig, dat is de helft van alle psalmen.
2. Asaf heeft twaalf psalmen geschreven: Psalmen 50; 73-83.
3. De Korachieten hebben elf psalmen geschreven: Psalmen 42-49; 84; 85; 87.
4. Heman, de Ezrahiet, heeft er één geschreven: Psalm 88.
5. Ethan, ook een Ezrahiet, heeft er één geschreven: Psalm 89.
6. Mozes heeft er één geschreven: Psalm 90.
7. Salomo heeft er twee geschreven: Psalmen 72; 127.
David wordt in de Bijbel genoemd “de man … lieflijk in psalmen van Israël” (2Sm 23:1). Volgens wat we in Amos lezen, heeft David “muziekinstrumenten uitgedacht” (Am 6:5). Hij heeft ook aanwijzingen gegeven over muziek in de dienst van de tempel (Ea 3:10; Ne 12:24).
Net als Jozef en Mozes is ook David een type van Christus. Alle drie vertonen ze in hun leven de tweedeling in het lijden door verwerping en de verheerlijking daarna. Zij hebben meegemaakt wat Christus van Zichzelf zegt: “Moest de Christus dit niet lijden, en [zo] in Zijn heerlijkheid binnengaan?” (Lk 24:26). Zo vertolken de psalmen vele malen de gevoelens en de ervaringen van Christus.
Hebreeuwse poëzie
Een van de kenmerken van de Hebreeuwse poëzie is het gebruik van ‘parallellisme’. Dit is een wijze van schrijven waarbij een bepaalde boodschap die in de eerste zin wordt gegeven, in andere bewoordingen in de volgende zin wordt herhaald of verder wordt uitgewerkt. Dit kan gebeuren met of zonder uitbreiding van de boodschap, met een tegenstelling of met een climax. Zowel in de verhalen, het proza, als vooral in de poëzie, worden vaak parallelle zinnen gevonden. Daarbij kunnen de versregels ook allerlei patronen vertonen die hier niet verder worden uitgewerkt.
Er zijn meerdere typen van parallellisme te onderscheiden. We noemen er twee, waardoor de betekenis duidelijk wordt:
1. Parallellen die met elkaar overeenkomen, ook wel synoniem parallellisme genoemd. Dit vinden we vooral bij ‘leerpsalmen’, psalmen die onderwijs bevatten. In dit geval wordt een gedachte van de eerste versregel in de volgende regel met andere woorden en soms iets meer uitgebreid weergegeven. Het zijn twee zinnen die één gedachte weergeven. Een voorbeeld daarvan is:
“Waarom woeden de heidenvolken
en bedenken de volken wat zonder inhoud is?” (Ps 2:1).
2. Parallellen die tegenover elkaar staan, die een contrast vormen, ook wel antithetisch parallellisme genoemd. In dit geval wordt een gedachte van de eerste versregel in de volgende versregel in tegenovergestelde bewoordingen weergegeven. Vaak wordt dat aangegeven door het woord ‘maar’ aan het begin van de tweede versregel. Een voorbeeld daarvan is:
“Want de HEERE kent de weg van de rechtvaardigen,
maar de weg van de goddelozen zal vergaan” (Ps 1:6).
Naast parallelzinnen worden in de Hebreeuwse literatuur ook nog veel taalkundige instrumenten gebruikt die we ten dele bij de uitleg zullen vermelden.
Het is van belang ons telkens te realiseren dat God in dit boek aan het woord is en tot ons spreekt. Dit betekent dat we hierin de omgang vinden tussen God en de mens. Om die omgang weer te geven heeft Hij de psalmschrijvers gebruikt. Dat zien we bijvoorbeeld in Psalm 45, waar de Heilige Geest in de psalmdichter aan het werk is als deze zegt: “Mijn hart brengt een goed woord voort; ik draag mijn gedichten voor over een Koning; mijn tong is een pen van een vaardige schrijver” (Ps 45:2).
