1 - 5 Al de schatten van de wijsheid en kennis
1 Want ik wil dat u weet, wat een strijd ik heb voor u en voor hen in Laodicéa, en voor allen die mijn aangezicht in [het] vlees niet hebben gezien; 2 opdat hun harten vertroost worden en zij samengevoegd zijn in liefde en tot alle rijkdom van de volle zekerheid van het inzicht, tot kennis van de verborgenheid van God <[de] Vader>, <Christus>, 3 in Wie al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn. 4 Dit zeg ik, opdat niemand u met overredende taal misleidt. 5 Want al ben ik ook naar het lichaam afwezig, toch ben ik in de geest bij u en verblijd mij bij het zien van uw orde en de vastheid van uw geloof in Christus.
V1. Paulus hecht er veel belang aan dat de Kolossenzen weten dat hij met een grote, geestelijke strijd voor hen strijdt, evenals voor het naburige Laodicéa. Hij voegt eraan toe: “En voor allen die mijn aangezicht in [het] vlees niet hebben gezien.” Daarmee breidt hij de kring uit tot al Gods kinderen door de eeuwen heen. Hij wil dat bij allen, ook bij jou en bij mij, doordringt dat hij ook voor ieder van hen in grote strijd is. Hij strijdt ervoor dat allen die tot de gemeente behoren zich ten volle bewust zullen worden en blijven dat zij een zijn met het Hoofd in de heerlijkheid. Hij wil dat het volle besef daarvan in hun harten zal werken.
Hij strijdt voor hen omdat hij de gevaren van dwaalleraren ziet, waardoor ze dit besef zouden kunnen verliezen. De strijd die hij hier in gevangenschap heeft, is die van het gebed. Hij strijdt daarin niet tegen de dwaalleraren, maar voor de gelovigen. Als de gelovigen leven naar wat ze in Christus zijn geworden en hebben ontvangen, zullen dwaalleraren geen vat op hen krijgen. Het is van niet te overschatten belang dat we zo voor elkaar bidden en zo met Paulus meestrijden.
V2. Het is goed tegen iemand te zeggen dat je voor hem of haar bidt. Het is een troost, een weldaad voor het hart van de ander. Die voelt zich gesteund. Zo wordt het gebed een geweldig middel dat God ons mede heeft gegeven om anderen te troosten. Ook al ben jij iemand die (misschien) geen openlijke dienst in de gemeente heeft, dan zie je hier een voorbeeld ervan hoe je tot troost en bemoediging kunt zijn. Deze dienst ligt open voor ieder kind van God en kan op elke plaats gebeuren. Paulus doet het tijdens zijn gevangenschap, jij kunt het in je binnenkamer doen (Mt 6:6). Je moet niet gering denken over het vertroosten van een hart, alsof het een onbeduidende bijkomstigheid zou zijn. Het is de vrucht van gebedsstrijd.
Troost is nodig als er onvrede en angst komen vanwege opkomende dwalingen, want troost verschaft versterking en vastheid aan het hart. Als iemands hart vertroost is, heeft dat zijn uitwerking op alle aspecten van het leven, want vanuit het hart zijn de uitingen van het leven (Sp 4:23).
Er is nóg een vrucht van deze gebedsstrijd. De gelovigen worden tegen opkomende vijanden met hun dwalingen “samengevoegd”, ze worden vast aaneengesloten, met als bindmiddel de “liefde”. Samengevoegde, aaneengesloten gelovigen die liefde hebben onder elkaar, zijn een onneembare vesting. Let er wel op dat het om een gemeenschappelijke beleving gaat. Je kunt niet in je eentje tot een beleving van deze dingen komen.
Als jij je zou isoleren, kun je de Bijbel bestuderen en leren kennen, maar het is niet mogelijk door ervaring bevestigd te worden. Je kunt dan misschien uitleggen wat ‘samengevoegd zijn in liefde’ betekent, maar dat is wel iets anders dan het te beleven. Je kunt nooit werkelijk iets begrijpen als je niet beleeft wat het betekent. Zo kun je bijvoorbeeld, als je niet getrouwd bent, er misschien van alles over weten omdat je er veel over hebt gelezen. Maar wat het echt betekent, weet je pas als je getrouwd bent.
Gelovigen die samengevoegd zijn, worden niet alleen beschermd tegen het kwade, maar staan ook open voor het goede. Paulus komt steeds dichter bij de kern van de inzet van zijn strijd. Hij wil de gelovigen meenemen naar de schatkamer van het geloof. Die schatkamer is de Persoon van Christus. In Hem is alle rijkdom te vinden. Paulus wenst dat ze inzicht zullen krijgen in Wie Hij is.
Als je inzicht hebt gekregen in de verborgenheid van God, heb je volle zekerheid, of weet je volmaakt zeker, dat hieraan niets is toe te voegen. Zolang er nog enig verlangen is naar heidense wijsbegeerte of Joodse overleveringen, mis je die volle zekerheid. Je doet jezelf tekort en je doet vooral Christus tekort. Hij is alles. Dat wil Hij voor jou zijn en met minder kan Hij niet tevreden zijn. Jij toch ook niet? Daarom is Paulus er alles aan gelegen dat je komt “tot kennis van de verborgenheid van God <[de] Vader>”.
