Inleiding
Deze psalm is de bekendste en meest geliefde van alle psalmen. In de verzen 1-4 geeft hij ons een volledig beeld van de volcontinu bezigheden van de herder, in wie we zonder enige moeite het beeld van de Heer Jezus herkennen. In de verzen 5-6 wordt daaraan het beeld van een feestmaal toegevoegd.
Het is bijzonder dat de nadruk ligt op de persoonlijke/individuele relatie met de herder, net als bij Jakob in Genesis 48 (Gn 48:15). In de andere psalmen en de rest van het Oude Testament stelt God Zich voor als de Herder van Zijn volk. Deze psalm begint met en legt de nadruk op de persoonlijke verhouding: de HEERE is MIJN Herder. Heel persoonlijk. David, de koning, stelt zijn vertrouwen niet op zichzelf of op zijn positie of op zijn leger, maar op de HEERE, zijn Herder. Het middelste gedeelte van deze psalm zegt vervolgens: Want U bent bij mij. Vanaf dit punt verandert de aanspreekvorm van de derde persoon enkelvoud in de tweede persoon enkelvoud. Hij spreekt niet meer over de HEERE, maar tot de HEERE.
In Psalm 22 is de verzoening tot stand gebracht. In de volgende psalmen zien we wat daarvan de gevolgen zijn voor David en voor ieder die kennis van de verzoening heeft gekregen en er deel aan heeft. Het gaat om een leven in gemeenschap met God en in het leven door Hem geleid worden op de grondslag van de verzoening. We kunnen dit ook zien in het leven van de Heer Jezus, zij het uiteraard niet op de grondslag van de verzoening, want die had Hij niet nodig. Voor de gelovige individueel is er te midden van de grootste moeilijkheden van het leven rust en vertrouwen in de verhouding met God gekomen. Dat beschrijft Psalm 23. In Psalm 24 zien we de gevolgen voor de toekomst.
De Heer is de Herder van het overblijfsel. In het Oude Testament wordt Hij meerdere keren als de Herder van Zijn volk voorgesteld (Ps 80:2; Pr 12:11; Js 40:11; Jr 31:10; Ez 34:12,23-24). Hij is ook de Herder van ons, christenen, voor de weg door de woestijn. We gaan die weg in de kracht van de verzoening. Hij, Die Zijn leven heeft gegeven voor de schapen, zet Zich nu in voor de schapen (Hb 7:25). Het geloof in de nabijheid van de Heer neemt alle vrees weg. Het is alsof de Heer tegen ons zegt: ‘Vrees niet.’ Vrees in de nabijheid van de Heer is gelijk aan ongeloof.
We kunnen hier de slotwoorden van de brief aan de Hebreeën toevoegen: “De God nu van de vrede, Die uit [de] doden heeft teruggebracht de grote Herder van de schapen, onze Heer Jezus, … moge u volmaken in al [het] goede tot het doen van Zijn wil, terwijl Hij in ons doet wat voor Hem welbehaaglijk is door Jezus Christus” (Hb 13:20-21). We herkennen Hem, Die opgestaan is uit de doden (Ps 22:22b), nu als de goede Herder Die dicht bij de Zijnen is en voor hen zorgt.
1 - 4 De HEERE is mijn Herder
1 Een psalm van David.
De HEERE is mijn Herder,
mij ontbreekt niets.
2 Hij doet mij neerliggen in grazige weiden,
Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren.
3 Hij verkwikt mijn ziel,
Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid,
omwille van Zijn Naam.
4 Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood,
ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij;
Uw stok en Uw staf,
die vertroosten mij.
Voor “een psalm van David” (vers 1a) zie bij Psalm 3:1.
De psalm is gedicht door David toen hij een eenvoudige herdersjongen was. In zijn eenvoud had hij gemeenschap met God en beleefde hij die diep. Een innige, diepe gemeenschap met God is niet afhankelijk van sociale status, maar van het vrezen van God.
