Inleiding
Het is altijd Gods bedoeling geweest dat Zijn volk van Hem zou getuigen te midden van de volken (Dt 4:5-8; Js 43:10-13). Door dat in gehoorzaamheid aan Hem te doen zou het volk ook rijk gezegend worden. Daardoor zou Israël, als nageslacht van Abraham in wie alle volken gezegend worden, het kanaal zijn waardoor Gods zegen naar de volken zou gaan (Gn 12:3). Israël heeft echter niet aan die opdracht voldaan, maar heeft zich van God afgewend en is de afgoden van de volken achternagegaan.
Toch zal God Zijn voornemens met Zijn volk vervullen. Zijn volk zal getuigen van de weg die Hij met hen is gegaan. Dat getuigenis zal effect hebben, de volken zullen hun God willen leren kennen om ook gezegend te worden (Zc 8:23; Js 2:3). Al het goede dat God aan Israël geeft, zal dienen tot welzijn van de mens en de aarde. Dat is het onderwerp van deze psalm.
Het is de kortste profetische psalm met een prachtige omschrijving van de toestand van de volken tijdens het vrederijk. Het is de zevende van deze serie profetische psalmen.
1 Opschrift
1 Een psalm, een lied, voor de koorleider, bij snarenspel.
Voor “een psalm, een lied” zie bij Psalm 65:1.
Voor “voor de koorleider, bij snarenspel” zie bij Psalm 4:1.
2 Gebed om Gods zegen
2 God zij ons genadig en zegene ons;
Hij doe Zijn aangezicht over ons lichten. \Sela\
Het begin (vers 2) en het einde (verzen 7-8) van dit gebed herinneren aan de priesterzegen (Nm 6:24-26). Deze priesterzegen wordt hier door het hele volk gevraagd. Gods volk is hier naar de oorspronkelijke bedoeling van God een priestervolk (Ex 19:5-6). Dat zal zo zijn in het vrederijk (Js 61:6). Hun priesterdienst heeft niet alleen betrekking op God, maar ook op de volken. De zegen die zij voor zichzelf vragen, zal via hen ook naar de volken gaan (vgl. Rm 11:12). Hierdoor wordt de belofte aan Abraham vervuld: “In u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden” (Gn 12:3b).
Er bestaat geen recht op zegen. Elke vraag om zegen kan dan ook alleen gedaan worden in het besef van genade. Daarom begint dit gebed met de vraag of God genadig wil zijn. God is de bron van alle genade. In Zijn genade wil Hij zegenen. We moeten ons goed bewust zijn dat het louter genade is als God ons zegent. God kan zegenen op grond van het nieuwe verbond. Bij het nieuwe verbond is sprake van een Middelaar Die alle voorwaarden van het verbond heeft vervuld. Daardoor is voor Israël de zegen gebaseerd op genade. Een Ander heeft de voorwaarden vervuld en de prijs betaald.
Gods zegen maakt het leven op aarde niet alleen mogelijk, maar ook aangenaam. Hij neemt de vloek en het oordeel van de Zijnen weg en geeft daarvoor in de plaats het licht van “Zijn aangezicht”. Het geeft aan dat Hij de Zijnen in Zijn tegenwoordigheid ontvangt en hen daar in liefde verzorgt. Dat doet Hij met vreugde.
Volgens een oude Joodse uitleg is ‘Zijn aangezicht’ de Christus. Zo vinden we ook in het Nieuwe Testament dat de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus heeft geschenen (2Ko 4:6). ‘Zijn aangezicht lichten’ betekent dat Hij genadig is. Dat is ook de betekenis in Numeri 6: “De HEERE doe Zijn aangezicht over u lichten en [=, staat gelijk aan] zij u genadig” (Nm 6:25). Het betekent dat iemand aangenaam is voor Hem. Het contrast is: Zijn aangezicht is donker = Hij is toornig.
3 - 6 De volken zullen God loven
3 Dan zal men op de aarde Uw weg kennen,
onder alle heidenvolken Uw heil.
4 De volken zullen U, o God, loven;
de volken zullen U loven, zij allen.
5 De natiën zullen zich verblijden en juichen,
omdat U de volken rechtvaardig zult oordelen;
de natiën op de aarde zult U leiden. \Sela\
6 De volken zullen U, o God, loven;
de volken zullen U loven, zij allen.
De vraag om genade en zegen is niet alleen bedoeld om die zelf te genieten, maar opdat daar een getuigenis van zal uitgaan (vgl. Jh 7:38) “op aarde”, “onder alle heidenvolken” (vers 3; Gn 12:3b). Door de genade en zegen die God Zijn volk geeft, zal men op aarde Gods weg kennen. Dit is de weg om die zegen ook te ontvangen, wat betekent dat men in verbinding wordt gebracht met de God van Israël. Dit is alleen mogelijk door berouw over de zonde en bekering tot God en geloof in Christus. Hij is de weg tot God (1Pt 3:18) en is als Mens uit Israël voortgekomen (Rm 9:5). Dit is ook de weg waarop het overblijfsel die genade en zegen heeft ontvangen.
