Inleiding
Het “graanoffer” is van de vijf hoofdoffers het enige niet-bloedige offer. Daarom is hier ook geen sprake van verzoening. Wel wordt het in één adem genoemd met het brandoffer (vgl. Ex 40:29). De HEERE gaat hier zonder oponthoud door met spreken.
Het graanoffer spreekt van het volmaakte leven van de Heer Jezus. Maar dat kan nooit zonden wegnemen. Een mens kan niet gered worden door Zijn heilig leven, want dat heeft geen verzoenende werking. Verzoening kan alleen door het bloed gebeuren. Daarom wordt een graanoffer altijd verbonden met een bloedig brandoffer. De verzoeningsdood van Christus heeft echter ook niet kunnen plaatsvinden zonder een daaraan voorafgaand volmaakt aan God toegewijd leven.
Historisch gaat het graanoffer – een beeld van het leven van de Heer Jezus – aan het brandoffer – een beeld van de dood van de Heer Jezus – vooraf. Dat toch eerst over het brandoffer en pas daarna over het graanoffer wordt gesproken, laat zien dat het onmogelijk is iets van het leven van de Heer Jezus te begrijpen zonder eerst te zien wat Zijn dood betekent.
Evenals het brandoffer is ook het graanoffer tot een “aangename geur voor de HEERE” (vers 9). Er is namelijk een deel dat op het altaar wordt gebracht en verbrand. Van het brandoffer mag niets worden gegeten, alles is voor de HEERE. Van het graanoffer is wat overblijft voor de priesters. Zij mogen het eten als iets “allerheiligst” (verzen 3,10).
Ook het manna mag door de priesters worden gegeten en daarvan mag ook het gewone volk eten. Het manna spreekt van de Heer Jezus (Jh 6:48-51). Het manna dient tot voedsel voor het volk op de reis door de woestijn. Geestelijk laat het manna zien dat wij ons mogen voeden met de Heer Jezus om kracht te krijgen om onze reis door dit leven voort te zetten. Als we over Hem in de evangeliën lezen, zien we hoe Hij door het leven op aarde is gegaan. Hem te horen spreken en te zien handelen tot eer van God geeft ons kracht om dat ook te doen.
Er is een verschil tussen het manna en het graanoffer. Het graanoffer stelt de Heer Jezus niet voor in Zijn weg door deze wereld, maar spreekt ervan wat Hij is in Zichzelf, spreekt van de heerlijkheid van Zijn volmaakte Mensheid. Om dat onderscheid te zien moet je priester zijn, dat wil zeggen gewend zijn om in Gods tegenwoordigheid te leven. Gelovigen die in de praktijk priester zijn, genieten van de Heer Jezus, van Hem zoals Hij is, en offeren dat aan God tot een aangename geur voor Hem.
1 - 3 Bestanddelen van het graanoffer
1 Wanneer een persoon de HEERE een graanoffer als offergave aanbiedt, moet zijn offergave meelbloem zijn. Dan moet hij er olie op gieten en er wierook op leggen. 2 Dan moet hij het naar de zonen van Aäron, de priesters, brengen. En [een] van hen moet een handvol nemen van die meelbloem en die olie, met al de bijbehorende wierook, en de priester moet dit als gedenkoffer ervan in rook laten opgaan op het altaar. Het is een vuuroffer, een aangename geur voor de HEERE. 3 Wat nu van het graanoffer overblijft, is voor Aäron en zijn zonen. Het is het allerheiligste van de vuuroffers van de HEERE.
Het graanoffer kent drie bestanddelen:
1. “Meelbloem.” Dit komt van de tarwe. Dat herinnert aan wat de Heer Jezus in Johannes 12 zegt (Jh 12:24). Tarwe groeit uit de aarde. De Heer Jezus is “de vrucht van de aarde” (Js 4:2; vgl. Js 53:2), doordat Hij als Mens geboren werd. De meelbloem, dat is het allerfijnste meel, spreekt van de volkomen reinheid – elk vuiltje erin zou direct opvallen – en de volkomen gelijkmatigheid van de deeltjes. Het drievoudige en eenduidige getuigenis van de Schrift luidt dan ook: “In Hem is geen zonde” (1Jh 3:5), “Hem Die geen zonde gekend heeft” (2Ko 5:21) en “Hij Die geen zonde heeft gedaan” (1Pt 2:22).