De psalm begint met de HEERE Zelf, en dan niet met wat Hij geeft, maar wat Hij is (vers 1b). Hij is niet ‘een Herder’, of ‘de Herder’, zelfs niet ‘onze’ Herder, maar “mijn Herder”. Dat kan iedereen zeggen die Hem als de goede Herder van Psalm 22 heeft leren kennen. Het spreekt van de voortdurende, ononderbroken en feilloze zorg en bescherming die Hij voor ons op Zich heeft genomen. Wat dat allemaal inhoudt, wordt in de volgende verzen uitvoerig tegen ons gezegd.
We zien in die verzen dat de Heer Jezus zorgt voor rust, voedsel, water, verkwikking of herstel, leiding, bewaring, vertroosting, gemeenschap, olie, een overvloeiende beker, goedheid en goedertierenheid en ten slotte een eeuwige woonplaats in Gods huis. De zorg van de Herder voor al deze behoeften en omstandigheden is de garantie dat de gelovige op zijn bestemming zal aankomen.
Uit alles spreekt een diep vertrouwen op de volkomen en niet aflatende zorg, voorziening en bescherming van God in alle dingen. Een moeder verzorgt haar baby volledig, maar voor slechts korte tijd. Een vader en moeder besteden ouderlijke zorg aan kinderen, maar ook voor slechts een beperkte tijd. Maar een schaap is vanaf zijn geboorte tot zijn dood volkomen afhankelijk van de zorg van de herder, die alles voor het schaap doet, zoals de rest van de psalm laat zien. Dat is wat God is voor iedere gelovige persoonlijk. Er staat dan ook niet, zoals al gezegd, ‘onze’ Herder, maar “mijn Herder” (vgl. Gn 48:15).
Wie kan zeggen dat de Heer zijn persoonlijke Herder is, kan ook zeggen: “Mij ontbreekt niets.” Er is door de gemeenschap met God de zekerheid dat Hij voldoende zal geven voor vandaag. Tevens is er het vertrouwen dat Hij dat zal blijven doen in de dagen die komen.
Vers 2 is het antwoord van het hart van een gelovige op de belofte van de Heer: “Ik ben de deur; als iemand door mij binnengaat, zal hij behouden worden; en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden” (Jh 10:9). Het eerste waar Hij voor zorgt, is rust en voedsel (vgl. Hl 1:7). Rust en voedsel zijn nodig om op krachten te komen. Het voedsel is het Woord van God (Hb 5:12; 1Pt 2:2). Rust is voor een schaap meer dan alleen uitrusten. Een schaap is een rein dier, het neemt tijd om voedsel te herkauwen. Zo neemt een gelovige de tijd om het Woord ‘in het hart te bewaren’ door het Woord keer op keer te overdenken in de tegenwoordigheid van de Herder.
De Herder drijft Zijn schaap ook niet op (vgl. Gn 33:13b), maar leidt het zachtjes naar dorstlessende wateren. Het water is een beeld van de Heilige Geest, van Wie de gelovige mag drinken (1Ko 12:13; vgl. Jh 7:37). Dat betekent dat de Heilige Geest de gelegenheid krijgt hem innerlijk te versterken om de weg achter de Herder aan te gaan.
De Heer Jezus is een voorbeeld voor hen die herders in Gods gemeente zijn. Hij heeft deze herders aan Zijn gemeente gegeven (Ef 4:11), opdat zij de gelovigen, die worden voorgesteld als een kudde, verzorgen (Hd 20:28; 1Pt 5:2; vgl. Ez 34:1-10; Jh 21:15-17). Wie een herdersdienst doet en daar trouw in is, zal door Hem beloond worden wanneer Hij als de overste Herder is verschenen (1Pt 5:4).
