Inleiding
Dit hoofdstuk heeft te maken met de rechten van God op Zijn volk. Hij zal Zijn volk tot Zijn eigendom maken, hoever het ook van Hem is afgeweken. In dit hoofdstuk zien we de weg waarlangs God dat gaat verwezenlijken.
Het gaat niet om de vraag wat God zal doen als iemand ontrouw is, maar wat Hij doet als iemand trouw wil zijn en daarover voor de HEERE een gelofte aflegt. We vinden hier de twee beginselen, die van de genade en die van de verantwoordelijkheid, met elkaar verweven. Het is genade in die zin dat God toewijding kan bewerken in de gelovige, maar ook verantwoordelijkheid dat de gelovige in die toewijding handelt naar de geboden van God. Als er toewijding is, legt God de maatstaf daarvan aan, niet de mens. De maatstaf is de maat van het heiligdom (vers 25).
Het doen van geloften is, net als de offers, zeer oud (Gn 28:20; Jb 22:27). Een gelofte kan bestaan in de belofte om God iets te geven. Iemand kan ook, Hem ter eer, afstand van iets doen wat best geoorloofd is om te bezitten. De gedachte die bij het doen van een gelofte een rol speelt, is dat men daardoor iets doet, wat Hem welgevallig is en waardoor men dan Zijn bijzondere genade deelachtig wordt. Het kan ook de bedoeling zijn om in een speciaal geval, waarin men de hulp van God dringend nodig heeft, zich van deze hulp te verzekeren door zich vooraf al plechtig tot een wederdienst te verplichten.
In de bepalingen van de wet kunnen we met betrekking tot geloften twee aspecten onderscheiden:
1. Wie geen geloften doet, zondigt niet; als iemand wel iets aan God heeft beloofd, moet hij die gelofte houden (Dt 23:22-23).
2. Er mag niets aan de HEERE worden beloofd wat Hem al toebehoort, of waardoor Zijn door de wet geheiligde orde verbroken wordt, of waaraan zonde en schande kleeft (Lv 27:26; Nm 30:3-4; Dt 23:18). Ook mag nooit iets wat minder in waarde is dan het eigenlijk beloofde Hem als betaling van de gelofte gebracht worden. Het omgekeerde mag ook niet (Lv 27:10).
Geloften kunnen bestaan uit óf de belofte van een toewijding aan God, óf een onthouding van iets. In beide gevallen gaat het om een gelofte waarvan het doel is Hem te eren. De wet onderscheidt de beide gevallen in toewijdingsgeloften en onthoudingsgeloften. Tot de onthoudingsgeloften kunnen we het nazireeërschap van Numeri 6 rekenen (Nm 6:1-7). In ons hoofdstuk gaat het alleen om toewijdingsgeloften.
Wat men de HEERE kan toewijden, wordt opgenoemd:
1. een mens (verzen 2-8);
2. een dier (verzen 9-13);
3. een huis (verzen 14-15);
4. een stuk grond (verzen 16-25).
Een gelofte kan vrijwillig worden gedaan, maar niet vrijwillig ongedaan worden gemaakt. Iemand die een gelofte aflegt en van de verplichting eraan vrij wil worden, moet worden geschat door de priester. Daarbij is van belang of iemand zich volledig bewust is van wat hij beloofde of dat hij toch wat overijld zijn belofte heeft gedaan. In het laatste geval kan hij weer van zijn belofte worden ontslagen. Hij kan zijn belofte afkopen en daarvoor moet hij geschat worden.
Voor het overijld afleggen van geloften wordt vaker gewaarschuwd (Pr 5:4-5; Dt 23:21-23; Sp 20:25). Israël heeft zo’n belofte afgelegd. Bij de Sinaï hebben ze tot drie keer toe beloofd: alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen we doen (Ex 19:8; 24:3,7). Een dergelijke belofte heeft de HEERE niet geëist. Ze hebben die belofte niet kunnen waarmaken. Om hen van het nakomen ervan te ontheffen moet een prijs worden betaald. Dat heeft de Heer Jezus gedaan.
