Inleiding
Psalm 75 is het antwoord van God op het gebed (van het overblijfsel in grote nood) in Psalm 74. Tegenover de verwoestende aanval van de goddelozen kijkt het Godvrezende overblijfsel omhoog naar God. De smeekbede van Psalm 74, dat God moet opstaan om Zijn rechtszaak te voeren (Ps 74:22), wordt beantwoord in Psalm 75. God staat op als Rechter (vers 8).
1 Opschrift
1 Voor de koorleider, [op] ‘Richt niet te gronde’; een psalm van Asaf, een lied.
Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.
Voor “[op] ‘Richt niet te gronde’” zie bij Psalm 57:1.
Voor “een psalm van Asaf” zie bij Psalm 50:1.
Deze psalm is ook “een lied”, wat wil zeggen dat het een loflied is.
2 Lofprijzing
2 Wij loven U, o God, wij loven [U];
Uw Naam is nabij;
men vertelt Uw wonderen.
Het overblijfsel barst uit in een lofprijzing vanwege wat God zal gaan doen. Gewoonlijk danken we God om wat Hij heeft gedaan en gegeven, maar door het geloof gaat het overblijfsel, net als Josafat in 2 Kronieken 20, de HEERE loven om wat Hij gaat doen (2Kr 20:21). De herhaling “wij loven U” beklemtoont de lofprijzing. God is het voorwerp ervan.
De aanleiding is dat Gods Naam “nabij” is. Dit wil zeggen dat het ogenblik nabij is dat Hij ten gunste van de Zijnen zal optreden en Zijn Naam op heel de aarde zal bekendmaken. Het houdt ook in dat God nabij is in hun gedachten (vgl. Fp 4:5b). Hij is niet meer de afwezige God zoals ze Hem in de vorige psalm, waar de Naam van de HEERE wordt gesmaad (Ps 74:7,10,18), hebben ervaren.
De wonderen van God die worden verteld, zijn die van Zijn verlossing van Zijn volk. Ze hebben gehoord van Zijn wonderen, daarover is aan hen verteld. Daardoor zijn ze herinnerd aan de geschiedenis van de verlossing. Dat bemoedigt hen met het oog op de aanstaande verlossing uit de ellende waarin ze zijn.
3 - 4 De Messias oordeelt billijk
3 Wanneer ik ontvangen heb wat [voor mij] bestemd is,
zal ík billijk oordelen.
4 Het land en al zijn bewoners smolten weg,
[maar] ík heb zijn pilaren vastgezet. \Sela\
In deze verzen spreekt de Messias. Dat doet Hij in de ‘ik’-vorm (vers 3). Hij, en niemand anders, zal “billijk oordelen”, wanneer Hij heeft ontvangen wat voor Hem is bestemd. God heeft de hemel en de aarde voor Hem bestemd om daarover te regeren. Op het door Hem bepaalde tijdstip zal Hij Hem de regering in handen geven (Mk 13:32; vgl. Ps 2:8).
Het Hebreeuwse woord mo’ed – dat hier vertaald is met “wat bestemd is” – betekent een bepaalde of bestemde tijd en plaats. Op het tijdstip dat de Vader heeft bepaald, zal Christus handelen, en dat in overeenstemming met de wil en gedachte van God. Als God Hem de regering in handen heeft gegeven, zal Hij Zijn regering beginnen met het oordelen van het kwaad (Jh 5:27). Zijn oordeel zal “billijk” zijn, het zal volstrekt rechtvaardig overeenkomstig het bedreven kwaad worden uitgevoerd.
Als Hij Zijn regering aanvaardt, zullen daardoor “het land en al zijn bewoners” wegsmelten (vers 4). Alle menselijke regeringen blijken geen fundament te hebben omdat ze volgens verdorven principes hebben geregeerd. Door Zijn rechtvaardige oordelen, die Hij door middel van de koning van het noorden over hen brengt, zullen zij zich daarvan bewust worden. Daardoor smelt al hun kracht weg. Wat Hij nu daarvoor in de plaats brengt, is stabiliteit (vgl. Ps 104:5). Hij zet de pilaren van Zijn regering onaantastbaar en onwankelbaar vast.
5 - 9 Waarschuwing
5 Ik heb gezegd tegen de dwazen: Doe niet [zo] dwaas,
en tegen de goddelozen: Hef [uw] hoorn niet op.
6 Hef uw hoorn niet naar omhoog,
spreek [niet] met hooghartig [uitgestoken] hals.
7 Want niet uit het oosten of uit het westen
of uit de woestijn [komt] het verhogen,
8 maar God is Rechter:
Hij vernedert de een en verhoogt de ander.
9 Want in de hand van de HEERE is een beker.
[Daarin] schuimt de wijn, overvloedig gekruid.
Hij schenkt eruit; zelfs zijn droesem
moeten alle goddelozen van de aarde tot op de bodem opdrinken.