V3. En waar is die kennis te vinden? In Christus, want in Hem zijn “al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen”. Christus is de grote schatkamer van de Goddelijke rijkdommen. Er is niets buiten Hem wat dit aanvult. Niemand kan iets aan Hem toevoegen. Alles is in Hem verborgen en dat nodigt tegelijk uit die kostbaarheden op te diepen. Al die schatten zijn voor iedere gelovige toegankelijk.
Er wordt wel inspanning gevraagd. Schatten worden verborgen vanwege hun kostbaarheid. Ze liggen niet aan de oppervlakte. Maar je weet waar je moet graven: ‘in Christus’. De grote vraag is hoeveel die schat jou waard is. Jouw waardering ervan zal jouw inspanning bepalen. Twijfel je nog aan de waarde? Kijk nog eens goed: “Al de schatten van de wijsheid en kennis.” Het woord ‘al’ laat geen uitzondering toe.
Job stelt in een indrukwekkende vergelijking met de edelste metalen, die ook alleen met veel inspanning tevoorschijn gehaald kunnen worden, al die kostbaarheden in de schaduw van de wijsheid (Jb 28:1-28). Job vraagt zich af: “Maar de wijsheid, waar wordt die gevonden?” (Jb 28:12a). Hier lees je het antwoord: in Christus.
Gods wijsheid in Christus wordt op een bijzondere manier geopenbaard door het bestaan van de gemeente. In de gemeente is Gods veelvoudige wijsheid te zien (Ef 3:10). Dat Christus Zich met mensen die van nature zondaren zijn, zou verbinden en hen zou laten delen in Zijn heerlijkheid, dat heeft alleen de wijsheid van God kunnen bedenken.
In Christus is ook alles wat van God gekend kan worden door jou te kennen. Buiten Christus is er geen ware kennis. Mensen kunnen interessante ideeën hebben of veronderstellingen uiten, zowel over het ontstaan van de schepping als over het in verbinding komen met God. Maar of het nu gaat om de oorsprong van hemel en aarde of dat het gaat om de gemeente, alleen in Christus leer je zowel het een als het ander kennen.
V4. Paulus zegt dit allemaal omdat het juiste zicht daarop een grote bescherming tegen misleidende leringen is. Het kennen van de verborgenheid zal je ervoor bewaren dat je ontvankelijk wordt voor dwalingen. Als dan mensen je pad kruisen die overredende taal gebruiken en mooie retoriek ten beste geven, zul je daarvan niet onder de indruk raken. Mooi en vloeiend spreken en een gloedvol betoog zijn geen garantie dat de waarheid wordt gesproken. Paulus heeft zelf geen gebruikgemaakt van overredende taal. In hem is de kracht van Gods Geest waarneembaar (1Ko 2:4-5).
Wat opvalt bij mensen die je geloof onderuit willen halen, is dat zij hun argumenten op waarschijnlijkheden bouwen en dat hun leersysteem op afleidingen van veronderstellingen berust. Maar de waarheid heeft geen argumenten nodig. Je hoeft de waarheid niet te verdedigen. Spreek de waarheid, en de verdediging is een feit.
V5. Ook al hebben Paulus en de Kolossenzen elkaar nog nooit gezien, toch is Paulus steeds met deze gelovigen bezig. Hij neemt de zorg voor hen op zich omdat zij ook tot de gemeente behoren en daarvan is hij een dienaar. Dagelijks overvalt hem de zorg voor al de gemeenten (2Ko 11:28). De bewijzen van zijn zorg voor hen zie je in zijn voortdurende gebed voor hen, in het schrijven van deze brief aan hen en dat hij Tychicus naar hen toe zendt.
Toch is er niet alleen zorg. Voordat hij verder over de misleiders gaat spreken, noemt hij enkele dingen die hij bij de Kolossenzen ziet waarover hij zich verblijdt. Hun orde en de vastheid van hun geloof in Christus zijn hem levendig voorgesteld, zodat hij ze met zijn geestesoog ziet. Bij hun uiterlijke orde is er ook een innerlijke vastheid en die bestaat uit hun geloof in Christus. Christus is het voorwerp van hun geloofsvertrouwen. Uiterlijke orde en innerlijke vastheid versterken elkaar. Ze zijn beide nodig om te verhinderen dat het geloof je afhandig wordt gemaakt.
Maar wees op je hoede! De vijand kan ook via andere wegen proberen de vastheid van je geloof te ondergraven. Als hij je niets kan afnemen, wil hij je er graag iets bij geven, zogenaamd om je geloof te verdiepen. De werkelijkheid is dat hij je geloof wil uithollen en krachteloos wil maken. Dat zullen de volgende verzen duidelijk maken.
Lees nog eens Kolossenzen 2:1-5.
Verwerking: Welke schatten heb jij in Christus ontdekt?
