Inleiding
1 - 3 Dien de HEERE met blijdschap
1 Een lofpsalm.
Juich voor de HEERE, heel de aarde;
2 dien de HEERE met blijdschap,
kom voor Zijn aangezicht met vrolijk gezang.
3 Weet dat de HEERE God is;
Híj heeft ons gemaakt – en niet wij –
Zijn volk en de schapen van Zijn weide.
Als Christus regeert, zal deze “lofpsalm” worden gezongen (vers 1). Deze psalm van dankzegging – letterlijk “dankpsalm” – wordt gezongen wanneer de HEERE Zijn rechtmatige plaats als Koning over de aarde gaat innemen. Dat het ‘een lofpsalm’ wordt genoemd, geeft aan dat hij wordt gezongen bij het brengen van het dank- of lofoffer in de tempel.
Het is een opwekking om “voor de HEERE” te juichen, een opwekking die “heel de aarde” aangaat. Alle bewoners van de aarde worden opgeroepen te delen in de blijdschap en aanbidding van Israël (vgl. Dt 32:43). De tegenhanger van deze lofpsalm voor ons, gelovigen van de nieuwtestamentische bedeling, vinden we in Efeziërs 1 en Openbaring 5 (Ef 1:3; Op 1:5b).
Het is een voorrecht om in Gods tegenwoordigheid te komen en Hem daar “met blijdschap” en “met vrolijk gezang” te dienen (vers 2). Dienen is de dienst van aanbidding en ook de dienst van het hele leven. We mogen God aanbidden en ons leven Hem ter beschikking stellen. We mogen Hem dienen met alles wat we zijn en hebben. Omdat Gods volk dat heeft nagelaten, heeft God vijanden op hen afgestuurd en hun het ijzeren juk van de slavernij opgelegd (Dt 28:47-48).
Gods volk getuigt tot heel de aarde “dat de HEERE God is” (vers 3). Zij erkennen Hem als hun Schepper, want “Hij heeft ons gemaakt – en niet wij” (vgl. Js 29:23; 60:21). Ze zijn niet in eigen kracht ontstaan en tot Zijn volk geworden. Het is alleen Zijn werk. Hij heeft het volk geschapen en hen tot Zijn volk gemaakt (vgl. Dt 32:6b). Hij is hun Formeerder (Js 43:1; 45:11).
Gods volk staat ook nog eens in een bijzondere betrekking tot Hem, namelijk als schapen ten opzichte van een herder. Zij zijn “Zijn volk en de schapen van Zijn weide”. God is niet alleen hun Schepper, Hij is ook hun Herder. Dit zien we in de Heer Jezus, de Messias, Die als de goede Herder Zijn leven voor Zijn schapen heeft afgelegd. Hij is behalve hun Schepper ook hun Verlosser (Mt 1:21). Hij brengt hen naar “Zijn weide”, waar Hij hen verzorgt met alles wat goed voor hen is (Ps 23:1-6). Dit vers is een geloofsbelijdenis over de afkomst van Israël (vgl. Ps 95:7a).
4 - 5 De HEERE is goed
4 Ga Zijn poorten binnen met een lofoffer,
Zijn voorhoven met een lofzang;
loof Hem, prijs Zijn Naam.
5 Want de HEERE is goed,
Zijn goedertierenheid is voor eeuwig,
Zijn trouw van generatie op generatie.
In vers 3 gaat het over Israël, maar vers 4 is gericht aan allen, ook de volken. Tegen Israël en alle volken wordt gezegd dat ze “Zijn poorten” zullen binnengaan “met een lofoffer”. ‘Zijn poorten’ zijn de poorten van Jeruzalem. De HEERE zegt daarvan dat Hij ze meer liefheeft dan alle woningen van Jakob (Ps 87:2). Hij woont in die stad, want daar staat Zijn woonplaats, de tempel. Alle aanbidders mogen hun lofoffer “met een lofzang” in “Zijn voorhoven”, dat zijn de voorhoven van de tempel, brengen. Zo dicht bij Hem, zo in Zijn tegenwoordigheid, is het niet moeilijk om Hem te loven en Zijn Naam te prijzen.
De aanleiding om zo bij Hem te komen en Hem te prijzen zijn Zijn goedheid, Zijn goedertierenheid en Zijn trouw (vers 5). Van alle mensen geldt dat er niemand is die goeddoet, “er is er zelfs niet één” (Rm 3:12b). Alleen “de HEERE is goed” (vgl. Mk 10:18). Hij heeft altijd het goede voor ogen. Alles wat Hij doet en wat Hij geeft, is goed. Altijd laat Hij voor hen “die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede” (Rm 8:28).
Hij is niet slechts af en toe goed. Hij is goed en daarom is “Zijn goedertierenheid … voor eeuwig” (vgl. Ps 136:1). Zijn goedertierenheid is niet alleen goedheid als eigenschap, maar goedheid die zich in daden uit. Daarom wordt in Psalm 136 in elk van de 26 verzen van die psalm Gods goedertierenheid verbonden aan een daad waaruit Zijn goedertierenheid is gebleken. Voor eeuwig wil hier zeggen gedurende het vrederijk.
“Goed” is niet hetzelfde als “goedertierenheid”. ‘Goed’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord tov. ‘Goedertierenheid’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord chesed. Wat de tekst zegt, is dat Gods goedheid blijkt uit Zijn goedertierenheid. ‘Goedheid’ kan niemand van God wegnemen, want dat is Hij. ‘Goedertierenheid’ kun je verliezen (vgl. Gn 24:27; Jr 16:5). Goedertierenheid is gebaseerd op het verbond. Als Israël het verbond niet houdt, verliest het de goedertierenheid van God. Op grond van het bloed van het nieuwe verbond kan Gods goedertierenheid tot in eeuwigheid blijven (Jr 31:31-33; Mt 26:28), terwijl Hij eeuwig blijft wat Hij altijd was: goed.
In directe verbinding met Zijn goedertierenheid, die voor eeuwig is, waarmee hier het vrederijk wordt bedoeld, wordt “Zijn trouw” genoemd (vgl. Ex 34:6-7; Ps 25:6-7). Zijn trouw is “van generatie op generatie”. Elke nieuwe generatie die in het vrederijk wordt geboren, mag rekenen op Zijn trouw. Daarop mogen wij ook rekenen voor de tijd dat wij op aarde leven, evenals de generaties die na ons komen, tot het moment dat de Heer Jezus komt om Zijn gemeente op te nemen.