Tegen de achtergrond van Zijn aanstaande regering volgen waarschuwingen aan het adres van de dwazen en de goddelozen (vers 5). Het is als het ware een laatste oproep om zich te bezinnen op hun dwaasheid en geloof in eigen kracht. De dwazen krijgen het advies niet zo dwaas te doen door zich hoogmoedig tegen God op te stellen. Tegen de goddelozen zegt Hij dat ze hun hoorn, het symbool van kracht, niet moeten opheffen.
Laten ze hun hoorn toch niet naar omhoog, dat wil zeggen naar God, heffen (vers 6). Het is opperste dwaasheid om met God om de macht te strijden (vgl. Ps 2:1-4). Ze zullen er ook goed aan doen om “[niet] met hooghartig [uitgestoken] hals” te spreken. In hun hoogmoed tegenover God rekken ze hun hals uit om groter te lijken.
Ze moeten bedenken dat “het verhogen” niet van een of andere plek op aarde komt (vers 7). Het komt “niet uit het oosten of uit het westen of uit de woestijn”. ‘De woestijn’ is het zuiden. Het noorden wordt niet genoemd. Mogelijk wordt die richting niet genoemd omdat uit die richting de oordelen als de tuchtroede van God komen, die vernedering en niet verhoging betekenen.
In elk geval komt verhoging niet van een instantie of een mens op aarde, maar van God, want “God is Rechter” (vers 8). Zowel vernedering als verhoging komt van Hem en gebeurt op grond van een rechterlijke uitspraak van Hem. “Hij vernedert de een” omdat Hij als Rechter daartoe beslist. Op grond van diezelfde hoedanigheid als Rechter “verhoogt” Hij “de ander”. Hij handelt naar recht, niet naar voorkeur of in willekeur.
Mensen die zichzelf verhogen, vernedert Hij (Lk 14:11; 18:14b). Dat zullen de aanmatigende goddelozen ervaren. “In de hand van de HEERE is een beker” die gevuld is met het oordeel van de Rechter (vers 9). De wijn van het oordeel “schuimt” en is “overvloedig gekruid”. Dit wijst op de onstuimigheid en scherpte van het oordeel (vgl. Op 14:10; 16:19).
God schenkt uit de beker. Hij schenkt hem helemaal leeg. “Alle goddelozen van de aarde” moeten hem ”tot op de bodem opdrinken” (vgl. Js 51:17; Jr 25:15). In de beker zit niets anders dan de toorn van God over het zondige leven van de goddelozen. Elke slok uit deze beker is volkomen verdiend. Daarom moeten zij hem tot de laatste druppel leegdrinken, er blijft geen restje in de beker achter. Strafvermindering is niet mogelijk.
Als het tijdstip om te oordelen is gekomen, is er geen ontkomen meer aan. Er is ook geen verzachting mogelijk. Zelfs de droesem moet worden gedronken, dat wil zeggen dat ook de koning van het noorden uiteindelijk vernietigd zal worden (Dn 11:45). De oordelen komen niets sparend en volledig over alle goddelozen. Niemand van de goddelozen ontkomt eraan. “Vreselijk is het te vallen in [de] handen van [de] levende God” (Hb 10:31).
10 - 11 De Messias eert God
10 Maar ík zal het voor eeuwig verkondigen,
ik zal voor de God van Jakob psalmen zingen.
11 Ik zal alle hoorns van de goddelozen afhakken,
de hoorns van de rechtvaardige worden omhooggeheven.
Het eindresultaat wordt door de Messias bezongen (vers 10). Zingen is het gevolg van de verlossing. Er is geen twijfel aan de verlossing. Hij zal wat God heeft gedaan in het oordeel over de goddelozen en de bevrijding van Zijn volk voor eeuwig verkondigen. Ook zal Hij “voor de God van Jakob psalmen zingen”.
God is de God van Jakob. Dit wijst op de verbinding tussen de machtige God en de zwakke Jakob. God maakt al Zijn beloften waar aan een volk dat zich zo vaak als Jakob heeft gedragen door eigen wegen te gaan. Daarom is de God van Jakob de God van de uitverkiezing en de God van de genade. Het leven van Jakob is een illustratie van de school van God in het leven van een gelovige, hoe God Jakob van hielenlichter verandert in Israël, dat betekent de vorst van God.
De goddelozen hebben zich voortdurend op hun eigen kracht – de hoorns zijn een symbool van kracht – beroemd (vers 11; vgl. Op 17:12). De Messias zal hun hoorns “afhakken”, zoals daarvoor is gewaarschuwd in vers 5 en vers 6. Hij zal hun kracht verbreken.
Daartegenover staat wat met de hoorns van de rechtvaardige gebeurt: die “worden omhooggeheven”. De kracht van de rechtvaardige is geen eigen kracht, maar hij ontleent zijn kracht aan de sterke God. Hij is zijn kracht. Hij heft zijn hoorns omhoog als een hefoffer om dit aan God aan te bieden. Daarmee geeft hij aan dat hij zijn kracht alleen aan Hem te danken heeft.
De HEERE zal de rechtvaardigen, dat is het gelovig overblijfsel, ook gebruiken, dat wil zeggen hun de kracht geven, om de vijand te verslaan (vgl. Zc 12:6; vgl. Jz 10:24; Rm 16:20).