6 - 10 Tot volheid gebracht in Christus
6 Zoals u dan Christus Jezus, de Heer, ontvangen hebt, wandelt in Hem, 7 terwijl u geworteld bent en opgebouwd wordt in Hem en bevestigd wordt in het geloof, zoals u is geleerd, <daarin> overvloeiend met dankzegging. 8 Kijkt u uit, dat er niemand zal zijn die u tot prooi maakt door de wijsbegeerte en door ijdel bedrog volgens de overlevering van de mensen, volgens de elementen van de wereld, en niet volgens Christus. 9 Want in Hem woont de hele volheid van de Godheid lichamelijk, 10 en u bent voleindigd in Hem, Die het Hoofd is van alle overheid en gezag.
De vijand is onvermoeibaar bezig de gelovigen in hun wezen, dat is hun geloof, aan te vallen. Hij wil hun vertrouwen op God – dat is de betekenis van geloven – zoveel mogelijk schade toebrengen. Hij zal proberen je aan het twijfelen te brengen over bepaalde geloofswaarheden. Hij stelt je bijvoorbeeld voor dat God het allemaal niet zo bedoeld heeft. Als je daar niet op ingaat en deze aanval afslaat, zal hij het op een andere manier proberen. Je iets afnemen lukt niet? Dan zal hij proberen je er iets bij te geven, dat is dingen toevoegen aan wat je gelooft. Hij levert er ook nog een aansprekend motief bij. Je wilt toch graag meer en beter geloven, je geloof verdiepen? Wel, daar heeft hij nu precies de oplossing voor.
V6. Om het gevaar van toevoegingen aan het geloof het hoofd te bieden neemt Paulus je mee terug naar het begin. Toen je Christus aannam, Hem ontving, nam je toch ook niets anders aan dan Christus? Je bent toch niet, net zomin als de Kolossenzen, door Joodse of Griekse wijsheden behouden of door Christus plus een bijdrage van deze wijsheden? Het moet duidelijk zijn, en het wordt dik onderstreept, dat Christus voldoende is voor je wandel als christen zoals Hij ook voldoende is om behouden te worden. Alles wat daarvoor nodig is, komt uit Hem voort.
Daarbij komt nog dat je Hem als “de Heer” hebt ontvangen. Je hebt Hem als absolute, soevereine Heerser over jouw leven aanvaard. Onderhandelen is er niet bij. Dat wilde je toen helemaal niet. Dat geldt nog steeds.
Het gebiedende “wandelt in Hem” betekent dat het verboden is je op andere ‘wandelpaden’ te begeven. Wandelen in Hem wil zeggen dat je in praktijk brengt wat je weet van Hem en dat je Zijn wil met betrekking tot jouw leven doet.
V7. Omdat je “geworteld bent … in Hem”, trek je uit Hem je levenskracht en niet uit bijvoorbeeld filosofie. Daardoor word je standvastig, zoals een boom die tegen stormen bestand is. ‘Geworteld … in Hem’ ziet op wat er gebeurde toen je je bekeerde. Het wordt voorgesteld alsof Christus de grond is in Wie jij bij je bekering je wortels hebt geslagen. Sindsdien krijg je al je voedsel van Hem. Daarom is het belangrijk diepgeworteld te zijn, je wortels steeds dieper in Hem te slaan.
Bij “opgebouwd … in Hem” kun je denken aan een huis. Hier kun je Christus zien als de hoeksteen op Wie jij je levenshuis bouwt. De structuur van de bouw is afhankelijk van Hem, de bouw gebeurt ‘in Hem’. Daarom zul je je op Hem moeten richten, zodat Hij aan je kan laten zien hoe de opbouw van je geloofsleven moet verlopen.
Als jij je wortels diep in Hem slaat en je op Hem richt voor de opbouw van je geloofsleven, zul je bevestigd worden in het geloof. “Het geloof” is de geloofswaarheid, dat wat je gelooft. Het geloof vindt zijn centrum in Christus. Het geloof betreft Hem. Bevestigd worden in het geloof wil dan ook zeggen bevestigd worden in Christus. Je ziet dat alles om Hem gaat. Ook in je geloofsleven zijn alle dingen uit Hem en door Hem en tot Hem.
Dit zijn voor de Kolossenzen geen nieuwe dingen. Het is hun geleerd. Of het bij jou zo is, weet ik niet. Je hebt in elk geval de toetssteen in handen om daaraan het onderwijs, dat je bij je bekering en daarna hebt ontvangen, te toetsen. Misschien moet je enkele dingen in je leven veranderen en anders gaan zien. Dan ga je er ook naar verlangen ze toe te passen en te doen zoals ze hier staan. Je zult, nadat je het juiste onderwijs hebt ontvangen én hebt aangenomen, zeker overvloeien van “dankzegging”.
Wat is er veel reden tot dankzegging als je op je laat inwerken wat je in Christus bent geworden en hebt ontvangen en daarbij bedenkt hoe volmaakt genoeg dat is voor nu en voor eeuwig. Dankbaarheid tegenover God is tegelijk een bescherming tegen verzoekingen tot twijfels aan het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd. Als je hart vol is van de wonderbare waarheden van het evangelie, zal er dank uit opstijgen tot God. Dankzegging is een goed werkende antistof tegen het gif van de dwaalleraren.
