Inleiding
In Psalm 97 wordt uitvoerig ingegaan op het laatste vers van de vorige psalm, waar wordt gewezen op de komst van de Messias (Ps 96:13). In de psalm die we nu voor ons hebben, verschijnt de Messias. Deze gebeurtenis en de gevolgen daarvan worden hier bezongen. De boodschap aan Maria over de heerschappij van de Zoon Die zij zal krijgen, wordt profetisch voorgesteld (Lk 1:32).
Jesaja roept uit: “Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van hem die het goede boodschapt, … die tegen Sion zegt: Uw God is Koning” (Js 52:7; vgl. Ps 93:1). Al in Psalm 96 is deze boodschap door Sion doorgegeven aan de wereld: “De HEERE is Koning” (Ps 96:10). Dat wordt nu verder uitgediept in Psalm 97 en Psalm 99. Beide psalmen beginnen dan ook met de uitroep: “De HEERE [Jahweh] is Koning” (Ps 97:1; Ps 99:1; vgl. Op 19:6; 11:15-17).
1 - 5 De HEERE regeert
1 De HEERE regeert, laat de aarde zich verheugen
en vele kustlanden zich verblijden.
2 Wolken en donkerheid zijn rondom Hem,
gerechtigheid en recht zijn het fundament van Zijn troon.
3 Vuur gaat voor Zijn aangezicht uit
en zet rondom Zijn tegenstanders in vlam.
4 Zijn bliksemflitsen verlichten de wereld,
de aarde ziet ze en beeft.
5 De bergen smelten als was
voor het aangezicht van de HEERE,
voor het aangezicht van de Heere van heel de aarde.
De psalmist roept het uit dat “de HEERE regeert” [letterlijk: “Jahweh is Koning”] (vers 1). Hij zit op de troon. Het universum wordt niet bestuurd door natuurwetten of het gezag van een boze macht. Er is een soevereine Heerser, Die wijs, heilig, rechtvaardig en verstandig is. Daarom kan “de aarde zich verheugen en vele kustlanden zich verblijden”. Daartoe worden ze dan ook opgeroepen. De kustlanden worden apart genoemd omdat zij ver weg gelegen zijn (Jr 31:10). Maar ook zij mogen zich verblijden, want de zegen van de heerschappij van de Messias komt ook tot hen. De HEERE is niet alleen Koning over Israël, Hij is de Koning van de koningen, Hij regeert over het hele aardrijk.
De HEERE, dat is de Messias, hult Zich in “wolken en donkerheid” (vers 2). Deze kenmerken geven aan dat wat Hij doet, door mensen niet te volgen is. Hoe zouden sterfelijke mensen Hem kunnen begrijpen in Zijn onnavolgbare gerechtelijke daden? Ze zullen ze erkennen, zonder de diepte ervan te beseffen. Dit betekent niet dat er in Hem duisternis is. God is licht en in Hem is in het geheel geen duisternis (1Jh 1:5; Ps 104:2; 1Tm 6:16). Schepselen kunnen dat licht niet doorgronden. Voor ons, mensen, is Hij daarom omgeven door donkere wolken.
Hij regeert in “gerechtigheid en recht”. Zijn heerschappij is volmaakt. Een rechterlijke dwaling komt niet voor, laat staan een verdraaien van het recht. “Het fundament van Zijn troon” bestaat juist uit het uitoefenen van volstrekte gerechtigheid. Zijn regering zal weldadig aandoen na alle corrupte regeringen waarvan de wereld vóór Zijn komst vol is geweest. Zijn rijk is niet gefundeerd op willekeur, zoals zo vaak nu het geval is bij regeringen, maar op gerechtigheid en recht. Daarom houdt Zijn heerschappij eeuwig stand (Sp 16:12; 25:5).
Hij spreekt niet alleen rechtvaardige oordelen uit, maar voert die ook uit. Dat zien we in het “vuur” dat “voor Zijn aangezicht” uitgaat (vers 3). Vuur stelt hier het verterende oordeel over de zonde voor (vgl. Lv 10:1-2). God is een verterend vuur, zowel in het Oude Testament (Dt 4:24) als in het Nieuwe Testament (Hb 12:29). Zijn heiligheid verdraagt geen zonde in Zijn tegenwoordigheid (vgl. 1Pt 1:16). Dat zullen “Zijn tegenstanders” ervaren als Hij hen “rondom … in vlam” zet (vgl. 2Th 1:7-8; Ps 68:3).
