Inleiding
In deze psalm vallen de herhalingen op. Herhaling is een instrument om de boodschap te onderstrepen. Twee keer staat er “als de HEERE niet bij ons geweest was” (verzen 1-2). Na twee keer “als” in de verzen 1-2 volgt drie keer “dan” in de verzen 3-5. De vijanden worden drie keer als wateren voorgesteld die hen wilden overspoelen (verzen 4-5). Daarbij spreken ze twee keer “over onze ziel”. Er is twee keer sprake van “ontkomen” en twee keer van een “strik” (vers 7).
Ook de structuur van de psalm onderstreept de boodschap:
A De tegenwoordigheid van de HEERE (verzen 1-2a).
---B Bewaring tegen gevaren (verzen 2b-5).
------C Lofprijzing van de HEERE (vers 6a).
---B Bewaring tegen gevaren (verzen 6b-7).
A De tegenwoordigheid van de HEERE (vers 8).
Hieruit blijkt dat de centrale boodschap is: Loof de HEERE, want Hij bewaart te midden van alle gevaren.
De uitverkoren Israëlieten die zich buiten het land bevinden, zijn gehoond en bespot (Psalm 123) en zwaar vervolgd (Ps 124:1-5), maar desondanks bewaard gebleven. Zij hebben hun vijanden zonder angst achter zich kunnen laten en zijn nu onderweg naar Jeruzalem.
Het geheim van de bewaring is de tegenwoordigheid en nabijheid, “bij ons”, van de HEERE, de Bewaarder van Israël uit Psalm 121 (Ps 121:3-8). De psalmist zegt zowel in vers 1 als in vers 2 “als de HEERE niet bij ons geweest was”. Daarmee wordt het belang van de openingszin dubbel onderstreept. De HEERE is in deze psalm ‘de God met ons’, de beloofde Immanuel, de voor het volk Israël kostbare titel van de Heer Jezus uit Jesaja 7 (Js 7:14; Mt 1:23). We kunnen in dit licht goed begrijpen dat Mozes tegen de HEERE zei: “Als Uw aangezicht niet meegaat, laat ons [dan] van hier niet verdertrekken” (Ex 33:15).
1 - 5 De HEERE is bij Zijn volk
1 Een pelgrimslied, van David.
Als de HEERE niet bij ons geweest was
– zeg dat toch, Israël –
2 als de HEERE niet bij ons geweest was,
toen mensen tegen ons opstonden,
3 dan hadden zij ons levend verslonden,
toen hun toorn tegen ons ontbrandde;
4 dan hadden de wateren ons overspoeld
[en] was een [woeste] stroom over onze ziel gegaan;
5 dan waren de onstuimige wateren
over onze ziel gegaan.
Dit is het vijfde “pelgrimslied” (vers 1). Het is het tweede pelgrimslied dat vermeldt dat het “van David” is (Ps 122:1). David beschrijft een situatie die voor het bestaan van Gods volk uitermate bedreigend was. Het is zelfs zo, dat Israël niet meer zou bestaan als de HEERE niet bij Zijn volk was geweest. Deze constatering kan worden toegepast op alle situaties waarin het volk is geweest en weggevaagd dreigde te worden.
Profetisch gaat het om de gevaren en geestelijke oefeningen van de tien stammen die zich buiten Jeruzalem bevonden, te midden van onverdraagzame en vijandige volken. Daarnaast kunnen we ook denken aan het gedeelte van de twee stammen dat uit Jeruzalem is gevlucht voor de aanstormende koning van het noorden gevolgd door de legers van de Assyriërs, gesteund door grootmacht in het uiterste noorden, Gog, ofwel groot-Rusland (Dn 8:24).
Hun hulpgeroep tot de HEERE en hun vertrouwen dat de HEERE Zelf hun Bewaarder was tijdens hun terugkeer naar het beloofde land, is niet beschaamd geworden. In deze psalm horen we hun getuigenis (verzen 1-5) en hun lofzang tot de HEERE (verzen 6-8). Ze zullen, als ze alle aanslagen op hun bestaan hebben overleefd, erkennen dat hun voortbestaan alleen aan Zijn aanwezigheid bij hen te danken is.