V8. Kijk uit! Paulus roept het je indringend toe. Denk niet dat jij immuun bent voor de listen van de vijand. Hij ziet en besluipt iedere gelovige als een prooi. Hij heeft zijn zinnen erop gezet ook jou als buit weg te voeren, weg bij de Heer Jezus vandaan. De middelen waarvan hij zich bedient, zijn “wijsbegeerte” en “ijdel bedrog”.
‘Wijsbegeerte’, filosofie, is bijna net zo oud als de wereld, maar heeft nooit een mens kunnen redden uit zijn ellende en verdriet die zijn veroorzaakt door de zonde. Dat komt omdat wijsbegeerte van de wereld voorbijgaat aan de zonde door te doen alsof die niet bestaat. Elke oplossing die de wijsbegeerte aanbiedt, is dan ook ‘ijdel bedrog’. Dat kan ook niet anders, want wijsbegeerte is een product van “de overlevering van de mensen” en sluit naadloos aan op de “elementen van de wereld”.
Bij de ‘elementen van de wereld’ moet je denken aan alle onderdelen waaruit het wereldsysteem is samengesteld. Daaronder vallen bijvoorbeeld amusement en andere vormen van verstrooiing die de mens wil genieten en hem ervan weerhouden om aan God te denken. God heeft in dit systeem geen plaats.
Als ‘de overlevering van mensen’, ofwel de traditie, naast Christus enige waarde krijgt voor het kennen van God, kom je in aanvaring met de Schrift (vgl. Mt 15:3-9). Als je waardering krijgt voor de overleveringen in plaats van de Bijbel, betekent dit dat je gaat kiezen voor twijfel in plaats van zekerheid. Overlevering komt voort uit de mens en niet uit God. Waar overlevering een plaats heeft gekregen, is de deur opengezet voor de elementen van de wereld.
Op vele manieren zijn overleveringen doorgedrongen in de dienst aan God. Je herkent overleveringen waar uiterlijk vertoon de maatstaf is voor het geestelijk gehalte van de dienst. De Geest van God wordt verdrongen door een orde die door mensen is opgesteld. Denk bijvoorbeeld aan situaties waar alleen gediplomeerde, welbespraakte personen mogen preken en waar een altaar, kleding, afbeeldingen en muziek het geheel moeten opsieren.
Met één pennenstreek, beter gezegd, met één Naam, Christus, zet Paulus dat hele systeem opzij. Het tweevoudige gevaar, filosofie en menselijke traditie, staat in tegenstelling tot Christus. Wie Hem heeft, heeft alles en heeft daarnaast niets nodig.
V9. Wat heb je nog nodig als je Hem hebt, in Wie “de hele volheid van de Godheid lichamelijk” woont? Het is bijna dezelfde uitdrukking als die in Kolossenzen 1 staat (Ko 1:19). Daar ziet het op de tijd dat Christus op aarde was en staat het in verbinding met de raadsbesluiten van God. Hier ziet het op het heden, nu Hij als Mens in de hemel is, en staat het in verbinding met het volbrachte werk van de verlossing.
In beide uitdrukkingen samen zie je wat Christus werd toen Hij op aarde kwam, en wat Hij nog steeds is en tot in eeuwigheid zal blijven. Hij heeft een lichaam aangenomen om dat nooit weer af te leggen. Hij werd Mens om dat tot in eeuwigheid te blijven. Het wonen van de volheid van de Godheid in Hem is een tegenwoordig en voortdurend verblijven van de volheid van de Godheid in de verheerlijkte Zoon van God aan Gods rechterhand.
In Christus wonen niet slechts bepaalde aspecten van de Godheid, maar het geheel van al Gods eigenschappen en wezenskenmerken, want Hij is Zelf God. Zijn Goddelijke macht en majesteit deelt Hij met geen enkel schepsel. Het lichaam dat Hij heeft aangenomen, is een lichaam dat tot in eeuwigheid onvergankelijk is.
V10. De conclusie die Paulus vervolgens trekt, is natuurlijk adembenemend. Hij zegt dat jij in Hem, in Wie de hele volheid van de Godheid lichamelijk woont, ook tot volheid bent gebracht. Er ontbreekt je helemaal niets. Je bent volmaakt in Hem voor God.
Je ziet dat in Hem God in al Zijn volheid volmaakt wordt voorgesteld (vers 9). Je ziet ook dat jij in Hem volmaaktheid en volkomenheid voor God bezit. Het ontbreekt je aan niets wat betreft je positie voor God. Er is niets of niemand die zich een plaats kan aanmatigen tussen Christus en jou omdat je in Hem bent.
Aan die volmaakte positie kunnen wijsbegeerte en overleveringen niets bijdragen. Integendeel, alles wat je daarvan zou overnemen, verwijdert je van God. Dat wil je toch niet? En bedenk daarbij dat Hij niet alleen alle mensen te boven gaat, maar ook alle door Hem geschapen engelenmachten.
In die Persoon ben je volledig gemaakt. Wat wens je nog meer?
Lees nog eens Kolossenzen 2:6-10.
Verwerking: Welke tegenstellingen vind je in deze verzen?