Zijn hele openbaring is op elk moment volmaakt. Hij is volmaakt in het betonen van liefde en genade, maar ook in heiligheid en gerechtigheid. Alles bij Hem is volmaakt op Zijn tijd. Bij ons is er vaak oneffenheid, wij hebben onze uitschieters, zelfs in dat waarin we sterk zijn. Mozes “was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren” (Nm 12:3). Toch verliest hij een keer zijn geduld en zondigt (Nm 20:8-11).
2. “Olie.” Olie wordt onder andere gebruikt voor het zalven van priesters en koningen. Het is een beeld van de Heilige Geest (2Ko 1:21; 1Jh 2:20,27). In verbinding met het graanoffer laat het zien hoezeer het hele leven van de Heer Jezus gekenmerkt is door de aanwezigheid van de Heilige Geest. Zo is Hij verwekt door de Heilige Geest (Lk 1:35). Zijn hele leven als Mens op aarde is Hij geleid door de Heilige Geest (Hd 10:37-38), alles wat Hij zegt en doet, zegt en doet Hij in de kracht van de Heilige Geest. De olie ‘bevochtigt’ het fijne meel (Ez 46:14). Daarom is Zijn Naam “een uitgegoten olie” (Hl 1:3). Hij is volmaakt en waarachtig Mens, en dat zonder op te houden de eeuwige God te zijn.
3. “Wierook.” Dit is de aangename geur die van het offer tot God omhoogstijgt. God heeft volmaakt van de Mens Christus Jezus in Zijn leven op aarde tot Zijn dood aan het kruis genoten. Alles wat Hij doet en zegt, tot in de dood aan het kruis, is voor God een volkomen welgevallen.
Hoewel de geur van de wierook voor God is, ruikt toch ook de priester die dit offer brengt de geur ervan. Dat kunnen we begrijpen als we bedenken dat een priester iemand is die enigszins beseft hoe groot de genoegdoening is die God in Zijn Zoon heeft gevonden.
Aan het graanoffer wordt ook de gedachte aan het “gedenkoffer” verbonden (verzen 2,9,16). Er zijn ook twee psalmen die David speciaal gedicht heeft “om te doen gedenken” (Ps 38:1; 70:1). De uitdrukking ‘gedenkoffer’ bepaalt ons erbij dat we bij het brengen van een graanoffer terugdenken aan het leven van de Heer Jezus op aarde en God daar als het ware aan herinneren. God kijkt graag terug naar het leven van Zijn Zoon op aarde en wil daarover ook graag van ons horen.
4 Het graanoffer in de oven
4 En wanneer u als offergave een graanoffer aanbiedt dat in de oven gebakken is, moeten het ongezuurde koeken van meelbloem zijn, met olie gemengd, en ongezuurde platte koeken, met olie bestreken.
Evenals het brandoffer kent ook het graanoffer enkele vormen waarin het kan worden gebracht. En evenals bij het brandoffer begint God ook hier met het grootste graanoffer en daarna volgen de geringere vormen:
1. het graanoffer in de oven;
2. het graanoffer op de bakplaat;
3. het graanoffer in de pan.
Deze verschillende vormen geven de mate van inzicht aan die iemand heeft die een graanoffer brengt. Dat is te zien aan de beschrijving die steeds minder uitvoerig is. Alle soorten worden blootgesteld aan het vuur. Vuur stelt de beproevende heiligheid van God voor. Door het vuur komt er uit het leven van de Heer Jezus alleen maar een heerlijke geur voor God voort.
