Inleiding
In dit hoofdstuk lezen we veel wat we ook in Leviticus 20 lezen. Het onderscheid is dat in dit hoofdstuk God als de ‘HEERE’ op de voorgrond staat, terwijl in Leviticus 20 de nadruk ligt op Gods heiligheid. Daar vinden we de straffen voorgesteld op de zonden die hier noodgedwongen ruime aandacht krijgen.
1 - 4 Niet doen als Egypte of Kanaän
1 De HEERE sprak tot Mozes: 2 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Ik ben de HEERE, uw God. 3 U mag de gebruiken van het land Egypte waarin u gewoond hebt, niet navolgen, en [ook] de gebruiken van het land Kanaän, waar Ik u naar toe breng, mag u niet navolgen. U mag niet in hun verordeningen gaan. 4 Mijn bepalingen moet u houden en Mijn verordeningen moet u in acht nemen door daarnaar te wandelen. Ik ben de HEERE, uw God.
God plaatst Zichzelf elke keer voor de aandacht van het volk als de HEERE, de God van het verbond met Zijn volk. Daarmee wil Hij bewerken dat ze Zijn kenmerken aannemen en niet die van de volken om hen heen. Er is een speciale waarschuwing voor de invloed van Egypte en Kanaän. Na de wetten met het oog op hun offerdienst, de zogenaamde ceremoniële wetten, geeft God nu enkele zedelijke wetten met het oog op hun seksuele omgang.
Egypte stelt de wereld zonder God voor. In Egypte is veel menselijke wijsheid (Hd 7:22). Voor de christen komt het gevaar van Egypte in de brief aan de Kolossenzen aan de orde. Daarin wordt ook gewaarschuwd tegen een wijsheid die mensen tot zijn prooi maakt (Ko 2:8). De Kolossenzen lopen gevaar hun geloof te vermengen met de wijsheid van de wereld. Paulus wijst hen erop dat in Christus “al de schatten van de wijsheid en kennis verborgen zijn” (Ko 2:3).
Kanaän is het land van de zegeningen dat God Zijn volk heeft gegeven. Het grote gevaar daar is niet zozeer wijsheid, cultuur en wetenschap, maar de grote verdorvenheid die er heerst. De christen is gezet in de hemelse gewesten, waarvan Kanaän een beeld is. Maar dat betekent niet dat er geen gevaren zijn. Juist in de brief aan de Efeziërs, waar de zegeningen van de christen worden beschreven, wordt krachtig gewaarschuwd voor elke vorm van verdorvenheid (Ef 4:17-19). Daaraan toegeven heeft tot gevolg dat we de zegeningen kwijtraken.
De christen is een nieuwe schepping, hij is “overeenkomstig God geschapen” (Ef 4:24). Hij heeft Christus ontvangen (Ko 2:6) en geleerd (Ef 4:20). Het gevaar is dat wij ons aanpassen aan de wereld om ons heen in haar karakter van Egypte of in haar karakter van Kanaän. Dan vertonen we niet meer de nieuwe, maar de oude mens.
Het grote contrast dat we hier zien, is het contrast tussen de verordeningen en de bepalingen van de wereld in zijn verschillende vormen en de verordeningen en de bepalingen van God. Het volgen van het eerste betekent de dood, het in acht nemen van het tweede houdt leven in.
5 Doe dit en u zult leven
5 Mijn verordeningen en Mijn bepalingen moet u in acht nemen. De mens die ze houdt, zal erdoor leven. Ik ben de HEERE.
Hier lezen we de motivatie voor het houden van de geboden: het leven ontvangen en genieten. Dit vers wordt vier keer in het Oude Testament aangehaald: drie keer in Ezechiël (Ez 20:11,13,21) en één keer in Nehemia (Ne 9:29). Drie keer wordt het in het Nieuwe Testament aangehaald (Lk 10:25-28, Rm 10:5; Gl 3:12).
De beide laatste teksten (Rm 10:5; Gl 3:12) tonen aan dat geen mens het beloofde leven heeft gekregen. Er is namelijk geen mens geweest die alle verordeningen en bepalingen van God volmaakt in acht heeft genomen. Alleen als iemand tot bekering komt en nieuw leven van God ontvangt op grond van geloof, kan hij leven tot eer van God en Zijn wil van harte doen. De wet zegt: Doe dit en u zult leven. Het evangelie zegt: Leef en u zult doen.
6 - 16 Incest of bloedschande
6 Niemand mag tot welke bloedverwant van zijn [eigen] familie dan ook naderen om de schaamdelen te ontbloten. Ik ben de HEERE. 7 U mag de schaamte van uw vader, namelijk de schaamdelen van uw moeder, niet ontbloten. Zij is uw moeder, u mag haar schaamdelen niet ontbloten. 8 U mag de schaamdelen van de vrouw van uw vader niet ontbloten. Het is de schaamte van uw vader. 9 De schaamdelen van uw zuster, de dochter van uw vader of de dochter van uw moeder, [of ze nu in dit] gezin of daarbuiten geboren is, hun schaamdelen mag u niet ontbloten. 10 De schaamdelen van de dochter van uw zoon of van de dochter van uw dochter, hun schaamdelen mag u niet ontbloten, want zij zijn uw schaamte. 11 De schaamdelen van de dochter van de vrouw van uw vader, die bij uw vader geboren is – zij is uw zuster – haar schaamdelen mag u niet ontbloten. 12 U mag de schaamdelen van de zuster van uw vader niet ontbloten. Zij is een bloedverwante van uw vader. 13 U mag de schaamdelen van de zuster van uw moeder niet ontbloten, want zij is een bloedverwante van uw moeder. 14 U mag de schaamte van de broer van uw vader niet ontbloten. U mag niet tot zijn vrouw naderen, zij is uw tante. 15 U mag de schaamdelen van uw schoondochter niet ontbloten. Zij is de vrouw van uw zoon, u mag haar schaamdelen niet ontbloten. 16 U mag de schaamdelen van de vrouw van uw broer niet ontbloten. Het is de schaamte van uw broer.