11 - 15 In Hem, met Hem
11 In Hem bent u ook besneden met een besnijdenis, niet met handen verricht, in het uittrekken van het lichaam van het vlees, in de besnijdenis van Christus, 12 met Hem begraven in de doop. In Hem bent u ook mee opgewekt door het geloof in de werking van God, Die Hem uit [de] doden heeft opgewekt. 13 En u, toen u dood was in de overtredingen en in de onbesnedenheid van uw vlees, u heeft Hij mee levend gemaakt met Hem, terwijl Hij ons alle overtredingen vergeven heeft; 14 de schuldbrief die tegen ons [getuigde] door zijn inzettingen [en] die onze tegenstander was, heeft Hij uitgewist en die uit de weg geruimd door deze aan het kruis te nagelen. 15 En Hij heeft de overheden en de machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en door het [kruis] over hen getriomfeerd.
V11. Het is inderdaad verbazingwekkend dat je zo compleet bent in Hem. Het is ook begrijpelijk dat de vraag opkomt: ‘Hoe ben ik nu eigenlijk in Hem gekomen?’ Dat verklaart Paulus in de verzen die we voor ons hebben. Je bent namelijk met de Heer Jezus vereenzelvigd in Zijn dood en opstanding. Door het geloof mag je weten, dat wat met Hem is gebeurd toen Hij stierf en opstond, op datzelfde ogenblik ook met jou is gebeurd.
Het woord “besnijdenis” verwijst naar een gebruik van het volk Israël in het Oude Testament. Dit gebruik is door God ingesteld als een teken van het verbond dat Hij met Abraham en zijn nageslacht heeft gesloten (Gn 17:9-14,23-27). Wat toen letterlijk gebeurde, gebeurt hier niet letterlijk – “niet met handen verricht” –, maar heeft een geestelijke betekenis. Deze besnijdenis heeft zich voltrokken “in het uittrekken van het lichaam van het vlees” en wel op het moment dat “de besnijdenis van Christus” plaatsvond.
Besnijdenis houdt in dat iets grondig wordt weggesneden. Bij Israël is dat het wegsnijden van de voorhuid, dat is het verwijderen van de voorhuid van het mannelijk lid. Dit gebeurt bij Joodse jongetjes wanneer ze acht dagen oud zijn. In de geestelijke betekenis houdt het in dat ‘het lichaam’ – dat is een verzamelnaam voor alles waarvan het zondige vlees zich bedient om zich door te uiten – grondig wordt weggesneden. Dit wegsnijden is gebeurd in het oordeel dat Christus op het kruis onderging.
De besnijdenis van Christus kan natuurlijk onmogelijk zien op wat met Hem gebeurde op de achtste dag nadat Hij was geboren (Lk 2:21). Die besnijdenis gebeurde namelijk wel met handen. Nee, de geestelijke betekenis van de besnijdenis is het oordeel over het vlees. God heeft in Christus de zonde in het vlees geoordeeld (Rm 8:3).
Je bent in Hem “besneden”. In het oordeel dat Hem trof, zie je het oordeel dat jou trof. Dat Hij het voor jou droeg, verandert niets aan de waarheid dat het over jou is heengegaan. Alleen, jij was in Hem toen God jou oordeelde.
V12. Hiermee houdt jouw vereenzelviging met Hem echter niet op. Op de dood volgt de begrafenis. De begrafenis is de bevestiging en geldigheidsverklaring van de dood. Daarvan spreekt de doop. Je doop is als het ware je handtekening onder die verklaring. Als je je laat dopen, erken je openlijk de waarheid dat Christus ook voor jou het oordeel droeg. Je laat hiermee uiterlijk zien, wat er innerlijk met jou is gebeurd. Door je te laten dopen trek je de volle consequentie uit je vereenzelviging met Christus, want je verbreekt op het moment van je doop elke band met de wereld. Er is geen radicalere breuk met de wereld te bedenken dan gestorven en begraven te zijn. Als je daaraan denkt, zal het je bewaren terug te willen naar de wereld of iets ervan toe te laten in je leven.
Door je bekering en doop, door je dood en begrafenis, besta je niet meer voor de wereld. Dat markeert wel het einde van je oude leven, maar het is ook het begin van een nieuw leven in een nieuwe wereld. Deze nieuwe wereld ben je binnengegaan door “het geloof in de werking van God, Die Hem uit de doden heeft opgewekt”. Het feit dat God de Heer Jezus uit de doden heeft opgewekt, is het bewijs dat het werk volmaakt is volbracht. Alles is in orde. Of je dat nu voelt of niet, het feit blijft hetzelfde. De vraag is ook niet of je iets ‘voelt’, de vraag is of je het gelooft. Net zo goed als jij in het oordeel dat Hem trof jouw oordeel hebt gezien, mag jij in Zijn opwekking door God jouw opwekking zien. Besef je wel hoe groot de gevolgen zijn van je verbinding met Christus?
V13. Goed, je weet nu hoe je in Hem gekomen bent, maar hoe zit het met alles wat je voor die tijd was, met al de zonden die je hebt gedaan? Kunnen die je toch niet nog eens voor de voeten worden geworpen? Ook daarop komt een afdoende antwoord. Daarmee wordt alles wat zich verzet tegen jouw volmaaktheid in Christus het zwijgen opgelegd.