De betekenis van de psalmen voor de christen
Veel christenen begrijpen de betekenis van de psalmen niet omdat ze hun nieuwtestamentische positie in Christus niet kennen. Ze vergeten dat het Oude Testament gaat over een aards volk, Israël, vóór het werk van de Heer Jezus aan het kruis. Dit volk heeft geen zekerheid van het geloof, een zekerheid die zo kenmerkend is voor het hemelse volk van God, de gemeente, in het Nieuwe Testament. Ze laten zich in hun geloofsleven leiden door de psalmen, terwijl die kenmerkend zijn voor het geloofsleven van de oudtestamentische gelovigen. De beleving van hun geloof gaat op en neer met hun gevoelens. De oorzaak daarvan is het niet kennen van de zekerheid van de behoudenis door het geloof. Door de Geest van God kan ieder kind van God die zekerheid bezitten.
Die zekerheid is dat de verhouding tot God afhangt van geloof in het volbrachte werk van Christus en niet van gevoelens. De oudtestamentische gelovige weet daar niets van, want dat werk is dan nog niet tot stand gebracht. Vandaar dat er nog geen sprake kan zijn van het rusten in dat werk, wat het voorrecht is van de nieuwtestamentische gelovige. Gevoelens horen bij het geloofsleven, maar zijn er niet de basis van. Het gelovig aanvaarden van Christus en Zijn werk bepaalt de verhouding tot God Die daardoor als Vader wordt gekend.
Door de profeten spreekt God tot de mens. In de psalmen horen we de mens spreken tot God te midden van omstandigheden die ook toekomstige gebeurtenissen zijn waar de profeten naar hebben verwezen. De psalmen zijn profetie vanuit het hart van de Godvrezende tot God en niet andersom, wat gebruikelijk is voor de profeten, die namens God tot de mens spreken. Het zijn gevoelens van vertrouwen. De psalmen veronderstellen kennis van de profetieën.
Behalve de Heer Jezus vinden we in dit boek de gelovigen aan het woord. Dat zijn profetisch de getrouwen van de eindtijd, het gelovig overblijfsel van Israël dat ten nauwste verbonden is aan de Heer Jezus. De gevoelens van de psalmdichters die zij in hun tijd hadden en wat zij hebben uitgesproken, zullen in de toekomst in de harten van de getrouwen in de eindtijd aanwezig zijn.
Het boek Psalmen heeft duidelijk een profetisch karakter. Dit blijkt uit wat Petrus zegt in zijn rede op de Pinksterdag: “Want David zegt van Hem: ‘Ik zag de Heer altijd voor Mij, want Hij is aan Mijn rechterhand, opdat Ik niet wankel. Daarom heeft Mijn hart zich verblijd en Mijn tong zich verheugd, ja, ook Mijn vlees zal rusten in hoop, want U zult Mijn ziel niet aan [de] hades overlaten en Uw Heilige geen ontbinding te zien geven. U hebt Mij [de] wegen van [het] leven bekendgemaakt; U zult Mij met blijdschap vervullen bij Uw aangezicht’. Mannen broeders, het is geoorloofd met vrijmoedigheid tot u te spreken over de aartsvader David, dat hij én gestorven én begraven is, en zijn graf is onder ons tot op deze dag. Daar hij dan een profeet was en wist, dat God hem met een eed had gezworen [Eén] uit [de] vrucht van zijn lendenen op zijn troon te doen zitten, heeft hij vooruitgezien en gesproken over de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan [de] hades is overgelaten en Zijn vlees geen ontbinding heeft gezien” (Hd 2:25-31; Ps 16:8-11).
