Inleiding
Nadat in de vorige psalm de Messias is verschenen, verandert in deze psalm en de volgende twee psalmen de klacht van het overblijfsel in een loflied. God is hun toevlucht. De stem van de vijand, die eerst nog smalend heeft gezegd ”waar is uw God?” (Ps 42:11), is tot zwijgen gebracht. De vrede stroomt als een rivier, zonder kans op verstoring ervan, want de wapens zijn onbruikbaar gemaakt.
We zien de vijand in deze psalm in drie gedaanten:
1. Het natuurgeweld (verzen 1-4).
2. Het politieke geweld (verzen 5-8).
3. Het oorlogsgeweld (verzen 9-12).
Hierin hebben we tegelijk een indeling van de psalm. De driedeling wordt gesteund door een drievoudig ‘sela’ (verzen 4,8,12) en een (niet volledige) refrein (vers 8 en vers 12).
De reformator Luther heeft op basis van deze psalm het lied Een vaste burcht is onze God gedicht. Daardoor is de psalm bekend en populair geworden. Deze psalm is voor Israël zelf, wat blijkt uit de uitdrukking “voor ons” in vers 2, vers 8 en vers 12. “God … met (of voor) ons” (vers 12) is de Naam van Christus voor de Zijnen: Immanuel, dat betekent “God met ons”.
1 Opschrift
1 Een lied op Alamoth, voor de koorleider, van de zonen van Korach.
De psalm is “een lied op Alamoth”. Het woord almah, het enkelvoud van “alamoth”, wordt in Jesaja 7 voor ‘maagd’ gebruikt: “Zie, de maagd zal zwanger worden” (Js 7:14). De gedachte is gelijk aan het lied naar aanleiding van de verlossing uit Egypte. Mirjam looft met alle vrouwen – een vrouwelijk zangkoor dus (Ex 15:20) – de HEERE vanwege de verlossing. Dat doen de zonen van Korach hier ook. Zij bezingen de verlossing.
In 1 Kronieken 15 komt in het gedeelte over de zangers het woord “Alamoth” ook voor. Er is daar sprake van twee soorten toonhoogten (1Kr 15:20-21). Het woord dat daar is vertaald met ‘hooggestemde’ (1Kr 15:20), is letterlijk “op Alamoth”, de uitdrukking die ook in het opschrift van deze psalm staat.
Zoals hierboven is aangegeven, is dit woord verwant aan het woord ‘maagden’. Vandaar de gedachte dat de toonhoogte die van de sopraan is, of, zoals het in 1 Kronieken 15 is vertaald, dat die toon “hooggestemd” is. We kunnen ook zeggen dat dit lied is geschreven om door meisjes (sopraan) gezongen te worden.
Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.
Voor “van de zonen van Korach” zie bij Psalm 42:1.
2 - 4 God is een toevlucht, kracht en hulp
2 God is ons een toevlucht en kracht;
Hij is in hoge mate een hulp gebleken in benauwdheden.
3 Daarom zullen wij niet bevreesd zijn, al veranderde de aarde van [plaats]
en werden de bergen verzet naar het hart van de zeeën.
4 Laat haar water bruisen, laat het schuimen,
laat de bergen beven door haar onstuimigheid. \Sela\
Dat God een toevlucht is, wil zeggen dat Hij Zelf een plaats van bescherming voor de Zijnen tegen gevaar is (vers 2). Dit wijst op Zijn aanwezigheid bij hen. Hij is Immanuel, God met ons. Ze mogen naar Hem vluchten en zich bij Hem verbergen. Hij neemt hun verdediging op Zich, want behalve bescherming is Hij ook hun kracht tegen de vijand. Op deze wijze heeft God al vaak Zijn hulp getoond in de benauwdheden waarin de Zijnen terecht zijn gekomen.