Als de heidenvolken Gods zegen voor Zijn volk zien, als zij Zijn heil of behoudenis zien die Hij Zijn volk in Christus heeft gegeven, zullen ze dat heil of die behoudenis ook willen bezitten. Zo zullen ze ertoe komen om de God van Israël als hun God te willen leren kennen. Als die God ook hun God is door bekering en wedergeboorte en geloof in de Messias, krijgen ze deel aan alle zegeningen die God Zijn volk heeft gegeven. Zij zullen door hun verbinding met Gods volk de God van dat volk als de bron van genade en zegen mogen kennen.
Het resultaat is dat de volken God zullen loven (vers 4). Zij zullen dezelfde aanleiding hebben om God te loven als Zijn volk Israël. Ook aan hen is genade en zegen gegeven en ook over hen schijnt het licht van Gods aangezicht. Het is allemaal alleen genade, net als voor Gods volk (Rm 11:32). Nog eens zegt de psalmist dat de volken God zullen loven, terwijl hij er nu een nadrukkelijk, “zij allen”, aan toevoegt. Het gaat erom dat God de lof krijgt van iedereen die deelt in de genade en de zegen.
De blijdschap en het juichen van de naties worden niet alleen veroorzaakt door de verleende genade, maar ook door de rechtvaardigheid waarmee God over de volken zal regeren (vers 5). God kan genade bewijzen als Zijn gerechtigheid wordt erkend. Dit geldt voor de zondaar in alle tijden en ook voor de volken in de tijd die aanbreekt als Zijn volk tot berouw en belijdenis van hun zonden komt. Dat zal na de opname van de gemeente gebeuren, als Hij de Geest van de genade en van de gebeden over Zijn volk zal uitstorten. Dan komen zij tot bekering omdat ze zullen zien op Hem Die zij hebben doorstoken (Zc 12:10-14).
God zal rechtvaardig regeren en de natiën op aarde leiden. Dit is de kern van deze psalm. Deze psalm is een zogenaamde ‘envelop-psalm’: hij begint in vers 2 met zegen en eindigt in vers 8 met zegen. Zegen is als het ware de envelop waarin de psalm verpakt is. Exact in het midden van de psalm vinden we in vers 5 de twee zinnen die de kern van deze psalm vormen, namelijk dat in het vrederijk God Zelf zal regeren en de natiën zal leiden. Dat is de reden dat de volken God groot zullen maken. God zal door middel van Israël de volken hierover onderwijzen vanwege de ervaringen die zij in de grote verdrukking hebben doorgemaakt.
Hij zal hen leiden op de weg van vrede en voorspoed. Dit geldt zowel voor individuen als voor volken. God leidt hen als Herder en als Koning. Zijn leiding bestaat niet uit het slechts wijzen van een weg. Hij gaat als Herder voor hen uit en leidt hen de volle zegen van het vrederijk binnen.
Voor de tweede keer zegt de psalmdichter twee keer tegen God dat de volken Hem zullen loven en dat “zij allen” dat zullen doen (vers 6). De eerste keer (vers 4) is de aanleiding voor het loven van God het kennen van Gods weg en Gods heil of behoudenis. Deze tweede keer is de aanleiding de rechtvaardigheid van God in het oordeel. Alles wat God van Zichzelf zichtbaar maakt, is voor allen die het zien aanleiding om Hem te loven.
7 - 8 God zegent
7 De aarde heeft haar opbrengst gegeven;
God, onze God, zegent ons.
8 God zegent ons
en alle einden der aarde zullen Hem vrezen.
Als God Zijn volk zegent, betekent dit zegen voor de hele aarde (vers 7). De aarde is nu vrijgemaakt van de vloek die er door de zonde van de mens over is komen te liggen, waardoor zij haar volle opbrengst niet heeft kunnen leveren (Gn 3:17; 4:12; Rm 8:19-21). De aarde geeft nu wel “haar opbrengst”, dat wil zeggen de rijke opbrengst die de aarde onder de zegen van God zal voortbrengen om door iedereen op aarde te worden genoten (vgl. Lv 26:4).
In geestelijk opzicht betekent het dat “trouw opkomt uit de aarde” (Ps 85:12). De ‘opbrengst’ van de aarde bestaat niet alleen wat uit de aarde groeit, maar bestaat ook uit de mensen en volken die God trouw dienen en Hem loven.
De zegen waarmee God Zijn volk zegent, bewerkt vrees of ontzag voor Hem bij alle mensen tot “alle einden der aarde” (vers 8; vgl. Jr 33:9). Nu is de aarde nog vol met mensen die God lasteren en uitdagen, of Zijn bestaan loochenen. In het vrederijk zullen deze mensen niet aanwezig zijn. In het vrederijk gaan alleen mensen binnen die onder de indruk zijn gekomen van Zijn majesteit en zich daarvoor buigen, hetzij in oprechtheid, hetzij gehuicheld. Gedurende het vrederijk zullen mensen die God openlijk lasteren en uitdagen direct worden geoordeeld.