De psalmen wijzen op gebeurtenissen die in de toekomst zullen plaatsvinden. Het gaat daarin over Israël en Sion en de Heer Jezus als Koning over Zijn volk. De psalmen kunnen profetisch niet op de gemeente van toepassing zijn. Een duidelijk voorbeeld hebben we in de zogenoemde wraakpsalmen, waarin de Godvrezende Joden om oordeel over hun vijanden vragen (Ps 69:23-29; 137:7-9). Dat is niet de taal van de gemeente van God. In navolging van de Heer past het ons, gelovigen van de gemeente, te bidden voor hen die ons vervolgen en kwaad doen (Mt 5:43-44; Lk 23:34; Hd 7:60).
De psalmen kunnen ons niets zeggen van de fundamentele waarheden van het christendom, eenvoudig omdat die dan nog niet geopenbaard zijn. De horizon van de psalmen is aards, ze gaan over de gevoelens van mensen die onder de wet zijn. In het Nieuwe Testament worden de psalmen ook gezien als onderdeel van de wet. Nadat Paulus een aantal verzen uit de psalmen heeft aangehaald, zegt hij daarvan dat dit allemaal is “wat de wet zegt” (Rm 3:19).
Veel christenen vinden hun gevoelens terug in de psalmen omdat ze zichzelf ten onrechte onder de wet hebben gesteld. Het boek laat ons de gevoelens horen van gelovigen die de wet van God willen houden, maar telkens weer ontdekken dat ze de wet overtreden. Zo iemand wordt beschreven in Romeinen 7 (Rm 7:7-25). Zoals hierboven al is aangegeven, beschrijft het boek niet de gevoelens van de christen die de Vader kent en weet wat zijn positie voor God is, maar van de vrome Jood die geen vrije toegang in het heiligdom heeft. In het Oude Testament is de toegang tot God nog niet bekendgemaakt.
Onze positie is door het eeuwige leven dat we hebben gekregen, verbonden met de openbaring van het hart van de Vader dat door de Heer Jezus wordt verklaard als Hij op aarde is gekomen. Dat is bij het ontstaan van de psalmen onbekend. Israël kent God wel als Vader, maar dan in de betekenis van Schepper, als de Oorsprong van Zijn volk (Dt 32:6; Js 63:16; 64:8; Ml 2:10). Wij kennen God als de Vader van de Heer Jezus Die ons leven is, de Vader van de Zoon.
Daarbij komt het getuigenis dat de Heilige Geest geeft van de Heer Jezus aan de rechterhand van God in de hemel en wat onze plaats in verbinding met Hem daar is. De Heilige Geest woont in de nieuwtestamentische gelovige die het evangelie van zijn behoudenis heeft aangenomen (1Ko 15:1-4; Ef 1:13). Oudtestamentische gelovigen kennen de Heilige Geest, maar hebben Hem niet inwonend. Hij werkt in de tijd van het Oude Testament op aarde, maar Hij woont er niet. De Heilige Geest is pas op aarde komen wonen in de gemeente en in de gelovige, nadat de Heer Jezus verheerlijkt in de hemel is (Jh 7:37-39; 1Ko 3:16; 6:19).
Nog een verschil is de kennis van de verlossing. De nieuwtestamentische gelovige weet dat de Heer Jezus een eeuwige verlossing heeft verworven, waardoor een herhaling van Zijn offer niet nodig is. De oudtestamentische gelovige kent geen eens voor altijd volbracht offer en moet telkens weer met een offer komen als hij heeft gezondigd. Dat bewijst dat hij geen volkomen verlossing kent, want er is nog geen sprake van een eens voor altijd volbracht werk (Hb 10:1-3,11-14).
Wat hebben de psalmen dan voor ons, christenen, voor waarde? Veel, in elk opzicht. In de eerste plaats vinden we in de psalmen de gevoelens van de Heer Jezus in verbinding met Zijn aardse volk. We leren Zijn gevoelens kennen, Zijn lijden en medelijden met de Zijnen die in moeiten en beproevingen zijn. Juist omdat het over Hem gaat, willen wij, christenen, daarvan meer weten. We willen Hem beter leren kennen.