In het Oude Testament is Hij in het grootste deel van hun geschiedenis aanwezig geweest. Soms is Hij op een verborgen manier aanwezig geweest, zoals het boek Esther laat zien. En ook na de verwoesting van Jeruzalem in het jaar 70 tot nu toe is Hij, achter de schermen, steeds de Beschermer van Zijn volk geweest, zodat ze niet zijn uitgeroeid. Hun hele geschiedenis is een geschiedenis van verlossingen die de HEERE heeft bewerkt. Ze moeten dat voordragen, het ten gehore brengen aan de HEERE als dankbetuiging voor wat Hij voor hen is geweest en heeft gedaan.
In vers 2 spreekt David het nog een keer uit: “Als de HEERE niet bij ons geweest was.” Daardoor onderstreept hij het belang van de aanwezigheid van de HEERE bij Zijn volk. Zonder Hem zouden ze reddeloos verloren zijn geweest en zijn omgekomen. Zijn aanwezigheid heeft hen beschermd tegen vijanden en in gevaren, tegen “mensen” die tegen hen waren opgestaan om hen uit te roeien.
Het woord ‘mensen’ geeft tegelijk het enorme verschil met God aan. Het Hebreeuwse woord dat hier wordt gebruikt, is adam, wat herinnert aan de aarde waaruit zij zijn gemaakt. Ze zijn slechts ‘stof van de aarde’ (Gn 2:7), terwijl God de Schepper van hemel en aarde is (vers 8). Wat kan het stof doen tegen zijn Maker? Israël is in zijn geschiedenis talloze malen van alle kanten door ‘mensen’ aangevallen. Dat het volk nog bestaat, is niet aan hun slimheid, bondgenoten of gevechtskracht te danken, maar alleen aan God.
De bedoelingen van de vijanden logen er niet om. Als ze de kans hadden gekregen, “dan hadden zij ons levend verslonden” (vers 3; vgl. Sp 1:12). De vijand wordt beschreven als een groot beest dat hen wilde verslinden, een beest met vervaarlijke tanden (vers 6), dat naar hen toe kwam als een overstroming (vers 4; Op 12:15-16), met listen en valstrikken (vers 7), waartegen zij niet opgewassen waren (vers 5).
De toorn van de vijanden was tegen hen ontbrand. Hun vijanden zijn Godhaters die hun woede op Zijn volk wilden koelen. Ze wilden het leven dat God Zijn volk had gegeven, verslinden. Dat is onmogelijk gebleken, want de Levende was bij Zijn volk.
En het is ook niet slechts een enkele natie die zo vol woede tegen hen was. De hele wereld was tegen hen. Ze hadden de krachten gebundeld en Gods volk als “wateren” willen overspoelen (vers 4). ‘Wateren’ symboliseren naties (Js 8:7; 17:12; Dn 9:26b,27b) en verwoestende krachten. We zien deze wateren in de aanstormende koning van het noorden gevolgd door de legers van de Assyriërs, gesteund door Rusland, de grootmacht in het uiterste noorden (Dn 8:24). Israël spreekt dan ook over ‘overspoelende wateren’, “een [woeste] stroom”. Deze wateren zijn over hun ziel, dat wil zeggen over hun persoon, hun ziel en hun lichaam, gegaan. Dit spreekt ervan dat er is niet alleen uiterlijke nood was, maar dat er ook nood in de ziel was, innerlijke nood.