Behalve de vlam rondom Hem die alles verteert wat zich niet aan Zijn heiligheid onderwerpt, zijn daar “Zijn bliksemflitsen” (vers 4). Ook bliksemflitsen maken diepe indruk. Ze verlichten de wereld en maken daarin alles openbaar. Het zijn de plotselinge, onnavolgbare bezorgers van Gods oordelen. “De aarde ziet ze en beeft”, want ze zijn schrikwekkend en onweerstaanbaar. Zo’n machtsontplooiing heeft de aarde nog nooit gezien.
“De bergen”, symbolen van stabiliteit en onbeweeglijkheid, “smelten als was voor het aangezicht van de HEERE” (vers 5; vgl. Mi 1:4). Zo verterend is Zijn verschijning. Niets houdt stand als Hij verschijnt en oordeelt. Dit oordeel komt Hem toe want Hij is “de Heere van heel de aarde”. Hij is Adonai, de soevereine Heerser van het heelal Die Zijn aangezicht, dat is Zijn tegenwoordigheid, aan de aarde laat zien.
6 - 7 Alle goden buigen voor Hem
6 De hemel verkondigt Zijn gerechtigheid
en alle volken zien Zijn heerlijkheid.
7 Beschaamd moeten zijn allen die beelden dienen
en zich op de afgoden beroemen.
Buig u voor Hem neer, alle goden.
Als de HEERE verschijnt, komt Hij uit de hemel, waar alles in overeenstemming met “Zijn gerechtigheid” is (vers 6). Hij is Zelf de verkondiging van de hemel. “Alle volken” op aarde “zien Zijn heerlijkheid” als Hij verschijnt. Als de HEERE verschijnt, zal Hij komen als “een rechtvaardig God, een Heiland” [of “een Verlossende”, letterlijke vertaling] (Js 45:21). Dat betekent dat de rechtvaardigheid ofwel de gerechtigheid van God zichtbaar wordt in Zijn daden van verlossing.
Zijn verschijning houdt ook het oordeel in over “allen die beelden dienen en zich op de afgoden beroemen” (vers 7). Het zal beschaming bij hen veroorzaken. Ze hebben zich in hun dwaasheid tot beeldendienst verlaagd en zich op hun zelfgemaakte afgoden beroemd. Die zouden hen wel helpen.
Daarmee hebben ze God getart en Hem geloochend. Wanneer ze oog in oog komen te staan met de ware God, is er niets meer over van hun onzinnige vertrouwen op hun afgoden (Js 2:20). “Alle goden” waarvoor zij zich hebben neergebogen, moeten buigen voor de HEERE. ‘Goden’ zijn alle soorten gezagsdragers, in de zichtbare en onzichtbare wereld (vgl. Dn 10:13,20-21). Hier worden in de eerste plaats engelen bedoeld, zoals blijkt uit de aanhaling van deze zin in de brief aan de Hebreeën (Hb 1:6).
8 - 9 De Allerhoogste
8 Sion heeft het gehoord en zich verblijd,
de dochters van Juda hebben zich verheugd
vanwege Uw oordelen, HEERE.
9 Want U, HEERE, bent de Allerhoogste over de hele aarde,
U bent zeer [hoog] verheven boven alle goden.
“Sion heeft … gehoord” van de verdelging van de opstandelingen en afgodendienaars door de Messias “en zich verblijd” (vers 8). Hetzelfde geldt voor “de dochters van Juda”, waarmee de dorpen en steden in Juda worden bedoeld. De oordelen van de HEERE veroorzaken vreugde bij allen die met Hem verbonden zijn. Zij delen in Zijn gevoelens over het kwaad en verheugen zich over het oordeel dat Hij daarover uitvoert (vgl. Op 18:20). De oordelen van God houden in dat het overblijfsel wordt verlost van hun vijanden; daarom zijn zij verblijd (Ps 48:12).
Nu is voor iedereen duidelijk Wie “de Allerhoogste over de hele aarde” is (vers 9). Het is niemand anders dan de “HEERE”. De naam “God, de Allerhoogste” (Gn 14:18-22), El Elyon, is de titel van God in het vrederijk. Hier zien we dat de HEERE, als de Allerhoogste, verheven is boven alle goden.
Het overblijfsel en allen die Hem in Zijn heerschappij erkennen, zeggen tegen Hem: “U bent zeer [hoog] verheven boven alle goden.” Hij is met niemand te vergelijken, Hij gaat alle denkbare heersers ver te boven. Hij is “de Overste van de koningen van de aarde” (Op 1:5), “de Koning der koningen en de Heer der heren” (1Tm 6:15; Op 17:14; 19:16; vgl. Dt 10:17). Hij is ook hoger dan de engelen (Hb 1:5-13).