In de tweede plaats leren we door de psalmen de gevoelens van het gelovig overblijfsel in de eindtijd kennen. Omdat de Heer Jezus ook door groot en diep lijden is heengegaan, lijdt Hij met het overblijfsel mee. Dit betreft alle lijden dat zij van de kant van mensen ondergaan.
In de derde plaats geldt voor alles wat in het boek Psalmen staat, wat voor het hele Oude Testament geldt: “Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben” (Rm 15:4). Hoewel onze positie voor God en onze verhouding tot God anders, hoger, is dan die van de oudtestamentische gelovigen, delen we wel veel met hen. De God van David is namelijk ook onze God en het geloof van Abraham in God is ook ons geloof.
Zo delen we met hen onze liefde voor God en Zijn Woord en het vertrouwen dat Hij al Zijn beloften zal waarmaken. We ervaren net als zij de vijandschap van mensen die God haten en die daarom ook de Zijnen, ons, haten. Net als zij gaan wij door veel moeite en verdriet. Dat kan bij ons, net als bij hen, het gevolg zijn van eigen ontrouw. Het kan ook, net als bij hen, voorkomen dat we niet begrijpen waarom ons bepaalde dingen overkomen en hebben we daar onze vragen over. Veel van de gevoelens van Godvrezende Israëlieten herkennen wij in ons leven met de Heer. Hun geloof en de beleving ervan zijn een voorbeeld voor ons.
De Heer Jezus en de Zijnen
Nog een aspect van onze grote belangstelling voor de psalmen is dat wij direct betrokken zijn bij het grote eindresultaat van al Gods wegen die de Geest in Psalmen laat zien. De nieuwtestamentische gelovigen zijn op de nauwste wijze met Christus verbonden, namelijk als een lichaam met een hoofd. Daardoor zullen zij met Hem regeren over de volken in het vrederijk. Hij, Die de Messias van Zijn aardse volk is en de wereldwijde Heer en Koning, is als Hoofd boven alles door God aan de gemeente gegeven (Ef 1:10,22-23). Daarom stellen zij het grootste belang in Hem, ook als het gaat om Zijn verbinding met Zijn aardse volk.
In alle tijden zijn er in Israël getrouwen geweest die altijd de gevoelens in hun harten hebben gehad die wij hier vinden. Maar het zijn altijd enkelingen geweest, nooit de massa. De Heer Jezus maakt Zich een met het overblijfsel. Het lijden van het volk en het lijden van de Heer Jezus worden in dit boek gevonden. Ook vandaag maakt Hij Zich een met allen die voor Zijn Naam lijden.
Met betrekking tot het lijden van de Heer Jezus in verbinding met Zijn volk is het goed om te zien dat er meerdere aspecten aan dat lijden zijn. Hij lijdt ten eerste als genoegdoening bij God ten behoeve van allen, op de grote Verzoendag, voorgesteld door de eerste geitenbok die als zondoffer wordt gebracht (Lv 16:15-19). Dit houdt in dat op grond van het werk van de Heer Jezus verzoening aan alle mensen kan worden aangeboden. Ten tweede lijdt Hij ook als plaatsvervanger voor Zijn volk. Dit wordt voorgesteld op de grote Verzoendag als de hogepriester de handen heeft gelegd op de kop van de tweede geitenbok die als weggaande bok, de bok voor Azazel, wordt voorgesteld (Lv 16:20-22). Dit houdt in dat de Heer Jezus door Zijn werk op het kruis voor ieder die het aanbod van verzoening heeft aangenomen daadwerkelijk met God heeft verzoend.
Dit verzoenend lijden met zijn twee aspecten is in het Nieuwe Testament altijd in het enkelvoud. Het is een lijden dat alleen door de Heer Jezus wordt geleden, zoals op de grote Verzoendag al het werk door de hogepriester, alleen, wordt gedaan. Dit beeldt uit wat er is geschied op het kruis in de drie uren van duisternis. Toen was Hij helemaal alleen, zelfs verlaten door God.