1 - 8 Wijding van personen
1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de Israëlieten, en zeg tegen hen: Wanneer iemand een gelofte aflegt, zullen de personen die aan de HEERE [gewijd zijn], tegen een door u bepaalde waarde [vrijgekocht worden]. 3 Als de door u bepaalde waarde een man van twintig jaar tot zestig jaar betreft, dan is de door u bepaalde waarde vijftig sikkel zilver, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom. 4 Maar als het een vrouw betreft, is de door u bepaalde waarde dertig sikkel. 5 Is het [iemand] tussen vijf jaar en twintig jaar, dan is de door u bepaalde waarde voor een man twintig sikkel en voor een vrouw tien sikkel. 6 Is het [een kind] van een maand tot vijf jaar, dan is de door u bepaalde waarde bij een man vijf sikkel zilver en de door u bepaalde waarde bij een vrouw drie sikkel zilver. 7 En is het [iemand] van zestig jaar oud of daarboven, is het een man, dan is de door u bepaalde waarde vijftien sikkel en voor een vrouw tien sikkel. 8 Maar als hij te arm is om de door u bepaalde waarde [te betalen], dan moet men hem vóór de priester plaatsen, zodat de priester zijn waarde kan bepalen. Overeenkomstig wat voor hem die de gelofte afgelegd heeft, wél binnen handbereik is, moet de priester zijn waarde bepalen.
Iemand die een gelofte aflegt, doet dat meestal in geval van een ziekte of dreigend gevaar. Op voorwaarde van herstel of uitredding belooft zo iemand dan zichzelf, of zijn vrouw, of zijn kind, of zijn slaaf aan de HEERE te wijden, tot een bijzonder eigendom.
In het algemeen zijn allen in Israël het eigendom van de HEERE (Ex 19:5). Maar wie zo zichzelf aan de HEERE heeft beloofd, of door zijn ouders of meester aan Hem is beloofd, is daardoor een lijfeigene van het heiligdom geworden. Zo iemand heeft niets meer met het maatschappelijk leven van doen, maar moet voor zover hij daartoe in de gelegenheid is, in de tent der samenkomst dienst doen.
Iemand die op deze speciale manier het eigendom van de HEERE is geworden, kan zichzelf loskopen of losgekocht worden. Het geld van de lossing komt in zijn plaats ten goede aan de dienst van het heiligdom (2Kn 12:4). Bij de bepaling van de prijs van de waarde waarvoor hij zichzelf kan lossen of gelost moet worden, wordt rekening gehouden met leeftijd, geslacht en bezit. Het meest betaalt hij, die in de kracht van zijn leven is.
Leeftijd-----------------------| Waarde M/V
van één maand tot 5 jaar-| 5/3 sikkels
van 5 jaar tot 20 jaar-------| 20/10 sikkels
van 20 jaar tot 60 jaar------| 50/30 sikkels
boven 60 jaar-----------------| 15/10 sikkels
In Exodus 30 is sprake van eenzelfde bedrag voor iedere getelde van twintig jaar en ouder (Ex 30:11-16). Dat heeft te maken met de verzoening. De prijs die de Heer Jezus voor de verzoening heeft betaald, is voor ieder lid van de gemeente gelijk: de prijs van Zijn bloed. De ontwikkeling van het geestelijk leven van iedere gelovige is verschillend en de mate van toewijding is verschillend. Er is sprake van baby’s in het geloof, van jongelingen in het geloof en van vaders in het geloof (1Jh 2:12-18).
De waarde van ieders leven naar zijn geestelijke ontwikkeling wordt bepaald door onze Priester, de Heer Jezus. Als wij elkaar beoordelen en inschatten, kunnen we ons zeer vergissen. De Heer niet. Hij heeft recht op heel onze persoon en alles wat we hebben. De Macedoniërs hebben dit beginsel begrepen en “gaven zichzelf eerst aan de Heer” (2Ko 8:5).
Dat de schatting boven de zestig jaar zo enorm zakt, van vijftig naar vijftien sikkels, kan te maken hebben met een terugval in het geestelijk leven. Als men ouder wordt, is er het gevaar dat alles niet meer zo leeft. Izak werd blind. Maar zo hoeft het niet te gaan. Mozes was honderdtwintig en Kaleb vijfentachtig jaar oud, maar de kracht van hun geestelijk leven was niet verminderd.
Het verschil tussen man en vrouw heeft ook een geestelijke betekenis. Het vrouwelijke spreekt van de positie, het mannelijke stelt de kracht voor waarmee die positie wordt verwerkelijkt. Het is één ding te weten dat je in Christus bent, een kind van God, dat is iemands positie; het is iets anders daar ook naar te leven, dat is de verwerkelijking. Ook daarop weet de Heer ons te taxeren. Het kan zijn dat we weten wat we zijn, maar dat we er in de praktijk niet veel van laten zien.