God is een “toevlucht en kracht” en “een hulp” (of steun, bijstand) voor de Zijnen. Deze gedachte wordt versterkt in vers 8 en vers 12 door de uitdrukking “vesting”. Deze geduchte God is “de HEERE van de legermachten”, de krijgsnaam van God, waarmee Hij in dezelfde verzen wordt genoemd.
Benauwdheden is alles wat ons kan overkomen en wat ons bezorgd of verdrietig maakt. Hij is “in hoge mate” die hulp in elke nood gebleken te zijn, waardoor we op Hem kunnen vertrouwen voor elke nieuwe situatie waarin we Zijn hulp nodig hebben. Hij is altijd bereikbaar en helpt altijd op de juiste tijd en de juiste wijze (vgl. Hb 4:16).
Als het geloof eraan vasthoudt dat God een toevlucht, kracht en hulp is, zal dat alle vrees uit het hart verbannen (vers 3). De psalmist spreekt in de verzen 1-4 over de komst van God om te oordelen. Wanneer God verschijnt, gaat dat met indrukwekkende natuurverschijnselen gepaard, zoals met aardbeving en storm (vgl. Ps 18:8-20; Ex 19:16-18; Js 64:1-3).
Wat kan een mens bang worden van natuurgeweld (Lk 21:25-26). Als de aarde van plaats zou veranderen, zijn we alle oriëntatie kwijt. En stel dat de bergen verzet werden naar het hart van de zeeën. Het betekent dat er een einde komt aan alle stabiliteit op aarde. Maar wie God als toevlucht heeft, blijft zijn oriëntatie en stabiliteit houden.
Het water van de zeeën kan bruisen en schuimen en daardoor angst inboezemen (vers 4). De bergen kunnen beven door de onstuimigheid van het water. Maar de gelovige is niet bang, want Hij is bij God in een veilige vesting. We kunnen bij het water van de zeeën denken aan vijandige volken en bij de bergen aan politieke machtssystemen. Ze kunnen zo tekeergaan, dat alle oriëntering en stabiliteit uit de samenleving verdwijnt.
Hizkia heeft dat in zijn dagen gezien toen het land werd overspoeld door de legers van Assyrië. Assyrië is de tuchtroede van God voor Zijn volk (Js 10:5a). Ook wij hebben als Zijn volk met de tuchtroede van God te maken. We zijn als geheel afgeweken en Hij wil door Zijn tucht ons terugbrengen op Zijn weg. De vraag is of wij Zijn tucht herkennen en wat onze reactie daarop is (vgl. Am 4:6-12).
5 - 8 God is een veilige vesting
5 De beekjes van de rivier verblijden de stad van God
het heiligdom, de woningen van de Allerhoogste.
6 God is in haar midden, zij zal niet wankelen;
God zal haar helpen bij het aanbreken van de morgen.
7 De heidenvolken tierden, de koninkrijken wankelden;
Hij liet Zijn stem klinken: de aarde smolt weg.
8 De HEERE van de legermachten is met ons;
de God van Jakob is voor ons een veilige vesting. \Sela\
De oordelen van God zijn als een machtige overstroming geweest (vgl. Js 8:7-8). Nu is er rust gekomen. Dat wordt in vers 5 uitgebeeld. Tegenover het woeste tekeergaan van de zeeën staan de rustig stromende “beekjes van de rivier” in “de stad van God”. “Beekjes” is letterlijk ‘vertakkingen’, dat wil zeggen kanaaltjes en beekjes die zijtakken vormen van de grote rivier.
“De stad van God” is een van de titels van Jeruzalem (Ps 48:2; 87:3). ‘Stad Gods’ is in het Hebreeuws een overtreffende trap. Ninevé wordt in Jona 3 letterlijk een grote stad Gods genoemd, wat door HSV vertaald is met “een geweldig grote stad” (Jn 3:3).
De woeste wateren zijn “in de stad van God” als het ware tot bedaren gebracht door Hem Die daar woont (vgl. Lk 8:22-25). Jeruzalem lijkt daardoor op een tweede paradijs (vgl. Gn 2:10-14; Js 51:3; Ez 36:35). De rivier herinnert aan de rivier die uitgaat van de troon van God in het hemelse Jeruzalem (Op 22:1; vgl. Ez 47:1-12; Jl 3:18; Zc 14:8).