Je stemt er volledig mee in dat je “dood was in de overtredingen”. ‘Dood’ is hier de volstrekte afwezigheid van enige beweging naar God toe. In deze dood is ook niets aanwezig waarnaar het welwillende verlangen van God kon uitgaan. Je was dood voor God, terwijl jij je niets aantrok van Gods geboden, maar ze overtrad. Dat vloeide voort uit het feit dat je ook dood was “in de onbesnedenheid van uw vlees”. Je volgde namelijk de neigingen van je zondige, niet geoordeelde vlees (Rm 8:6-7).
In die toestand van de dood en de boze leefwijze en gezindheid die daarbij horen, heeft God leven gebracht door je te verbinden met Zijn Zoon. God heeft volmaakte genoegdoening in Zijn werk gevonden. Hij heeft dat bewezen door de Heer Jezus op te wekken uit de doden. Zijn opwekking en jouw levend worden met Hem zijn de zekerheid van de vergeving van je zonden.
Alle overtredingen zijn vergeven, zonder één uitzondering. Het leven van de Zoon en jouw leven in Hem geven geen enkel aanknopingspunt voor een vraag over de zonden die je eens beging. Als je levend gemaakt bent met Hem, zijn alle overtredingen jou vergeven. Het bezit van het leven bewijst dat de zonde is weggedaan, want het is het leven van de opstanding. Op het terrein van de opstanding kan de zonde niet binnenkomen.
V14. Aan het eind van vers 13 is Paulus overgegaan van ‘u’ op ‘ons’. Hij gaat nu iets zeggen wat vooral voor de Joden is bedoeld. Dit betekent niet dat het niet voor jou geschreven zou zijn. Je zult zien dat je naast leven en vergeving ook vrijheid hebt ontvangen. Maar om de kracht van zijn woorden aan te voelen is het belangrijk in gedachten te houden over wie hij in eerste instantie spreekt.
De schuldbrief is een schuldbekentenis waarbij iemand zich door zijn handtekening verplicht om aan de inhoud te voldoen. Dat is precies wat Israël heeft gedaan. Wanneer God de Israëlieten bij de Sinaï de wet – hier “inzettingen” genoemd – geeft, verklaren zij: “Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen” (Ex 19:8; 24:3,7). Deze verklaring is al snel hun “tegenstander” geworden. Al spoedig bleek dat hun gedrag volledig in strijd was met de inzettingen, waarvan zij gezegd hadden ze te zullen houden. De wet is een ondraaglijk juk (Hd 15:10). Hun schuld werd steeds groter, onbetaalbaar groot.
Toen kwam Christus. Hij betaalde de schuld voor ieder die gelooft, waardoor Hij deze uitwiste. Hij ruimde de schuldbrief uit de weg, verscheurde die. Uit de weg ruimen doe je iets wat je hindert in je wandel of werk. Letterlijk betekent het: het totaal doen verdwijnen, geen enkele rol meer laten spelen. Dat vond plaats op het kruis. En daar zie je dat dit niet is gebeurd door ‘iets’ aan het kruis te nagelen, maar door Iemand aan het kruis te nagelen. Ditzelfde woord ‘nagelen’, vastspijkeren, komt terug in “het teken van de nagels” dat na Zijn opstanding in Zijn handen te zien is (Jh 20:25).
Voor iedere Jood die in Christus gelooft, mag duidelijk zijn dat de dood van Christus elke aanspraak van de wet krachteloos heeft gemaakt. Wat kan hij opgelucht ademhalen! De dreiging van de dood die van de wet uitgaat, is voorbij. Hij is met Christus levend gemaakt en mag het leven beleven dat hij in Hem heeft gekregen en dat op geen andere manier verkregen kon worden.
Wat is het een dwaasheid om dat prijs te geven door zich toch weer onder de wet te willen plaatsen. Als jij geen Jood bent, ben jij nooit onder de wet geweest. Maar voor jou geldt hetzelfde. Wat een dwaasheid zou het zijn als jij je, al was het uit goedbedoelde dankbaarheid, zou onderwerpen aan wat door Christus uit de weg is geruimd.
V15. Je bent bevrijd van de wet, want je bent gestorven. Je bent verlost van de dood, want je bent met Christus levend gemaakt. En je bent ook verlost van de macht van de satan en al zijn demonen, want het kruis is ook de overwinning over de boze machten. In Christus is leven, vrijheid en overwinning je deel. Juist door in de dood te gaan heeft Hij hem, die de macht over de dood had, ontwapend (Hb 2:14). Hij behaalde de overwinning voor aller oog. De vijand is niet alleen uitgeschakeld, hij is ook vernederd. Er is geen enkele reden hem nog enig eerbetoon te geven.
Alle eer komt Hem toe Die in zwakheid gekruisigd is en op die manier overwon. Wat is zwakker en meer vernederend dan aan het kruis te hangen? Maar daardoor behaalde Hij de totale overwinning. De triomf is compleet.
Lees nog eens Kolossenzen 2:11-15.
Verwerking: Noem alles op waarin je met Christus vereenzelvigd bent en wat Hij voor je heeft gedaan. Dank Hem daarvoor.