Samuel is iemand die vanaf zijn geboorte door zijn moeder aan de HEERE is gewijd. Voor hem hoeft geen schatting betaald te worden, want zijn moeder voldoet aan de belofte (1Sm 1:11,28).
De Heer Jezus moet naar Zijn leeftijd gerekend op vijftig sikkels worden geschat. De schatting waarop Hij echter wordt gewaardeerd, bedraagt slechts dertig zilverstukken (Zc 11:12-13). Dat is een waardering door de mens. God heeft Hem geschat op Zijn werkelijke waarde en Hem de plaats van heerlijkheid aan Zijn rechterhand gegeven.
Wie zijn schatting niet kan betalen (vers 8), wie zijn tekort voelt, kan naar de priester, de Heer Jezus, gaan. Hij weet volmaakt wat we voor Hem waard zijn. Dat komt mooi tot uiting in de gelijkenissen van de talenten (Mt 25:14-30) en de ponden (Lk 19:11-27).
Er is verschil tussen de gave die iemand heeft, de talenten, en de trouw waarmee de gave wordt gebruikt, de ponden. De gave is verschillend, wat in de gelijkenis van de talenten tot uiting komt, waar aan de slaven een verschillend aantal talenten wordt gegeven. Het pond is voor ieder gelijk, wat we zien in de gelijkenis van de ponden, waar iedere slaaf één pond krijgt.
Iemand die een kleine gave heeft, maar die trouw uitoefent, wordt hoger geschat dan iemand die een grote gave heeft, maar in de uitoefening daarvan ontrouw is. Het streven naar de grootste genadegave is een opdracht aan ons allen (1Ko 12:31a). Iemand die trouw is, krijgt meer toevertrouwd. Begaafdheden geeft de Heer; het ermee handelen tot Zijn eer, het ons ervoor inzetten, is onze verantwoordelijkheid.
9 - 13 Wijding van dieren
9 En als het een dier is dat men als offergave aan de HEERE aanbiedt, [dan] zal alles wat hij ervan aan de HEERE geeft, heilig zijn. 10 Hij mag het niet vervangen of omruilen, een goed voor een slecht [dier], of een slecht voor een goed [dier]. En als hij toch een dier voor een [ander] dier omruilt, dan zal zowel het [ene dier] als wat daarvoor omgeruild is, heilig zijn. 11 En als het een onrein dier betreft – welk dan ook – dat men niet aan de HEERE als offergave mag aanbieden, dan moet hij het dier vóór de priester plaatsen. 12 Vervolgens moet de priester de waarde ervan bepalen al naargelang het goed of slecht is. Volgens de door u bepaalde waarde, priester, zo is het. 13 Als hij het toch wil vrijkopen, dan moet hij het vijfde deel ervan aan de door u bepaalde waarde toevoegen.
Als een offer eenmaal aan God is aangeboden, is er geen weg meer terug. Dit spreekt van de Heer Jezus. Hij is Zijn gelofte nagekomen (Hb 10:7). De mensen hebben Hem geschat op dertig zilverstukken. Die prijs werd door God verworpen (Zc 11:13).
Een onrein dier mag niet als offer worden aangeboden, maar het kan wel voor een ander doel aan de HEERE gewijd worden, bijvoorbeeld als lastdier. De kwaliteit van het dier moet worden beoordeeld door de priester. Wil men het weer lossen, dan moet het vrijgekocht worden voor de geschatte prijs die wordt verhoogd met twintig procent. Elke toewijding aan Hem is voor Hem groter dan wij denken.
14 - 15 Wijding van een huis
14 Wanneer nu iemand zijn huis geheiligd heeft, [zodat] het heilig is voor de HEERE, dan moet de priester de waarde ervan bepalen, al naargelang het goed of slecht is. Zoals de priester de waarde ervan bepaald heeft, zo staat het vast. 15 En als hij die het [huis] geheiligd heeft, het wil vrijkopen, dan moet hij het vijfde deel van het bedrag van de door u bepaalde waarde eraan toevoegen, en het zal [weer] van hem zijn.