In vers 5 voegt het volk er nog een uiting van de enorme vijandschap aan toe. Ze spreken over “de onstuimige wateren” die “over onze ziel gegaan” zouden zijn gegaan waaraan ze ten onder zouden zijn gegaan. De vijandschap tegen Israël wordt hier beschreven als de watervloed in een wadi (verzen 4-5). Een wadi is een rivierdal in droge gebieden dat gedurende het grootste deel van het jaar droog staat. Gedurende natte periodes kan zo’n rivierdal door plotselinge stortregens ineens in een verwoestende waterstroom veranderen (Ps 42:8).
6 - 8 De HEERE beschermt Zijn volk
6 Geloofd zij de HEERE, Die ons niet overgaf
tot een prooi voor hun tanden.
7 Onze ziel is ontkomen als een vogel
uit de strik van de vogelvanger;
de strik is gebroken
en wíj zijn ontkomen.
8 Onze hulp is in de Naam van de HEERE,
Die hemel en aarde gemaakt heeft.
Psalm 120 begint met de nood. Psalm 121 spreekt over vertrouwen in de nood. Psalm 123 is een smeekbede in grote nood. Psalm 124 getuigt dat ze de aanval van de vijand door de hulp van de HEERE hebben overleefd, waardoor de psalmist zijn lofprijzing aanheft. Na het opnoemen van de vele uitreddingen door de HEERE uit grote nood en vijandschap volgt een lofprijzing: “Geloofd zij de HEERE, Die ons niet overgaf tot een prooi voor hun tanden” (vers 6). De HEERE komt alle eer toe voor de bescherming die Hij Zijn volk heeft geboden. Dit is de kern en het middelpunt van deze psalm.
In de formulering “Die ons niet overgaf”, zit het aspect van de erkenning dat ze dat zouden hebben verdiend. De vijand wordt voorgesteld als een roofdier dat Gods volk als “een prooi voor hun tanden” heeft gezien. Maar de HEERE heeft hen geen prooi laten worden.
De psalmist voelde zich gevangen in een strik, en een zekere dood wachtte hem. Hij was als een nietige vogel die niet meer in staat is om te vluchten. De HEERE, de Bewaarder van Israël, heeft hem niet overgegeven als buit. Hij was hem nabij en heeft de strik gebroken en de psalmist bevrijd. De vijand was machtig, maar met de HEERE was de psalmist meer dan overwinnaar.
Hij heeft de ziel van Zijn uitverkorenen laten “ontkomen als een vogel uit de strik van de vogelvanger” (vers 7). Het klinkt als een triomfantelijke uitroep dat ze zijn “ontkomen”. Het is de vijand niet gelukt hen in zijn strik vast te houden, want “de strik is gebroken en wíj zijn ontkomen”. De HEERE heeft ervoor gezorgd dat ze konden ontkomen. Hem komt daarvoor alle eer toe.
Tijdens het schrijven over deze psalm heeft president Trump van Amerika bekendgemaakt dat Amerika Jeruzalem als hoofdstad van Israël erkent (6-12-2017). Dit heeft woedende reacties uit de Arabische wereld en hoofdzakelijk afkeurende reacties uit de rest van de wereld opgeleverd. Alles en iedereen keert zich tegen Israël. Er worden strikken voor hen gespannen. Maar ze zullen ontkomen, niet met de hulp van welke president van Amerika dan ook – want die persoon zal teleurstellen, zoals alle hoop op mensen doet –, maar eenvoudig door de HEERE, Die voor Zijn volk zorgt.
Het lied eindigt met het proclameren van de Naam van de HEERE (vers 8). Die Naam is hun hulp. Het is Zijn Naam die ervoor garant staat dat Hij alle beloften die Hij aan Zijn volk heeft gedaan, zal vervullen. De grondslag daarvan is het nieuwe verbond dat Hij met hen heeft gesloten. Hij is de HEERE, “Die hemel en aarde gemaakt heeft” (vgl. Ps 121:2), wat aangeeft dat Hij daarover de volledige controle heeft. Dit betekent ook dat Hij Zijn volk en alle volken bestuurt. Dit is voor Zijn volk een grote troost. Het is ook een krachtig getuigenis in een wereld die zijn Schepper loochent.