Het is geen letterlijke rivier, maar het is de vrede, die als het ware als een rivier door de stad stroomt (vgl. Js 48:18). In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Nijl, kent Jeruzalem geen letterlijk vertakte rivier. Een vertakte rivier spreekt van overvloed en vruchtbaarheid (irrigatie), in dit geval niet van water maar van vrede. Dan zal Jeruzalem eindelijk naar waarheid naar de betekenis van haar naam een stad van vrede zijn. Door de rivier van vrede heerst er een verkwikkende blijdschap in de stad van God.
Het is de stad van God omdat Zijn “heiligdom” daar is, dat zijn “de woningen van de Allerhoogste” (vgl. Ps 76:2-3). Bij ‘woningen’ kunnen we denken aan het heilige en het heilige der heiligen. De naam ‘Allerhoogste’ is de Naam van God in verbinding met het vrederijk (vgl. Gn 14:18-24).
Het is voor de zonen van Korach een bijzondere bemoediging te weten dat God “in haar midden is” (vers 6; vgl. Js 12:6; Zf 3:17). Dan is Jeruzalem naar waarheid “de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen” (Dt 12:5,11,14,18,21,26). Dat maakt de stad ook tot de stad van God. Hier wordt de dorst van de ziel van de Godvrezende naar God, naar de levende God, gelest (Ps 42:2-3).
De gemeente die rondom de Heer Jezus samenkomt, kan ook zeggen dat Hij in haar midden is. Alleen door Zijn aanwezigheid is een plaatselijke gemeente een woonplaats van God (Mt 18:20). De Korachieten zijn door hun vlucht uit Israël wel verstoken van het heiligdom, maar niet van de God van het heiligdom. Door hun zicht op de Messias in de vorige psalm is het alsof ze het gemis van de tempel vergoed zien in het zien van Hem Die daar woont.
Omdat God in haar midden is, zal zij “niet wankelen”. “God haar zal helpen” in de strijd tegen overmachtige vijanden. Dit gebeurt “bij het aanbreken van de morgen” (vgl. Ex 14:24; Js 37:36). Zijn hulp bestaat uit het oordelen van de vijanden van Zijn volk, waarna “de morgen zonder wolken” (2Sm 23:4), dat wil zeggen het vrederijk aanbreekt. Dan gaat “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2), dat is de Heer Jezus, op.
Tegen de tierende heidenvolken en de wankelende koninkrijken laat God Zijn stem klinken (vers 7). God gebruikt hier niet Zijn hand, maar het zwaard uit Zijn mond, Zijn stem (vgl. Ps 2:4-5; Op 19:15a). Hij heeft eens gesproken en toen ontstond alles (Ps 33:6,9). Als Hij in oordeel spreekt, smelt de aarde weg. Dat is de macht van Zijn stem, die op indrukwekkende wijze in Psalm 29 wordt beschreven (vgl. Ps 29:3-9).
Tegenover de tierende heidenvolken en de wankelende koninkrijken plaatst het geloof “de HEERE van de legermachten” (vers 8). De vijanden zien Hem niet, maar het onmachtige gelovig overblijfsel ziet in het geloof op Hem, Die de Bevelhebber van alle legermachten is (vgl. 2Kn 6:14-17). Ze spreken nu over God als “de HEERE”, dat is de naam van God in verband met Zijn verbond. Hij is “de HEERE der legermachten”, dat is Zijn machtige krijgsnaam.
Tegelijk is Hij “de God van Jakob”, de God Die in genade de falende, hulpeloze Jakob helpt als hij in nood is. In Jakob die in nood is, zien we het gelovig overblijfsel van Israël in de “tijd van benauwdheid voor Jakob” (Jr 30:7). Als de heidenvolken en koninkrijken hen omringen en benauwen, zullen ze in Immanuel, God met ons, “een veilige vesting” hebben. Daardoor zijn ze onaantastbaar voor de vijanden.