In Leviticus 14 kan een huis melaats zijn, dat is negatief. Hier kan het aan God gewijd worden, dat is positief. De wijding van een huis kunnen we in de eerste plaats toepassen op de tabernakel, het huis van God. Dat is volmaakt heilig voor de HEERE. Daarin woont God bij Zijn volk en mag Zijn volk bij Hem wonen, als ze Hem toegewijd zijn. De waarde die de priester ervan bepaalt, staat vast.
In de toepassing op de gemeente als het huis van God kunnen we zeggen dat voor de Heer Jezus de waarde van Gods huis vaststaat. Hij heeft de volle prijs betaald. Hij heeft het huis, de gemeente, vrijgekocht door Zijn dood. Hij heeft er ook het vijfde deel aan toegevoegd, dat wil zeggen dat Hij in Zijn dood God op het hoogst heeft verheerlijkt.
Het huis kunnen we ook toepassen op het huis Israël. De HEERE kan daar nu niet meer in wonen, maar het zal weer voor Hem worden geheiligd. Dat zal gebeuren op grond van hetzelfde werk dat de Heer Jezus heeft gedaan om het nieuwtestamentische huis, de gemeente, aan God te wijden.
Een huis kunnen we ook zien als een beeld van een plaatselijke gemeente. Een plaatselijke gemeente kan collectief aan God gewijd zijn. Dan zijn de samenkomsten en het broederlijke samenwonen op de eer van God gericht. Helaas is door allerlei drukte de plaatselijke gemeente vaak niet meer als geheel op de Heer Jezus gericht. Ieder is te druk met de eigen bezigheden. Dan is daar toch de Heer Jezus Die de prijs heeft vastgesteld en heeft betaald en ook het vijfde deel extra. Daardoor kunnen wij er nu in wonen en de gemeenschap met God, met de Heer Jezus en met elkaar genieten.
16 - 24 Wijding van een stuk grond
16 En als iemand [een deel] van de akker die hij bezit, aan de HEERE geheiligd heeft, dan moet de door u bepaalde waarde in overeenstemming zijn met het [benodigde] zaaigoed ervoor, vijftig sikkel zilver per homer gerstezaad. 17 Als hij zijn akker vanaf het jubeljaar geheiligd heeft, staat het volgens de door u bepaalde waarde vast. 18 Maar als hij zijn akker na het jubeljaar geheiligd heeft, dan moet de priester voor hem het bedrag berekenen overeenkomstig de jaren die nog overgebleven zijn tot het jubeljaar. Dat moet vervolgens van de door u bepaalde waarde afgetrokken worden. 19 Als hij die de akker geheiligd heeft, die toch wil vrijkopen, dan moet hij een vijfde deel van het bedrag van de door u bepaalde waarde eraan toevoegen. Dan is deze weer voor hem. 20 Maar als hij de akker niet vrijkoopt en als hij de akker aan een andere man verkoopt, dan mag deze niet meer vrijgekocht worden. 21 De akker zal, wanneer deze in het jubeljaar vrijkomt, heilig zijn voor de HEERE, als een met de ban [aan Hem] gewijde akker. Het bezit ervan komt de priester toe. 22 Als [iemand] aan de HEERE een akker geheiligd heeft die hij gekocht heeft [en] die niet afkomstig is van een akker die hij [al] in bezit had, 23 dan moet de priester hem het totaalbedrag berekenen van de door u bepaalde waarde tot het jubeljaar. Hij moet dan op die dag de door u bepaalde waarde afdragen als heilig voor de HEERE. 24 In het jubeljaar komt de akker weer terug aan hem van wie hij die gekocht heeft, aan hem die het land in bezit had.
Wat de akker oplevert, is voor de HEERE. We kunnen de akker vergelijken met ons leven. Levert ons leven, alles wat we daarin zaaien, vrucht op voor Hem? Dit heeft niet te maken met een grote of kleine gave, maar met ons leven van elke dag. Ieder heeft daarin de mogelijkheid Hem te dienen.
25 De heilige sikkel
25 Alle door u te bepalen waarden moeten overeenkomstig de sikkel van het heiligdom zijn. De sikkel is twintig gera [waard].
De norm, waarnaar alles wordt beoordeeld, is de heilige sikkel, de sikkel van het heiligdom, de plaats waar God woont. Hij bepaalt de waarde van alles en dat moet ons leiden in onze waardebepaling van alles.