De vormen van lijden waaraan de Heer Jezus in Zijn leven wordt blootgesteld, zijn verschillend. Er zijn vormen van lijden die zelfs een ongelovige kan herkennen. Denk maar aan de geseling door Pilatus. Dat wordt voorgesteld in het graanoffer in de pan, de derde vorm van het graanoffer. Er zijn ook vormen die alleen zij opmerken die dicht bij God leven en Zijn gevoelens over de zonde kennen. Daarbij kunnen we denken aan de gevoelens van de Heer Jezus bij het zien van de ongerechtigheid en zonde om Zich heen.
Het graanoffer dat het eerst beschreven wordt, is het graanoffer dat “in de oven gebakken is”. Het bestaat uit ongezuurde koeken met olie gemengd en ongezuurde, dunne koeken met olie bestreken. Ongezuurd wil zeggen zonder zonde. Dat is de Heer Jezus. “Met olie gemengd” wil zeggen dat Hij door God de Heilige Geest is verwekt (Lk 1:35) waardoor Hij als Mens Gods Zoon is. Zijn Godheid is volkomen verweven met Zijn Mensheid. Dit geheimenis is alleen door God te doorgronden (Mt 11:27a).
Alles in Zijn leven doet Hij geleid door de Heilige Geest. Zo leeft Hij te midden van mensen die alleen hun eigen wil doen, zonder naar Gods wil te vragen. Dat geldt ook voor de dertig jaar van Zijn leven waarvan we nagenoeg niets weten uit de evangeliën. Er zijn maar weinig gelovigen die erbij stilstaan wat voor een lijden dat voor Hem moet hebben betekend.
De “ongezuurde platte koeken, met olie bestreken” stellen de Heer Jezus voor als Hij op dertigjarige leeftijd met de Heilige Geest wordt gezalfd. Hij, Die uit de Heilige Geest geboren is, wordt met de Geest gezalfd. Dat benadrukt Zijn volmaakte Mensheid. Hij wil niet in Zijn hoedanigheid van God, maar als volmaakt Mens Zijn dienstwerk op aarde verrichten. Terstond nadat Hij gezalfd is, wordt Hij door de Geest geleid in de woestijn om verzocht te worden door de duivel, een verzoeking die veertig dagen lang duurt (Mk 1:9-13).
Wie kan beseffen wat dat voor Hem geweest moet zijn? Er is veel van dat lijden in de evangeliën waar velen overheen lezen en waarvan we alleen iets ontdekken als we als priesters dieper in kunnen dringen in het hart van God en het hart van de Heer Jezus. Zulke priesters zien daar het vuur en ruiken de aangename geur die het voor God heeft voortgebracht.
5 - 6 Het graanoffer op de bakplaat
5 Als uw offergave echter een graanoffer is dat op de bakplaat is [bereid], moet het van meelbloem zijn, met olie gemengd [en] ongezuurd. 6 Breek het in stukken en giet er olie op. Het is een graanoffer.
Het graanoffer “op de bakplaat” moet in stukken worden gebroken. Het doet denken aan wat de Heer Jezus aan het einde van Zijn leven heeft meegemaakt, wanneer alle vriendschap en liefde in stukken wordt gebroken.
1. Zijn discipelen slapen, terwijl Hij hun heeft gevraagd met Hem te waken (Mt 26:36-43).
2. Judas, die Hij vriend noemt, verraadt Hem (Mt 26:14-16,47-49).
3. Petrus verloochent Hem (Mt 26:69-75).
4. Het volk, dat Hem eerst juichend heeft binnengehaald, verwerpt Hem en roept: “Weg met Hem” (Lk 23:18)
Als we zo aan de Heer Jezus denken en God vertellen hoe Hij in die omstandigheden volmaakt is, brengen we een graanoffer van de bakplaat. Alles wat Hem in dit opzicht is aangedaan, heeft Hem diep geraakt. Tegelijk blijkt in al die stukken, al die gebeurtenissen, hoezeer de Heilige Geest (de olie) Hem heeft geleid om Zijn weg tot het einde toe – tot heerlijkheid van God – te gaan.