Een volgende zegen is dat Hij de ziel van de gelovige verkwikt of herstelt (vers 3). Dat wil zeggen dat de Heer ons terugbrengt van verkeerde wegen, een gedachte die wordt ondersteund door de parallel: “Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid omwille van Zijn Naam” (vgl. Jr 6:16). Dat is nodig om afgestemd te blijven op de stem van de Herder. Dan blijven wij in gemeenschap met Hem, want zonde verwijdert ons van Hem. Daarom moeten onze voeten telkens door Hem worden gewassen, opdat wij dicht bij Hem kunnen wandelen (Jh 13:10).
De Herder weet de goede weg. Een schaap heeft geen enkele oriëntatie, maar is volledig afhankelijk van de leiding van de herder. Daarom moet het schaap naar hem luisteren. Dat geldt precies zo voor een gelovige. En dat kan alleen maar als wij teruggebracht worden van dwaalwegen van de zonde en dicht bij Hem zijn.
De Herder leidt de gelovige “in het spoor van de gerechtigheid”. Dit is niet hetzelfde als de gemakkelijkste weg. Het is niet de weg waarop gerechtigheid wordt verkregen, maar waarop gerechtigheid wordt gedaan, waar iedereen het zijne wordt gegeven en waar bovenal God het Zijne wordt gegeven. Het is de weg die gekenmerkt wordt door gerechtigheid, de weg naar Gods gedachten. “Hij leidt mij” betekent dat Hij dat pad Zelf heeft bewandeld.
Het is het rechte pad, het juiste pad, naar de bestemming: Gods huis. De Herder leidt de gelovige in dat spoor niet vanwege hem, maar “omwille van Zijn Naam”, dat is de Naam van God. Dat wil zeggen dat de eer van God ermee gemoeid is. Het is te vergelijken met de eer die Salomo van de koningin van Sjeba krijgt door wat zij ziet van de wandel van zijn knechten (1Kn 10:4-5).
Behalve voor leiding zorgt de Herder ook voor bescherming. Hij weet dat de weg wel eens “door een dal vol schaduw van de dood” voert (vers 4). De weg naar de eeuwige woonplaats bij God kan door gevaarlijk gebied gaan, er kunnen allerlei moeiten en zorgen opdoemen die de schaduw van de dood vooruitwerpen. Er zijn aan alle kanten geestelijke vijanden die het op de gelovige hebben voorzien om hem kwaad te doen.
De schaduw van de dood is de dreiging van de dood. De Herder is het Licht. Wie Hem volgt “zal geenszins in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben” (Jh 8:12). De gelovige die de Herder vol vertrouwen “mijn Herder” noemt, wordt daarom niet angstig door een schaduw. Ook de werkelijkheid van de dood maakt hem niet bang, want de Herder heeft de dood overwonnen door in het stof van de dood te liggen (Ps 22:16c). De Herder gaat hier niet zozeer voor de gelovige uit, maar loopt naast hem, waardoor hij Zijn nabijheid ervaart. Daardoor gaat hij zijn weg zonder voor enig kwaad te vrezen.
Door die nabijheid van de Herder spreekt de psalmist ineens niet meer over, maar tot de Herder en zegt tegen Hem: “Want U bent bij mij” (vgl. Js 43:2; Hb 13:5). Hiermee spreekt hij zijn volle vertrouwen in de Herder uit dat Hij altijd bij hem is. Het is goed het niet alleen te weten, maar het ook uit te spreken. Welk gevaar of welke moeite of welke vijand is er sterker dan Hij? Niemand toch? Er is alleen angst als we onze ogen niet op de Heer richten (vgl. Mt 14:29-30; 1Kn 19:1-3; 2Kn 6:15-17).
De Herder heeft een stok en een staf bij Zich. De stok is een knuppel waarmee de leeuw en de beer worden verslagen; het stelt het wapen voor waarmee Hij de vijand verjaagt. De staf is het middel waarmee de Herder de gelovige leidt. Het is zowel een heersersstaf als een staf om op te steunen, een staf tot ondersteuning in de wandel, zoals iemand op een staf leunt. De Herder gebruikt de staf onder andere om een dwaalzieke of eigenwillige gelovige te tuchtigen om hem in het spoor van de gerechtigheid te houden of weer terug te brengen.
