Inleiding
Deze psalm gaat over het verbreken van de macht van vijand door God. Het gaat hier over het verbreken van de macht van Assyrië ofwel de koning van het noorden, door de verschijning van de HEERE, dat is de Heer Jezus. De aanwezigheid van de Heer Jezus in de stad van de grote Koning (Mt 5:35) is het antwoord van God op de macht van de vijand. Vanaf dat moment krijgt Jeruzalem de naam Jahweh Shammah, dat is ‘de HEERE is aldaar’ (Ez 48:35).
Op welke historische gebeurtenis de psalm betrekking heeft, wordt niet meegedeeld. Het verslaan van de Assyriërs geeft wel een indruk van wat in de psalm wordt weergegeven (2Kn 19:32-35; Js 37:36). Die indruk wordt gesteund door de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament. Die vermeldt in de titel van deze psalm namelijk “op de Assyriërs”. In elk geval zal God Zijn volk in de toekomst uit de omsingeling door vijandige volken redden door de macht van die volken te breken.
1 Opschrift
1 Voor de koorleider, bij snarenspel, een psalm van Asaf, een lied.
Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.
Voor “bij snarenspel” zie bij Psalm 4:1.
Voor “een psalm van Asaf” zie bij Psalm 50:1.
Deze psalm is ook “een lied”, wat wil zeggen dat het een loflied is.
2 - 5 Gods is bekend in Juda
2 God is bekend in Juda,
Zijn Naam is groot in Israël.
3 In Salem is Zijn hut,
en Zijn woning in Sion.
4 Daar brak Hij de vurige pijlen van de boog,
het schild, het zwaard en de strijd. \Sela\
5 U bent schitterender [en] machtiger
dan de roofzuchtige bergen.
Door de verdelging van de vijanden van Zijn volk – dat is Juda, de twee stammen, en Israël, de tien stammen, dat wil zeggen alle twaalf stammen (vgl. Ez 37:15-16) – heeft God Zich “in Juda” bekendgemaakt (vers 2). Nu is Hij daar nog niet bekend, Hij wordt niet gekend, maar is verworpen. Dat verandert zodra de Zoon van God, de Messias, in Juda terugkomt.
Door Zijn optreden in oordeel tegen de heidense koningen is Zijn Naam groot “in Israël”. Hij komt voor heel Israël, dat zal bestaan uit rechtvaardigen (Js 60:21), want de afvalligen zijn door Hem geoordeeld. Het is de dag van Zijn kracht, de dag waarop Zijn volk een gewillig volk zal zijn (Ps 110:3).
“In Salem”, dat is in Jeruzalem (Gn 14:18; Hb 7:1-2), “is Zijn hut” (vers 3). Door Jeruzalem bij haar verkorte naam te noemen valt de nadruk op de betekenis ervan. Salem betekent ‘vrede’. Hij zorgt ervoor dat Zijn volk in vrede kan wonen. De naam Salem benadrukt dat Christus nu daadwerkelijk koning van de vrede is (Hb 7:2). Nu de Vredevorst regeert, is er werkelijk vrede op aarde.
En Hij woont bij Zijn volk in “Zijn hut”, wat aangeeft dat Hij hen met Zijn tegenwoordigheid beschermt (vgl. Ps 27:5). De psalmist voegt eraan toe dat “Zijn woning”, dat is Zijn tempel, “in Sion” is. Sion is het deel van Jeruzalem waar Gods woning staat. De verhouding met het volk Israël is nu hersteld. Jeruzalem wordt nu genoemd Jahweh Shammah, dat is ‘de HEERE is daar’ (Ez 48:35) en de tempel is herbouwd. Het vrederijk kan beginnen.
Daar, bij Jeruzalem, waar Hij woont, heeft Hij “de vurige pijlen van de boog” verbroken (vers 4). Ook de andere aanvalswapens, “het schild” en “het zwaard”, heeft Hij onbruikbaar gemaakt. God heeft de vijand van zijn slagkracht beroofd. Zo heeft Hij een einde gemaakt aan “de strijd”. Het beëindigen van de strijd is niet te danken aan bekwaam verdedigen door de verdedigers van de stad, maar aan Gods handelen. De HEERE is terug in Jeruzalem, de oorlog is voorbij (Js 2:4b).