16 - 23 Vasthouden aan het Hoofd
16 Laat dan niemand u oordelen inzake eten en drinken of op het punt van een feest of nieuwe maan of sabbatten, 17 die een schaduw zijn van wat zou komen, maar het lichaam is van Christus. 18 Laat niemand u de prijs ontzeggen, doordat hij behagen schept in nederigheid en engelenverering, ingewijd in wat hij gezien heeft, zonder reden opgeblazen door het denken van zijn vlees, 19 terwijl hij niet vasthoudt aan het Hoofd, uit Wie het hele lichaam, door zijn gewrichten en banden ondersteund en verbonden, opgroeit met de groei van God. 20 Als u met Christus aan de elementen van de wereld bent afgestorven, waarom onderwerpt u zich, alsof u in de wereld leeft, aan inzettingen: 21 raak niet en smaak niet en roer niet aan? 22 (dingen die alle door het gebruik tenietgaan), naar de geboden en leringen van de mensen, 23 (dingen die wel een schijn van wijsheid hebben in eigenwillige verering en nederigheid en gestrengheid tegen [het] lichaam, [daaraan] geen enkele eer bewijzend) tot bevrediging van het vlees.
V16. Paulus heeft je positie in Christus duidelijk gemaakt. Je hebt leven. Het is Gods bedoeling dat je dit leven in vrijheid leeft en dat het een overwinningsleven is. Buitenstaanders zullen je leven beoordelen. Dat mag. Maar er zijn soms van die buitenstaanders die jou willen vertellen dat je je aan bepaalde inzettingen moet houden. Daar mag je geen millimeter aan toegeven. Bedenk dat godsdienstige inzettingen geen zeggenschap meer hebben over iemand die met Christus verbonden is.
Weet je wat het inhoudt als je die dingen toelaat in je leven? Dat je daardoor de volmaaktheid van het werk van Christus en de heerlijke gevolgen daarvan voor jou persoonlijk loochent. De vijand mag dan wel ontwapend zijn, zijn listen is hij nog niet kwijt. Zijn sterkste wapen, de dood, houdt geen bedreiging meer in. Hij wil echter wel je geloofsleven verwoesten. Hij weet hoe effectief Joodse en andere godsdienstige inzettingen zijn. Als hij je ertoe kan brengen die te gaan onderhouden, is hij geslaagd.
De vijf dingen die worden genoemd, kenmerken het godsdienstig systeem dat de dwaalleraren aanhangen. Niets ervan is geestelijk, het is allemaal materieel, aards. Er is niets mis met eten en drinken, maar als het een godsdienstige lading krijgt, is het een verminking van de ware dienst aan God. In Israël hadden de spijswetten hun plaats, evenals speciale (jaarlijkse) feestdagen, de (maandelijkse) nieuwe maan en de (wekelijkse) sabbat. Als deze dingen worden overgeheveld naar de tijd van het christendom, gaat de ware betekenis van het christendom verloren.
V17. De inzettingen van het Oude Testament zijn “een schaduw” van “het lichaam”. Het lichaam wil zeggen de werkelijkheid die zou komen. Die werkelijkheid is Christus (Jh 5:46). Christus is de vervulling van alle oudtestamentische schaduwen. Hij is ons ware voedsel en onze ware drank. Hij is de vervulling van alles wat in de verschillende feesten wordt voorgesteld. Iets van de schaduw in het christendom invoeren werpt een schaduw over Christus.
Je kunt het vergelijken met het kijken naar een foto, terwijl de persoon zelf aanwezig is. Genoegen nemen met een foto en de persoon negeren komt neer op een afwijzing van de persoon. Ook het heen en weer bewegen van je aandacht tussen foto en persoon houdt een belediging van de persoon in. Er wordt mee gezegd dat de persoon niet voldoende is. Het verlangen naar een vermenging van de schaduw met de werkelijkheid betekent dat Christus niet voldoende is.
Steeds weer is er discussie over het houden van de sabbat. Steeds weer klinken er stemmen die de sabbat in enigerlei vorm onderdeel van het christelijk leven willen maken. Die discussie is in het licht van wat hier staat volkomen nutteloos en ook gevaarlijk. Het is trouwens de enige keer dat in de eenentwintig nieuwtestamentische brieven naar de sabbat wordt verwezen. Om die te houden? Nee, juist om die niet te houden. Is dat niet veelzeggend?
V18. In de verzen 16-17 wijst Paulus op het gevaar dat hen van Joodse kant bedreigt, de inzettingen. In vers 18 wijst hij op het gevaar van de ten onrechte zo genoemde kennis in de vorm van mysticisme. Misschien ken je ze wel, mensen die beweren dat ze visioenen hebben gehad. Ze willen indruk maken door hun bewering dat ze dingen hebben gezien die anderen niet hebben gezien. Daardoor presenteren ze zichzelf als geestelijker dan anderen en beschouwen ze zichzelf als een soort middelaar. Je moet bij hen zijn om bijzondere dingen over God te ervaren. Hun opstelling is heel nederig, alsof ze geen eigen eer zoeken. Nee, ze zoeken geen eigen eer, zo huichelen ze, maar ze vereren engelen, want die wezens bevinden zich in Gods onmiddellijke tegenwoordigheid; via hen kunnen zij meer over God te weten komen.