26 - 27 Lossing eerstgeborene van vee
26 Het eerstgeborene echter, dat als eerste voor de HEERE onder het vee geboren wordt, dat mag niemand heiligen. Of het [nu] een rund is, [of] een schaap, het is voor de HEERE [bestemd]. 27 Maar als het van een onrein dier is, moet hij het vrijkopen tegen de door u bepaalde waarde en het vijfde deel ervan eraan toevoegen. En als het niet vrijgekocht wordt, dan kan het verkocht worden tegen de door u bepaalde waarde.
Het eerstgeborene van het vee is vanzelf van de HEERE, zonder gelofte (Ex 13:2). Het is niet slechts een vrijwillige zaak. Heiliging is ook een verplichting. We zijn niet van onszelf, we zijn “voor een prijs gekocht” en op grond daarvan verplicht om God te verheerlijken (1Ko 6:20).
De samenkomsten bezoeken mag vrijwillig gebeuren, maar is niet een vrijblijvende aangelegenheid. We worden vermaand de onderlinge bijeenkomst niet te verzuimen (Hb 10:25). Hetzelfde geldt voor aanbidding. “De Vader zoekt zulke [personen] die Hem aanbidden” (Jh 4:23) Maar daarop volgt: “Wie Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid” (Jh 4:24).
28 - 29 Wat niet vrijgekocht mag worden
28 Niets echter van wat iemand door de ban aan de HEERE gewijd heeft, van alles wat hij bezit, van mens of dier, of van de akker die hij bezit, mag verkocht of vrijgekocht worden. Alles wat door de ban gewijd is, is voor de HEERE allerheiligst. 29 Niets van wat door de ban gewijd is, dat door mensen door de ban gewijd is, mag vrijgekocht worden. Het moet zeker gedood worden.
Wat onder de ban ligt, is van de HEERE (Jz 6:24; 1Sm 15:3-9). De Heer Jezus is onder de ban van de vloek geweest, in de uren dat Hij aan het kruis tot zonde is gemaakt. Een toepassing kan zijn dat zaken die voor ons een strik zijn geweest, door ons worden vernietigd en niet aan anderen te koop worden aangeboden (vgl. Hd 19:19).
30 - 33 Alle tienden zijn voor de HEERE
30 Alle tienden van het land, [zowel] van het zaaigoed van het land [als] van de vruchten aan de bomen, zijn voor de HEERE [bestemd]. Ze zijn heilig voor de HEERE. 31 Maar als iemand toch [een deel] van zijn tienden vrijkoopt, moet hij het vijfde deel ervan daaraan toevoegen. 32 En alle tienden van runderen en kleinvee, van alles wat [bij de telling] onder de staf doorgaat, het tiende is heilig voor de HEERE. 33 Men mag niet onderzoeken of het goed is of slecht, en men mag het niet omruilen. Als men het toch omruilt, dan is zowel dit [dier] als wat daarvoor omgeruild is, heilig. Ze mogen niet vrijgekocht worden.
Het geven van de tienden betekent de erkenning van de soevereine rechten van God op ons hele bezit. Hij heeft recht op het eerste en het beste. Doen we dat, dan beloont Hij dat (Ml 3:10).
34 Slot
34 Dit zijn de geboden die de HEERE Mozes gegeven heeft, voor de Israëlieten, op de berg Sinaï.
Dit boek over het heiligdom sluit af met heiliging in ons persoonlijke en gemeenschappelijke leven, hoe we toegewijd kunnen leven. Het is het antwoord op de vraag die in de loop van dit boek is opgekomen: ‘Heer, hoe wilt U dat wij in gemeenschap met U leven en U dienen?’ Daarom is dit laatste hoofdstuk aan het boek toegevoegd en sluit het nog een keer af met een verwijzing naar “de geboden die de HEERE Mozes gegeven heeft, voor de Israëlieten, op de berg Sinaï”. Deze verwijzing naar de geboden van de HEERE is Gods antwoord op de gestelde vraag.
Als Gods geboden ons hart besturen, zullen we van harte gehoor geven aan de aansporing: “Daar wij dus, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, langs [de] nieuwe en levende weg die Hij ons heeft ingewijd door het voorhangsel heen, dat is Zijn vlees, en [wij] een grote Priester over het huis van God [hebben], laten wij naderen” (Hb 10:19-22a).