7 Het graanoffer in de pan
7 Maar als uw offergave een graanoffer is dat in de pan is [bereid], moet het bereid worden uit meelbloem met olie.
Het graanoffer “in de pan” is het geringste offer. Om dat te brengen is niet veel inzicht nodig in het leven van de Heer Jezus. Er ontbreekt hier zelfs het woord “ongezuurd”, wat in de toepassing aangeeft dat het besef van de volkomen zondeloosheid van de Heer Jezus ontbreekt. De afwezigheid van het besef betekent niet dat er dan wel ‘zuurdeeg’ in aanwezig mag zijn en dat God dit verdraagt. In vers 11 staat het voorschrift dat “geen enkel” graanoffer met zuurdeeg mag worden bereid.
In dit graanoffer wordt een algemeen gevoelen weergegeven dat iedere gelovige heeft als hij eraan denkt hoezeer de Heer Jezus moet hebben geleden onder de bespotting en geseling. Dat tegen God vertellen, betekent een graanoffer aan Hem brengen. Ook deze vorm van het graanoffer is “een aangename geur voor de HEERE” (vers 9).
8 - 10 De priester en het graanoffer
8 Dan moet u het graanoffer dat daarmee bereid is, bij de HEERE brengen. Men moet het de priester aanbieden, en die moet het naar het altaar brengen. 9 De priester moet [een deel] van dat graanoffer [als] gedenkoffer ervan omhoogheffen en op het altaar in rook laten opgaan. Het is een vuuroffer, een aangename geur voor de HEERE. 10 Wat nu van het graanoffer overblijft, is voor Aäron en zijn zonen. Het is het allerheiligste van de vuuroffers van de HEERE.
Degene die met een graanoffer komt, geeft het aan de priester. De offeraar en de priester zijn beiden een beeld van de gelovige. De gelovige kan iets gezien hebben van de heerlijkheid van de Heer Jezus. Dat wil hij aan God vertellen, Hem aanbieden. Op het moment dat hij het aan God vertelt, is hij als priester bezig. Tot dat moment is hij een offeraar, dan is hij bezig met het offer zelf, met de ‘bestanddelen’ ervan. Bezig zijn met het offer is de voorbereiding op de dienst als priester.
Niemand anders dan de priester mag het offer brengen. Hij is door God aangewezen. “En iemand neemt niet voor zichzelf de eer, maar wordt door God geroepen, evenals ook Aäron” (Hb 5:4). Het is de aanmatiging van de rooms-katholieke kerk dat zij wel priesters aanstelt. Elke verandering die mensen aanbrengen in zaken die door God zijn geregeld en bepaald, brengt vloek met zich mee (vgl. Dn 7:25-26).
11 - 12 Geen zuurdeeg, geen honing
11 Geen enkel graanoffer dat u de HEERE aanbiedt, mag met zuurdeeg bereid worden. Want u mag niets van [wat] met welk zuurdeeg of welke honing dan ook [bereid is], als een vuuroffer voor de HEERE in rook laten opgaan. 12 [Als] offergave van eerstelingen mag u die aan de HEERE aanbieden, maar zij mogen niet als een aangename geur op het altaar komen.
In het graanoffer mogen geen zuurdeeg of honing aanwezig zijn, terwijl het zout (vers 13) niet mag ontbreken. Als wij onze gedachten over de Heer Jezus tegenover God uiten, kunnen we helaas verkeerde uitspraken over Hem doen. Als wij veronderstellen dat de Heer Jezus had kunnen zondigen, hoewel Hij het niet heeft gedaan, is dat zuurdeeg. De Schrift toont ondubbelzinnig aan dat de Heer Jezus niet kon zondigen. [Zie het artikel Christus kon niet zondigen!]
Ook de gedachte dat de Vader de Heer Jezus heeft verlaten op het kruis, vinden we nergens in de Schrift. Het tegendeel lezen we in Johannes 16 (Jh 16:32). De Mens Jezus Christus is door God verlaten in de uren van duisternis. Het is ook zuurdeeg te veronderstellen dat de Heer Jezus tijdens Zijn leven op aarde onder de toorn van God is. Integendeel, Hij doet altijd wat de Vader welgevallig is, ook op aarde.