9 - 12 God doet oorlogen ophouden
9 Kom, zie de daden van de HEERE,
Die verwoestingen op de aarde aanricht;
10 Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde,
de boog breekt en de speer in stukken slaat,
de wagens met vuur verbrandt.
11 Geef het op en weet dat Ik God ben;
Ik zal geroemd worden onder de heidenvolken,
Ik zal geroemd worden op de aarde.
12 De HEERE van de legermachten is met ons;
de God van Jakob is voor ons een veilige vesting. \Sela\
De psalmist roept op om te komen en “de daden van de HEERE” te zien (vers 9). ‘Zien’ wil zeggen overdenken, met als resultaat het opgeven van het verzet tegen God gevolgd door een verstandig handelen. Het gaat om het overzien van het slagveld. Daar liggen de verslagen vijanden als het resultaat van Zijn daden (vgl. Js 37:36). Hij heeft vanwege de grote verdrukking “verwoestingen op de aarde“ aangericht, waarvan de resultaten zichtbaar zullen zijn (Js 66:23-24). Hij heeft, als de steen die zonder toedoen van mensenhanden is losgekomen, het statenbeeld dat de wereldrijken voorstelt, verwoest (Dn 2:44-45; vgl. Js 34:2-4). Als het zover is, is de tijd van de oordelen voorbij.
Met het aanrichten van Zijn verwoestingen heeft de HEERE de oorlogen doen ophouden “tot aan het einde der aarde” (vers 10; Zc 9:10). De Vredevorst zit op de troon in Jeruzalem. De tijd van de vrede is gekomen. Wat vergaderingen en conferenties van welke machtige regeerders ook nooit hebben kunnen bewerken, heeft Hij tot stand gebracht: wereldvrede.
Hij heeft ook voor een totale ontwapening gezorgd, iets wat regeringen steeds hebben gepoogd te bereiken. Het is nooit gelukt omdat het gebeurde op basis van het misplaatste vertrouwen in de mens. Door de Heer Jezus zijn alle militaire middelen gebroken of stukgeslagen en omgezet in nuttige instrumenten (Js 2:4; Mi 4:3). Strijdwagens zijn “met vuur verbrand” en daardoor onbruikbaar geworden (Js 9:4; vgl. Ez 39:9). Ze zijn ook niet meer nodig.
Aan dit perspectief verbindt God de boodschap voor de mens om op te houden met zijn inspanningen zelf dingen te regelen (vers 11). Hij moet het opgeven in het besef dat hij slechts een mens is en dat God alleen God is. De mens moet ophouden in zijn hoogmoed te denken dat hij ook maar iets kan bijdragen aan wereldvrede, laat staan dat hij die zou kunnen bewerken. Elke poging van de mens daartoe is een loochening van het bestaan en bestuur van God.
God is de Enige Die geroemd zal worden onder de heidenvolken en op de aarde. De wetenschap dat Hij God is, mag niet slechts een verstandelijk weten zijn. Het moet brengen tot het zichzelf toevertrouwen aan Hem (vers 12), dat je bij Hem je toevlucht zoekt, dat Hij jouw vesting is.
Wat de gelovigen ook mag overkomen, welke tegenstand zij ook mogen ervaren, zij kunnen vol vertrouwen zeggen dat “de HEERE van de legermachten” met hen is (Rm 8:31-39). De Aanvoerder van alle aardse en hemelse legermachten, zowel van de goede als van de kwade, is met hen. Waarom en waarvoor zullen ze dan nog vrezen? Daarbij mogen ze weten dat “de God van Jakob” voor hen “een veilige vesting” is. De naam ‘Jakob’ ziet op het volk in zijn zwakheid. Maar als God hun veilige vesting is, betekent dit dat ze onaantastbaar zijn, want wie kan Hem iets doen?