Het gevolg is dat de lang verachte HEERE nu “schitterender en machtiger dan de roofzuchtige bergen” is (vers 5). ‘De roofzuchtige bergen’ – bergen stellen machtige koninkrijken voor – zijn een symbool van machtige heersers die op roof uit zijn (vgl. Ez 38:12-13). Letterlijk staat er ‘bergen van prooi’. Het is moeilijk te vertalen. We kunnen denken aan machtige heersers, zoals de koning van het noorden. We kunnen ook denken aan de roofzuchtige Assyriërs die door de engel van de HEERE gedood zijn op de bergen rond Jeruzalem.
Tegenover de roofzuchtige bergen straalt de berg Sion licht uit waardoor hij schittert. Deze uitstraling van licht is het gevolg van de aanwezigheid van God Die licht is. God woont daar. Daarom is deze berg ook machtiger dan alle aardse roofzuchtige machthebbers. We kunnen ook denken aan de grote berg die de gehele aarde zal vullen (Dn 2:35), een koninkrijk dat in eeuwigheid niet te gronde zal gaan (Dn 2:44).
6 - 11 Gods majesteit en macht
6 De heldhaftigen werden beroofd
terwijl zij sluimerden en sliepen,
geen van de strijdbare mannen
vond [nog kracht in] zijn handen.
7 Door Uw bestraffing, o God van Jakob,
vielen strijdwagen en paard in een diepe slaap.
8 U, ontzagwekkend bent U!
Wie zal voor Uw aangezicht bestaan, zodra Uw toorn [ontvlamt]?
9 U liet een oordeel uit de hemel horen;
de aarde vreesde en werd stil,
10 toen [U,] o God, opstond ten oordeel,
om alle zachtmoedigen van de aarde te verlossen. \Sela\
11 Want de woede van mensen zal U tot lof zijn,
wat aan woede overblijft, zult U beteugelen.
Als de Messias komt, zal Hij de “heldhaftigen” van hun wapens beroven (vers 6). Hun heldhaftigheid stelt niets voor. Hij zal hen beroven terwijl zij ‘sluimeren en slapen’, dat wil zeggen in de nacht (vgl. Ps 121:4). Ze menen een gemakkelijke overwinning te kunnen behalen, maar worden dan onverhoeds overvallen. Met hun wapens is ook de kracht in hun handen verdwenen.
“Geen van de strijdbare mannen” is nog in staat om strijd te voeren. In het verleden zijn de Assyriërs, honderdvijfentachtigduizend man sterk, door de Engel van de HEERE in één nacht gedood (2Kn 19:35). In de toekomst zal Assyrië, de koning van het noorden, hetzelfde lot ondergaan.
De bestraffing die hun wordt toegediend, komt van “de God van Jakob” (vers 7). Juda en Israël hebben zelf geen kracht om zich te verweren. Door Gods bestraffing is de hele militaire kracht van de vijand voorgoed uitgeschakeld (vgl. Ex 14:23-28). De “diepe slaap” is de doodslaap, de slaap die eindigt in de dood (vgl. Ri 4:21). Er gaat geen enkele dreiging meer van hen uit. Ze hoeven geen angst meer voor de vijand te hebben.
De Enige Die ontzag inboezemt, is God (vers 8). Om dat te benadrukken begint de zin met een nadrukkelijk “U”. Hoe ontzagwekkend heeft Hij Zich in het uitschakelen van de vijand getoond. Dit roept als vanzelf de vraag op: “Wie zal voor Uw aangezicht bestaan, zodra Uw toorn [ontvlamt]?” (vgl. Hb 12:29; 10:27-31). Op deze vraag is slechts één antwoord denkbaar: niemand.
In de tegenwoordigheid van Hem, Die Zijn oordeel uit de hemel heeft doen horen, vreest de aarde en wordt het er stil (vers 9). Dit betekent dat de HEERE zal komen, niet alleen als een geduchte Krijger, maar ook als de Rechter Die ieder zal oordelen. Hij is Degene Die kan zeggen: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op <de> aarde” (Mt 28:18).
Dat Hij Zijn oordeel “uit de hemel” laat horen, benadrukt Zijn verhevenheid boven alles. Vanaf Zijn troon in de hemel bestuurt Hij het universum. Op aarde verstomt alles en iedereen bij het vernemen van Zijn stem. Niemand durft zijn tong nog te roeren. “Elke mond wordt gestopt en de hele wereld wordt strafschuldig voor God” (Rm 3:19b; vgl. Mt 22:12b).