Honing wordt gebruikt in elk gebak, zoals wij nu suiker gebruiken. Bij het graanoffer mag het niet gebruikt worden. Honing op zich is goed, het geeft nieuwe energie (1Sm 14:27; vgl. Sp 24:13). Het spreekt van de aangename zoetheid van de natuurlijke dingen van het leven. We kunnen denken aan de familiebetrekkingen, de relatie tussen man en vrouw en tussen ouders en kinderen. De natuurlijke gevoelens die we daarbij hebben, zijn niet verkeerd. Het is zelfs verkeerd als ze ontbreken (2Tm 3:1-4).
De Heer Jezus vergelijkt het koninkrijk der hemelen met zuurdeeg, “dat een vrouw nam en verborg in drie maten meel, totdat het geheel doorzuurd was” (Mt 13:33). De drie maten meel zien we bij het graanoffer, een beeld van de volmaakte Mensheid van Christus. De vrouw stelt de valse kerk voor. Dit laat in beeld zien dat de waarheid over Christus door de valse kerk is verdorven.
Het graanoffer spreekt van het volkomen aan God toegewijde leven van de Heer Jezus. In die toewijding speelt de ‘honing’ geen rol. De Heer Jezus heeft Zijn moeder Maria lief. We zien bij het kruis hoe groot Zijn liefde en zorg voor haar zijn. Zodra zij zich echter mengt in Zijn gehoorzaam volbrengen van de wil van Zijn Vader, moet Hij zeggen: “Wat heb Ik met u te doen, vrouw?” (Jh 2:4; Lk 2:49; Mk 3:33-35).
De Heer veracht natuurlijke gevoelens niet. Hij heeft ze Zelf aan de mens gegeven. Maar ze kunnen geen plaats hebben in het werk dat Hij doet. Dat mogen ze ook niet bij ons als wij een werk voor de Heer willen doen. Ze kunnen een echte keus voor de Heer Jezus, of de beslissing om een werk voor Hem te doen, in de weg staan (Mt 10:37; Lk 14:26). Als wij Zijn lijden overdenken, is het niet goed dat wij dat doen met onze natuurlijke gevoelens. We zien zulke gevoelens bij de vrouwen van Jeruzalem, waar de Heer dan ook een vermaning over uitspreekt (Lk 23:27-28).
Als er wel iets van deze bestanddelen in het graanoffer aanwezig is, moet de offergave behandeld worden als een offergave van eerstelingen. Die offergave mag niet op het altaar komen. Dat is omdat daar wel zuurdeeg in zit. In Leviticus 23 wordt daarop nader ingegaan (Lv 23:17). Daar zien we dat die offergave spreekt van de gemeente. In de leden van de gemeente is de zonde nog aanwezig (1Jh 1:8), hoewel die van zijn kracht is beroofd.
We zien dat bij de offergave van de eerstelingen ook een zondoffer wordt gebracht. Dat is bij de eerstelingsgarve (Lv 23:10), die spreekt van de Heer Jezus, niet het geval. Maar is het niet een mooie gedachte dat wij ook onszelf aan God mogen aanbieden? En al is het zo dat wij niet zoals de Heer Jezus volkomen een aangename geur zijn voor God, toch is het een offer dat aangenaam is voor Hem (Rm 12:1).
13 Zout bij het graanoffer
13 Elke offergave van uw graanoffers moet u met zout bereiden. Het zout van het verbond met uw God mag u aan uw graanoffer niet laten ontbreken. Bij al uw offergaven moet u zout aanbieden.
In dit vers wordt het zout drie keer genoemd. Zout spreekt van duurzaamheid, het weert bederf. We lezen elders van een zoutverbond (2Kr 13:5). Dat is een verbond dat niet verwatert, maar dat de tijd doorstaat en niets van zijn kracht verliest. Dat geldt zeker voor Christus en Zijn offer. De Heer Jezus roept Zijn volgelingen ertoe op: “Hebt zout in uzelf” (Mk 9:50). Zij behoren het bederfwerende element in de wereld te zijn (Mt 5:13a).