Een ander aspect van Zijn lijden is een lijden dat Hij lijdt samen met Zijn volk. Dit is het geval in het lijden dat Zijn volk van de zijde van de mensen wordt aangedaan. Dit lijden is in het Nieuwe Testament altijd in het meervoud. Dat lijden wordt treffend als volgt weergegeven: “In al hun benauwdheid was Hij benauwd” (Js 63:9a). We zien daarvan een beeld in de vurige oven waarin de vrienden van Daniël vanwege hun trouw aan God worden geworpen. Hij komt bij hen in het vuur (Dn 3:23-25). Dit is het lijden ter wille van de gerechtigheid, het lijden vanwege het feit dat ze Gods wil doen, waardoor ze van Hem getuigen in de wereld.
Er is nog een andere zijde van het lijden van Zijn volk, namelijk het lijden – in het Nieuwe Testament meervoud – waarin God hen brengt om hen te louteren. Dit lijden was bij de Heer niet nodig, Hij was de Heilige en het onberispelijke en onbesmette Lam. Zijn lijden in Zijn leven op aarde en op het kruis van de zijde van de mensen was bij Hem alleen nodig om ons te laten zien dat Hij de Heilige was, Die geschikt was om als zoenoffer geofferd te worden.
Het overblijfsel lijdt innerlijk, in hun geweten, als ze zien wat de Heer Jezus voor hen heeft gedaan om hen van hun zonden te bevrijden. Ze worden zich van hun schuld bewust. Hun troost is dat ze zich bewust worden van de vergeving van hun zonden. Het overblijfsel lijdt ook van de kant van de mensen die hen vervolgen vanwege hun verbinding met Christus. Dan bepleiten ze hun onschuld. Hun troost is dat de Heer Jezus hun lijden kent en erin deelt.
Indeling van Psalmen
Het boek Psalmen kan in vijf boeken worden onderverdeeld:
Boek 1 bestaat uit Psalmen 1-41
Boek 2 bestaat uit Psalmen 42-72
Boek 3 bestaat uit Psalmen 73-89
Boek 4 bestaat uit Psalmen 90-106
Boek 5 bestaat uit Psalmen 107-150
Deze indeling blijkt uit de afsluiting van de boeken 1-4 die elk worden gekenmerkt door eenzelfde lofprijzing (Ps 41:14; 72:19; 89:53; 106:48). Daarbij vinden we in de boeken 1-3 een dubbel “amen” (Ps 41:14; Ps 72:19; 89:53) en in boek 4 een “Amen. Halleluja” (Ps 106:48). Het boek Psalmen sluit met een vijftal ‘hallelujapsalmen’, die allemaal beginnen en eindigen met “halleluja” (Psalmen 146-150).
Vanwege de indeling van de verzameling van de psalmen in vijf boeken is al door de Joden ‘de Pentateuch van David’ genoemd. Pentateuch betekent ‘vijfdelig’. Bekend is de Pentateuch van Mozes, dat zijn de boeken Genesis tot en met Deuteronomium. De Pentateuch van Mozes kan worden vergeleken met de vijf boeken waarin de psalmen kunnen worden ingedeeld. Deze indeling ondersteunt de hierboven gemaakte opmerking dat er in de psalmen een duidelijke volgorde aanwezig is:
Boek 1 Psalmen 1-41 / Genesis
Boek 2 Psalmen 42-72 / Exodus
Boek 3 Psalmen 73-89 / Leviticus
Boek 4 Psalmen 90-106 / Numeri
Boek 5 Psalmen 107-150 / Deuteronomium
1. In boek 1 staat het meeste over de Heer Jezus vermeld en ook over het overblijfsel in verbinding met Hem. De Heer Jezus is het middelpunt van Gods raadsbesluiten en de bron van zegen voor het gelovig overblijfsel van Israël.
