Hoofdstuk
Inleiding
Lees de brief aandachtig een keer door.
Er zijn twee dingen die deze brief op een speciale manier van grote waarde maken voor jou als jonge gelovige. Ten eerste is dat de manier waarop alle aandacht wordt gevestigd op de heerlijkheid van de Persoon van Christus. Die heerlijkheid komt op verschillende wijzen, in verschillende relaties, tot uiting. Zo krijg je Hem te zien als de Zoon van de liefde van de Vader, in Wie de volheid van de Godheid woont (Ko 1:13,19). Je ziet Hem ook als de Schepper en Onderhouder van alle dingen (Ko 1:16-17). En je ziet Hem als de Verlosser en het Hoofd van Zijn lichaam, de gemeente (Ko 1:14,18).
Het tweede is de manier waarop de ‘verborgenheid’ wordt ontvouwd (Ko 1:27), namelijk als een bron van vertroosting (Ko 2:2). De verborgenheid houdt in dat de gemeente een gemaakt is met Christus. Hoe meer je dat gaat ontdekken en waarderen, des te meer zal dat je geloofsleven ondersteunen en troost geven in een omgeving die daar niets van weet en ook niets van wil weten.
Het is de bedoeling dat je door deze brief over genoemde dingen onderwijs krijgt en daarover gaat nadenken. Het resultaat is ongetwijfeld dat je hart en oog gevuld worden met de heerlijkheid van de Heer Jezus. Ik kan je verzekeren dat het gevolg daarvan zal zijn dat je hart overloopt van dankbaarheid, blijdschap en zekerheid.
De brief aan de Kolossenzen is de derde brief die Paulus vanuit zijn gevangenschap in Rome heeft geschreven (na de brief aan de Efeziërs en de brief aan de Filippenzen). Ook deze brief komt dus niet van een ‘studeerkamergeleerde’. Paulus heeft in zijn omstandigheden troost en blijdschap in zijn hart ervaren toen hij nadacht en schreef over de heerlijkheid van de Heer Jezus. Als je deze brief leest, proef je dat.
Elke brief van Paulus is geschreven naar aanleiding van iets wat hij heeft opgemerkt of heeft gehoord. De aanleiding voor het schrijven aan de Kolossenzen is, dat Paulus heeft gehoord van dwalingen die in Kolosse ingang hebben gevonden. Daarover zal Epafras hem hebben ingelicht. Om welke dwalingen het precies gaat, is niet helemaal duidelijk.
Wel zijn er enkele aanwijzingen in de brief, met name in Kolossenzen 2. Je leest daar bijvoorbeeld over filosofie of wijsbegeerte (Ko 2:8), over Joodse rituelen (Ko 2:16-17) en over engelenverering (Ko 2:18). Het gaat om elementen uit zowel het heidendom als het Jodendom. Er is slechts één manier waarop het kwaad dat door deze dwalingen wordt aangericht, ongedaan kan worden gemaakt en dat is door het voorstellen van de volle heerlijkheid van Christus. Wie die heerlijkheid leert kennen, zal geen behoefte meer voelen om zich met dwalingen bezig te houden.
Zoals gezegd, zal Paulus over de ontwikkelingen in de gemeente in Kolosse van Epafras hebben gehoord. Deze trouwe dienaar stond in een nauwe betrekking tot die gemeente. Uit wat in Kolossenzen 1 staat, kun je opmaken dat de gemeente in Kolosse is ontstaan door het werk van deze Epafras (Ko 1:7). Hij heeft de Kolossenzen het evangelie verteld. Epafras komt zelf uit Kolosse (Ko 4:12), maar Kolosse is niet ‘zijn’ gemeente. Wel voelt hij een grote verantwoordelijkheid voor hen. Toen de dwalingen zich dan ook manifesteerden, sprak hij daarover met Paulus. Deze heeft pen en papier gepakt en de gelovigen in Kolosse geschreven over de gevaren van de dwalingen en hoe ze zich daartegen konden wapenen.
Paulus is zelf nooit in Kolosse geweest (Ko 2:1). Toch heeft hij niet gedacht: ‘Het is de gemeente van Epafras, laat die het maar uitzoeken.’ Paulus is zich bewust dat hij een dienaar van de hele gemeente is. Daarbij is hij zich bewust dat het niet ‘zijn’ gemeente is, maar de gemeente van Christus. Juist dat bewustzijn geeft hem een vurige liefde voor de gemeente. Als de vijand de gemeente aanvalt door te proberen dwaalleringen binnen te voeren, komt hij in actie. Want wie de gemeente wil verwoesten – en dwaalleringen zijn daarvoor een meesterlijk middel –, vergrijpt zich aan Christus Zelf. Christus en de gemeente zijn namelijk een.