Het zout als toevoeging aan elk graanoffer (“elke offergave”) wil zeggen dat het offer van de Heer Jezus eeuwig zijn waarde houdt. Het welbehagen en de aangename geur van het offer zijn niet van korte duur, voorbijgaand, maar van blijvende, eeuwige aard. Het is “het zout van het verbond met [beter: van] uw God”, dat wil zeggen dat al Gods toezeggingen bewaard blijven en dat Hij de verplichtingen die Hij vrijwillig op Zich heeft genomen, zal nakomen. Christus is daarvoor de garantie.
14 - 16 Het graanoffer van de eerste vruchten
14 En wanneer u de HEERE een graanoffer van de eerste vruchten aanbiedt, moet u in het vuur geroosterde verse aren als graanoffer van uw eerste vruchten aanbieden, gebroken korrels van vers graan. 15 U moet er daarna olie bij doen en er wierook op leggen. Het is een graanoffer. 16 En de priester moet een deel van de gebroken graankorrels en van de olie, boven al de bijbehorende wierook als gedenkoffer in rook laten opgaan. Het is een vuuroffer voor de HEERE.
In deze verzen hebben we nog een bijzondere vorm van het graanoffer. Het is hier geen meelbloem, fijngemalen, maar een offergave van vroegrijpe aren, dat zijn eerstelingen. Anders dan de eerstelingen van vers 12 komen deze wel op het altaar.
Het verschil tussen de beide vormen van eerstelingen zien we in Leviticus 23 (Lv 23:10,15-17). De eerstgenoemde eerstelingen (Lv 23:10) spreken van de Heer Jezus. Hij is de eerstelingsgarve (1Ko 15:20). In de andere eerstelingen (Lv 23:15-17) is zuurdeeg aanwezig. Het zit in de twee beweegbroden – waarin de werking van het zuurdeeg, doordat het gebakken is, wel tot stilstand is gebracht – die de gemeente voorstellen. Het eerstgenoemde offer (Lv 23:10) is een verplicht offer in de jaarlijkse cyclus van offers. Het offer in de verzen die we hier in Leviticus 2 voor ons hebben, is een vrijwillig offer dat altijd gebracht mag worden.
Bij “eerste vruchten” of ‘eersteling’ denken we ook aan anderen. Een eersteling is een eersteling van een grote oogst. Het leven van de Heer Jezus op aarde is ook ‘een eersteling’ in die zin dat God een Mens ziet Die als eerste Mens ooit Hem volkomen toegewijd is. Door Zijn werk op het kruis heeft Hij de weg geopend voor een grote massa mensen die evenals Hij aan God toegewijd kunnen gaan wandelen. Hij is ons Model, ons Voorbeeld (Fp 2:5). Als we God een dergelijk offer brengen, houdt dat het besef in dat wij zullen wandelen zoals Hij gewandeld heeft (vgl. 1Jh 2:6).
De verse aren stellen de Heer Jezus voor in de kracht van Zijn leven. De geroosterde verse aren stellen voor dat Hij wordt blootgesteld aan het vuur van Gods beproevende en onderzoekende heiligheid. Dit ziet niet op Zijn werk op het kruis, maar op Zijn wandel. Als Hij Zijn kruis draagt en op weg is naar Golgotha, zegt Hij: “Als zij dit doen met [het] groene hout, wat zal met het dorre gebeuren?” (Lk 23:31). Met het “groene hout” bedoelt Hij Zichzelf in Zijn jeugdige kracht.
Iets dergelijks beluisteren wij als Hij in Psalmen, met het oog op Zijn dood, tegen God zegt: “Mijn God, …, neem Mij niet weg op de helft van Mijn dagen” (Ps 102:25a). Als Mens is Hij in de kracht van Zijn leven wanneer van Hem wordt gevraagd Zijn leven over te geven in de dood. Hij heeft Zich volkomen gegeven, maar als Mens heeft Hij er niet naar kunnen verlangen midden uit het leven te worden weggenomen.