God heeft niet alleen Zijn stem uit de hemel laten horen, maar Hij is ook opgestaan “ten oordeel om alle zachtmoedigen van de aarde te verlossen” (vers 10). De zachtmoedigen, of ootmoedigen, zijn allen die bij de Heer Jezus, de Messias, horen. Zij hebben van Hem geleerd om zachtmoedig te zijn (Mt 11:29). Ze worden verlost om de door Hem uitgesproken belofte in de ‘zaligsprekingen’ in ontvangst te nemen: zij, de zachtmoedigen, zullen de aarde beërven (Mt 5:5).
Alle handelingen en gevoelens van alle mensen staan onder Gods controle en werken mee aan Zijn verheerlijking, vaak tegen wil en dank. Zo zal zelfs “de woede van de mensen” Hem “tot lof zijn” (vers 11). Het duidelijkste bewijs daarvan is de grootste zonde die de mens ooit heeft gedaan. Hij heeft in blinde woede de Zoon van God gekruisigd, terwijl God deze zonde gebruikt om Zijn raad tot lof van Zijn heerlijkheid te vervullen (Hd 2:23; Ef 1:7-12).
“Wat aan woede overblijft”, alle woede die de mens nog steeds onder de inspiratie van de satan tegen de Zijnen uit, gebruikt Hij daar ook voor. Hij zal die woede namelijk beteugelen. Hij bepaalt de grens ervan. Daarin openbaart Hij Zijn macht. Alles waarin Hij Zich openbaart, betekent Zijn verheerlijking. Profetisch wijst het op de beteugeling van Assyrië door God als deze heeft gedaan wat God wilde. Het einde is dat Assyrië wordt vernietigd.
12 - 13 God is gevreesd bij de koningen
12 Doe geloften en kom ze aan de HEERE, uw God, na,
u allen die Hem omringt!
Laten ze Hem Die te vrezen is, geschenken brengen,
13 Die de adem van vorsten als druiven afsnijdt,
Die gevreesd is bij de koningen van de aarde.
De bevrijding is tot stand gekomen. Nu is het zaak om de geloften die in de nood “aan de HEERE, uw God”, zijn gedaan, na te komen (vers 12a). Dat verwijst naar het gelofteoffer, een vorm van het vredeoffer (Lv 7:16). Daaraan wordt het overblijfsel hier herinnerd.
De HEERE is nu hun God. Net als Elia, wiens naam betekent ‘de HEERE is mijn God’, kan het gelovig overblijfsel door de dienst van Elia, de dienst van de maskilim, nu zeggen ‘de HEERE is mijn God’. Ze worden hier aangesproken als “u allen die Hem omringt”. Ze wonen om Hem heen, Hij is in hun midden. Dat maakt het nakomen van hun geloften des te gewenster.
Vervolgens worden ook de omringende volken aangesproken (vers 12b). Hun wordt gezegd dat ze “Hem Die te vrezen is, geschenken brengen”. Ze zullen er verstandig aan doen Hem te erkennen in Zijn opperheerschappij die Hij heeft bewezen in het oordeel over Zijn vijanden. Aan hun vrees voor Hem, wat tevens de erkenning van Zijn gezag inhoudt, kunnen ze uiting geven door Hem geschenken te brengen.
De adem van de vorsten van de omringende volken is in Zijn hand (vers 13; Dn 5:23b). Deze vorsten zien we in de twee beesten van Openbaring 13 – het beest uit de zee, dat is de leider van het dan herstelde Romeinse rijk en het beest uit de aarde, dat is de antichrist –, in de koning van het noorden en in Gog en Magog.
God snijdt hun adem af met het gemak waarmee men “druiven afsnijdt” om die in de wijnpersbak te gooien om vertrapt te worden (Ps 2:1-6; vgl. Op 14:18-20). “De koningen van de aarde” vrezen Hem, want Hij is “de Overste van de koningen van de aarde” (Op 1:5). Aan Hem moeten alle koningen verantwoording afleggen. Als het moment van hun veroordeling is aangebroken, zullen ze Hem terecht vrezen.