Dat heeft Paulus geleerd op het moment van zijn bekering. Hij is op dat moment bezig de gemeente te vervolgen. De Heer Jezus spreekt echter vanuit de hemel, als Hij deze vervolger van Zijn gemeente een halt toeroept: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?” (Hd 9:4). Het vervolgen van de gemeente op aarde staat gelijk aan het vervolgen van de Heer Jezus in de hemel. Hier leer je dat de gemeente op aarde en de Heer Jezus in de hemel een zijn, zij vormen één lichaam met Hem als het Hoofd. Dat is wat in deze brief de ‘verborgenheid’ wordt genoemd. Een ‘verborgenheid’ is iets wat in het Oude Testament niet is bekendgemaakt, maar nu aan de gemeente is geopenbaard.
Er is nog een brief waarin je leest over die verborgenheid. Dat is de brief aan de Efeziërs. Maar de manier waarop Paulus over ‘de verborgenheid’ spreekt in de brief aan de Kolossenzen, verschilt met de manier waarop hij dat doet in de brief aan de Efeziërs. Het zal je helpen de brief aan de Kolossenzen beter te begrijpen als ik een paar verschillen noem. Zo is een belangrijk verschil dat de brief aan de Kolossenzen laat zien dat Christus een is met de gemeente op aarde, terwijl in de brief aan de Efeziërs de gemeente voorgesteld wordt als een met Christus in de hemel.
Een ander verschil is, dat de christen in de brief aan de Kolossenzen gezien wordt als opgestaan met Christus, maar niet als in Hem gezet in de hemel, zoals in de brief aan de Efeziërs. Dat wordt onderstreept als de Kolossenzen wordt verteld dat er voor hen een hoop is weggelegd in de hemel (Ko 1:5). Dat houdt in dat zij niet gezien worden als in de hemel, zoals in de brief aan de Efeziërs; hier worden ze gezien in hun leven op aarde. Je kunt dat ook concluderen uit de vermaning van Paulus dat zij hun denken en gevoelens moeten richten op de dingen die boven zijn en niet op de dingen die op de aarde zijn (Ko 3:1-2).
Nog een verschil is dat de brief aan de Kolossenzen de volheid openbaart die in Christus is (Ko 1:19; 2:9) en onze volkomenheid in Hem (Ko 2:10), terwijl in de brief aan de Efeziërs de voorrechten van het lichaam uiteen worden gezet.
Als laatste wijs ik nog op het feit dat in de brief aan de Kolossenzen de nadruk ligt op Christus Zelf als ons leven. In de brief aan de Efeziërs ligt de nadruk meer op de Geest, Die in de brief aan de Kolossenzen slechts één keer wordt genoemd (Ko 1:8).
Door op deze manier brieven met elkaar te vergelijken krijg je steeds meer oog voor het unieke kenmerk dat elke brief heeft. Ik heb in de inleiding van mijn commentaar over de brief aan de Efeziërs enkele brieven met elkaar vergeleken door een parallel te trekken met de reis van Israël vanuit Egypte, door de woestijn, naar het beloofde land. Je kunt dat er nog eens op na lezen. In die parallel heb ik de brief aan de Kolossenzen niet genoemd. Je zou deze brief kunnen plaatsen tussen de brief aan de Romeinen en de brief aan de Efeziërs.
De brief aan de Romeinen gaat over de bevrijding uit de slavernij van de zonde – in beeld: uit Egypte – door het werk van Christus. De brief aan de Efeziërs gaat over het ingaan in de zegeningen in de hemelse gewesten – in beeld: de zegeningen van het land Kanaän – in Christus. De brief aan de Kolossenzen stelt de christen voor als bevrijd uit de slavernij van de zonde en verbonden met Christus. Van de zegen van de hemelse gewesten is hier echter geen sprake, want hij is nog op aarde.
In deze brief is sprake van de besnijdenis van Christus (Ko 2:11). Dat doet denken aan de besnijdenis van het volk Israël toen ze door de Jordaan waren gegaan (Jz 5:1-9). Ze waren wel in het land, maar hadden er nog geen strijd geleverd. Ze moesten het land nog veroveren.
De besnijdenis van Christus spreekt van het oordeel dat Hij voor jou op het kruis onderging. Omdat jij dit gelooft, ben je nu vrij om van Zijn heerlijkheid te genieten die in deze brief op voortreffelijke wijze naar voren komt. Ik hoop en bid dat je dit met volle teugen zult doen.
Lees de brief nog eens door.
Verwerking: Welk vers of gedeelte geeft voor jou het best de inhoud van de brief weer?