Van beide middelen, waarvan het gebruik van de staf de gelovige soms pijn bezorgt, zegt hij dat ze hem vertroosten. De vertroosting is dat hij door deze middelen de zorg van de Herder ervaart, Die hem wil bewaren in gemeenschap met God.
5 - 6 De HEERE is mijn Gastheer
5 U maakt voor mij de tafel gereed
voor [de ogen van] mijn tegenstanders;
U zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.
6 Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen
al de dagen van mijn leven.
Ik zal in het huis van de HEERE blijven
tot in lengte van dagen.
Vanaf vers 5 gaat het niet meer om het beeld van een herder, maar van een Gastheer Die uitnodigt, in dit geval ter gelegenheid van het aanstellen van een Koning. Dit blijkt uit vers 6, waar David zegt: “Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen.”
De gelovige die door beproeving en tucht heen gaat, ziet dat er een tafel voor hem gereed is gemaakt (vers 5). De tafel is hier een altaar waarop het vredeoffer wordt gebracht. In het Oude Testament wordt een feestmaal met dank- of vredeoffers gebracht ter gelegenheid van de aanstelling van een koning (1Sm 11:15; vgl. Js 25:6). De gasten zijn de ootmoedigen van Psalm 22 (Ps 22:27).
De tegenstanders, die uit waren op zijn verderf, zien het knarsetandend aan. Het is de enige opmerking in deze psalm over de vijanden van de gelovige. Ze kunnen niets tegen hem doen, zoals bijvoorbeeld bij de kroning van Salomo (1Kn 1:41-53). De Herder is immers bij hem. In Hem is hij meer dan overwinnaar, waardoor hij weet dat niets hem kan scheiden van de liefde van Christus en de liefde van God (Rm 8:35-39).
De gelovige spreekt verder over wat de HEERE met hem doet. De HEERE zalft zijn hoofd rijkelijk met olie. Het zalven met olie is een eerbetoon aan een gast (Lk 7:46; vgl. Mt 26:7). Het zegt dat de gelovige waardevol voor de Herder is. Ook geeft de Herder hem een beker die zo boordevol is, dat hij overvloeit (vgl. Ps 116:13). Dit spreekt van de overstromende zegen die de Herder geeft. Zijn zorg is zo rijkelijk en overvloeiend.
In vers 6 spreekt de gelovige de zekerheid uit dat hem tijdens al de dagen van zijn leven alleen maar goedheid en goedertierenheid zullen volgen. Ze zullen er constant zijn (vgl. 1Ko 10:4). Het betreft het leven op aarde. God toont Zijn goedheid in Zijn overvloedige zorg. Zijn goedertierenheid laat Hij zien in Zijn beloften de Zijnen te zegenen.
David ofwel de gelovige spreekt zijn diepe vertrouwen in Gods trouw uit. In plaats van te worden vervolgd door vijanden die zijn verderf zoeken, wordt hij ‘achtervolgd’ door Gods goedheid en goedertierenheid. Hier volgt hij niet de Herder, maar volgt de Herder hem met Zijn liefdevolle zorg door het leven. Gods welwillendheid zal onze levenslange metgezel zijn.
De psalm besluit met de zekerheid die iedere gelovige met grote vreugde uitspreekt: “Ik zal in het huis van de HEERE blijven tot in lengte van dagen.” Dit is het diepste verlangen van iedere gelovige. Hij wil daar zijn, waar God woont (Ps 26:8; 27:4). Voor de christen is dat uiteindelijk het Vaderhuis (Jh 14:2). Voor de oudtestamentische gelovige is dat het vrederijk, waar hij in de sfeer van de tempel mag leven.