In dit eerste psalmboek gaat het, net als in Genesis, over de Zoon des mensen, Die alle dingen heeft geschapen en aan Wie alle dingen onderworpen zijn (Gn 1:1; Jh 1:3; Ps 8:4,7).
2. In boek 2 gaat over het overblijfsel uit de twee stammen. Dit overblijfsel is uit Jeruzalem gevlucht vanwege de antichrist die de afgodendienst invoert (Mt 24:15-16). Hun vlucht is vanwege de antichrist en wordt door God gebruikt tot loutering van hun geloof.
Het tweede psalmboek begint met roepen tot God in grote nood en eindigt met de heerlijkheid van God. Dit zien we ook in Exodus.
3. In boek 3 gaat het over de geschiedenis van de tien stammen. Zij worden teruggebracht in het land. De scheiding van het volk in twee en tien stammen wordt ongedaan gemaakt. Er is één volk onder één Koning, hun Messias. We zien hier Israël in verbinding met het heiligdom.
In het derde psalmboek horen we vaak over het heiligdom, waar God woont. Dat is ook het thema van Leviticus.
4. In boek 4 zien we dat na het falen van de eerste mens, door de tweede Mens, Christus, de beloften die aan Israël zijn gedaan, worden vervuld. Er is niet alleen zegen voor het herstelde Israël, maar door hen ook voor de hele mensheid. Alle zegen is het gevolg van het werk van Christus aan het kruis en van Zijn regering.
Het vierde psalmboek spreekt over de reis van het volk van God door de woestijn. Dat is ook het onderwerp van Numeri.
5. In boek 5 krijgen we een terugblik op al Gods wegen en wordt ons de eindvervulling ervan getoond. Dit is ook wat het boek Deuteronomium ons toont. In boek 5 van Psalmen zien we het volle resultaat, waarbij God en de mensen in harmonie bij elkaar zijn gebracht. Tevens zien we de grondslag waarop het volk voor God staat.
Inleiding op boek 1 (Psalmen 1-41)
Boek 1 is het boek Genesis van Psalmen. Net als Genesis laat boek 1 ons de beginselen van de raadsbesluiten van God in Christus zien. In Genesis vinden we hoe God de mens heeft geschapen en met welk doel. In boek 1 van Psalmen zien we de weg van de volmaakte Mens naar Gods gedachten.
In boek 1 kunnen we de volgende onderverdeling zien:
1. In Psalmen 1-8 zien we Christus in Zijn ambt en Zijn werk. Zijn ambt als Koning over Israël in Psalm 2 mondt uit in Zijn heerlijkheid als Zoon des mensen Die heerst over heel de schepping in Psalm 8.
Deze hoofdstukken kunnen we beschouwen als een inleiding op het hele boek Psalmen.
a. In Psalmen 1-2 de Zoon van God, de Koning van Israël.
b. In Psalmen 3-7 het gelovig overblijfsel.
c. In Psalm 8 de Zoon des mensen, aan Wie alles onderworpen is.
2. In Psalmen 9-15 zien we de vijand en de antichrist, de verdrukking en de verlossing.
3. In Psalmen 16-41 zien we Christus te midden van de Zijnen, om God te openbaren en de Zijnen te heiligen.
a. In Psalm 16 zien wij Christus onberispelijk en onbevlekt. Hij is de grondslag voor het gebed om uitredding in Psalm 17 en de verhoring van het gebed in Psalm 18.
b. In Psalm 22 herkennen we het werk van Christus als zondoffer, terwijl Psalm 40 Zijn werk als brandoffer beschrijft.
c. Psalm 41 laat zien dat de twee wegen van Psalm 1 zullen uitmonden in het contrast tussen het geloven en het niet geloven in het werk van Christus op het kruis.