Als je je openstelt voor zulke mensen en hun ideeën, loop je gevaar de prijs te missen. Het ontzeggen van de prijs betekent dat je beroofd wordt van een kroon na je christelijke wedloop. De enige engelen die aanbidding van mensen willen, zijn boze engelen. Heilige engelen wijzen die aanbidding af (Op 19:10; 22:9). Een andere verderfelijke vorm van verering is die van Maria als middelares, alsof zij nodig zou zijn om tot de Heer Jezus of God te naderen. Dit is geen nederigheid waarin Gods eer wordt gezocht. Het is een valse nederigheid en de verering van een schepsel en daarachter van demonen (1Ko 10:20).
Paulus ontmaskert deze lieden door te zeggen dat hun ideeën voortkomen uit hun eigen verdorven denken, het denken van het zondige vlees. Er is geen enkele basis voor aanwezig.
V19. Wie zich met hen inlaat, houdt dan ook niet langer vast aan het Hoofd, Christus. Jij, en elk lid van de gemeente, bent persoonlijk met het Hoofd verbonden, zonder enige tussenpersoon in welke hoedanigheid dan ook. Jouw groei vloeit voort uit jouw directe verbinding met het Hoofd, Christus, zonder enige middelaar. Zo heeft God het geregeld. Op die manier groeien is opgroeien “met de groei van God”.
Sta niet toe dat iets of iemand zich tussen jou en Christus indringt. Elk lid van het lichaam staat in rechtstreekse verbinding met het Hoofd voor het vervullen van zijn eigen functie. Met al die andere leden ben je via het Hoofd verbonden en samen groei je op. Realiseer je wel dat toegeven aan dwalingen of overleveringen van mensen niet alleen je eigen groei verstoort, maar ook die van de andere leden.
V20. Om te ontkomen aan de gevaren van het Joodse en het filosofische systeem word je weer gewezen op de dood van Christus. Als je met Christus gestorven bent, wil dat zeggen dat je voor het systeem van deze wereld, de elementen ervan, dood bent. Hoe zou je je dan nog aan bepaalde inzettingen onderwerpen? Als je gestorven bent, kun je niet meer doorleven alsof je er nog wel deel van uitmaakt. Omdat je gestorven bent, zijn allerlei wetten en regels en andere dingen niet meer op jou van toepassing. Er is immers niets wat nog macht over een dode kan uitoefenen? Een dode is toch niet aanspreekbaar? Er kunnen toch geen handelingen van hem verwacht worden?
In het christendom gaat het niet meer om het houden van allerlei geboden of verboden. Daarvan ben je bevrijd omdat je met Christus gestorven bent. Het weer in acht nemen van deze dingen betekent dat je terugkeert naar de wereld ten opzichte waarvan je gestorven bent.
V21-22. De inzettingen, die samengevat worden in “raak niet en smaak niet en roer niet aan”, zijn dingen die aards en materieel zijn. Zoals alle wetticisme gaan ze gepaard met verboden (vgl. Mk 7:1-23). Ze zijn niet op jou van toepassing. Het zou ook dwaas zijn je ermee in te laten. Het zijn dingen die geen enkele blijvende waarde hebben. Heb je ze gebruikt, dan zijn ze verdwenen. Dat komt omdat het “geboden en leringen van mensen” zijn. Wat een mens bedenkt, houdt niet lang stand. Alleen God bedenkt dingen die van eeuwige duur zijn (1Pt 1:24-25).
V23. Wat de mens bedenkt, lijkt soms heel wat waard te zijn. Toch is het slechts schijn, de werkelijkheid is leeg. Hun gepraat lijkt wijs, de inhoud is dwaas. De eigen wil voert de boventoon. Het ‘ik’ staat centraal. Er is geen buigen voor God en Zijn Woord. Ze buigen wel, ze doen zich wel nederig voor, maar dat is niet hun houding tegenover God. Het is hun houding tegenover schepselen tegen wie zij opzien, misschien buitengewoon begaafde mensen, misschien zien ze op tegen engelen.
Op geestelijk terrein vereren zij hun meerderen, maar op het terrein van de door God geschapen materie is er geen respect. Zo werd het lichaam door de Grieken beschouwd als een kerker waarin de geest gevangenzat, alsof het slechts stof was, zonder betekenis. Om de geest tot ontplooiing te laten komen werd het lichaam getuchtigd met zelfkastijding en vasten. Aan de behoeften van het lichaam mocht niet worden toegegeven. De trots van de mens wil alles beheersen, ook de door God ingeschapen behoeften van het lichaam. Deze inspanning dient tot niets anders dan tot bevrediging van het zondige vlees.
Als je in gedachten houdt dat je met Christus gestorven bent, zal de vijand bij jou tevergeefs proberen een opening te vinden voor zijn dwalingen.
Lees nog eens Kolossenzen 2:16-23
Verwerking: Heb jij naar aanleiding van dit gedeelte in jouw geloofsleven ‘leringen en geboden van mensen’ ontdekt? Wat moet je daarmee doen?