10 - 12 Licht is gezaaid
10 U die de HEERE liefhebt, haat het kwade.
Hij bewaart de ziel van Zijn gunstelingen,
Hij redt hen uit de hand van de goddelozen.
11 Licht is gezaaid voor de rechtvaardige
en blijdschap voor de oprechten van hart.
12 Rechtvaardigen, verblijd u in de HEERE;
loof Hem ter gedachtenis aan Zijn heiligheid.
In deze verzen wordt het woord gericht tot het overblijfsel. Zij worden aangesproken als “u, die de HEERE liefhebt” (vers 10). Dit kenmerkt hen. De HEERE liefhebben is niet maar een emotioneel gebeuren, het is een keuze van het hart. Het is een keuze om, met alles wat er in iemand is, Hem lief te hebben, Hem trouw te zijn en te vertrouwen op Zijn verbond. Daarop sluit “haat het kwade” direct aan. Het is een leugen te zeggen God lief te hebben en niet tegelijk alles te haten wat kwaad is (vgl. 1Jh 1:6). Liefde voor de HEERE betekent alles haten wat Hij haat (vgl. Sp 8:13).
De profeet Amos heeft die twee kenmerken ook voorgesteld (Am 5:14-15). Wie deze beide kenmerken heeft, zijn “Zijn gunstelingen”. Zij staan in Zijn gunst omdat zij Hem trouw zijn. Hun ziel, hun leven, bewaart Hij. Gunstelingen of gunstgenoten, Hebreeuws chasid, zijn zij die trouw zijn aan het verbond. “Hij redt hen uit de hand van de goddelozen.” Hij komt voor hen op en zal niet toelaten dat Zijn tegenstanders hen definitief in hun macht krijgen.
De komst van de Messias is als het zaaien van licht (vers 11). Hij wordt immers “de Zon der gerechtigheid” genoemd (Ml 4:2). Hij maakt “de rechtvaardige” de weg naar het vrederijk bekend en gaat hem op die weg voor. Het wordt nooit donker op die weg en in hun hart. Hij bestraalt die weg met Zijn licht. Dat licht gezaaid wordt, wil ook zeggen dat het de bedoeling is dat het vrucht voortbrengt, vrucht die aan het zaad beantwoordt. Dat is te zien in hen die wandelen als kinderen van het licht (vgl. Sp 4:18; Ef 5:7-9).
Het zaaien van het licht heeft ook blijdschap tot gevolg. Er is geen ware blijdschap zonder licht, zoals er ook geen licht is dat niet blijdschap bewerkt. Zijn komst betekent “blijdschap voor de oprechten van hart”. Allen die hun hart op Hem gericht hebben, zijn oprecht van hart. Het is hun verlangen dat Hij verheerlijkt wordt. Dat is ook in hun leven te zien, want ze doen Zijn wil.
Het laatste vers is een oproep aan alle “rechtvaardigen” om zich te verblijden “in de HEERE” (vers 12). Hij heeft voor hen met Zijn kracht alles wonderlijk ten goede doen keren. Daarom worden ze opgeroepen Hem te loven en dat te doen “ter gedachtenis aan Zijn heiligheid”.
De naam HEERE is ter gedachtenis aan de verlossing uit Egypte (Ex 3:15). Wij mogen het avondmaal vieren ter gedachtenis aan de Heer Jezus. Het overblijfsel in de toekomst zal de HEERE loven ter gedachtenis aan Zijn heiligheid. Hun gebed in de tijd van de grote verdrukking is: “Uw Naam worde geheiligd” (Mt 6:9). De heiligheid van de Naam van de HEERE staat in verbinding met het lot van Zijn volk (Ez 36:20-28). De ballingschap was tot oneer van de heiligheid van de HEERE, terwijl de verlossing van Israël, zowel uiterlijk als innerlijk, tot eer van de heiligheid van Zijn Naam is!
Niet Zijn liefde voor en ontferming over hen zijn aanleiding om Hem te loven, maar Zijn heiligheid. Juist Zijn heiligheid bewijst Zijn volkomen afrekening met de zonde, waardoor elke dreiging voor een verstoring van de vrede is tenietgedaan. Ze kunnen ongestoord met lof en dank en blijdschap van de zegen van Zijn heerschappij genieten.