De handelingen die in de verzen 6-23 worden genoemd, zijn bloedschande of handelingen van incest. Ze druisen in tegen Gods oorspronkelijke bedoeling met huwelijk en seksualiteit. Dat moet vanzelfsprekend zijn voor Gods volk. Je veronderstelt ze in de wereld en niet onder het volk van God. Dat God al deze waarschuwingen toch tot Zijn volk richt, bewijst hoe nodig het is, omdat ook Zijn volk tot deze zonden in staat is. God stelt het kwaad voor in zijn afschuwelijkste vormen. Hij weet beter dan de mens zelf waartoe deze kan vervallen.
God verbiedt hier de geslachtelijke omgang tussen bloedverwanten. De Hebreeuwse woorden voor ‘schaamte’, ‘schaamdelen’ en ‘ontbloten’ zijn verzachtende of bedekte termen voor geslachtelijke omgang. Hier betreft het ongeoorloofde geslachtelijke omgang ofwel ontucht (Ez 16:36; 23:18). Zulke betrekkingen zijn onnatuurlijk.
Het verbod begint met het algemene verbod om geslachtelijke omgang met een bloedverwant te hebben. Verboden wordt hier geslachtelijke omgang met:
1. moeder;
2. stiefmoeder;
3. halfzus (zelfde vader of moeder);
4. kleinkind;
5. halfzus (uit het tweede huwelijk van de vader);
6. tante, de zus van vader of moeder;
7. tante, de vrouw van de broer van vader;
8. schoondochter;
9. schoonzus.
17 - 20 Andere ongeoorloofde seksualiteit
17 U mag de schaamdelen van een vrouw én die van haar dochter niet ontbloten. U mag niet de dochter van haar zoon en [ook] niet de dochter van haar dochter [tot vrouw] nemen om haar schaamdelen te ontbloten. Zij zijn bloedverwanten, het is schandelijk gedrag. 18 Verder mag u niet naast [uw eigen] vrouw haar zuster [tot vrouw] nemen. [U] zou haar krenken door haar schaamte te ontbloten terwijl zij [nog] in leven is. 19 U mag niet naderen tot een vrouw die vanwege haar afzondering onrein is, om haar schaamdelen te ontbloten. 20 U mag niet met de vrouw van uw naaste de geslachtsdaad verrichten om gemeenschap [met haar] te hebben. Dan verontreinigt u zich met haar.
Verboden wordt nog de geslachtelijke omgang met:
1. een vrouw en haar dochter en een vrouw en haar kleindochter;
2. een vrouw en haar zus;
3. een vrouw die ongesteld is;
4. een vrouw die met een ander getrouwd is.
21 Verbod kinderen te offeren
21 U mag niemand uit uw nageslacht overgeven om aan de Molech geofferd te worden. De Naam van uw God mag u niet ontheiligen. Ik ben de HEERE.
De Molech is de nationale god van de Ammonieten. In het verband van de tekst lijkt het hier niet in de eerste plaats om een vuuroffer te gaan, maar om een wijding van kinderen tot tempelprostitutie. Het is een geestelijke hoererij die ten grondslag ligt aan vleselijke hoererij.
22 Verbod op homoseksueel verkeer
22 U mag niet slapen met een mannelijk [persoon], zoals u met een vrouw slaapt. Dat is een gruwel.
Homoseksueel verkeer is de zonde van Sodom (Gn 19:5), waarvan ook de Israëlieten zich niet vrijhouden (Ri 19:22). God geeft mensen over aan deze onterende hartstochten als zij het schepsel gaan eren boven de Schepper (Rm 1:24-27).
23 Verbod op gemeenschap met een dier
23 Ook mag u met geen enkel dier de geslachtsdaad verrichten. Dan verontreinigt u uzelf daarmee. Een vrouw mag ook niet vóór een beest gaan staan om ermee te paren. Het is een afschuwelijke schanddaad.
Het verbod op gemeenschap met een dier wordt vaker gegeven (Lv 20:15-16; Ex 22:19; Dt 27:21). Dat ook dit verbod wordt voorgehouden aan het volk van God, laat zien dat ook onder Gods volk deze gruwelijke zonde mogelijk is.
In geestelijk opzicht staat een dier symbool voor mensen die het bestaan van God op absolute wijze negeren of Hem absoluut verwerpen. We zien deze houding in de twee beesten die in het boek Openbaring worden beschreven (Op 13:1-18). Waar geen enkele verbinding meer is met de levende God, zinkt de mens weg in het diepste verderf. Daaraan is de grootst denkbare schande verbonden, waarvan hij zich door zijn totale afsluiting voor enige Godsopenbaring niet bewust is.
24 - 30 God duldt geen gruwelijkheden
24 U mag uzelf niet verontreinigen met al die dingen, want de heidenvolken die Ik vóór u uit ga verdrijven, hebben zich met al die dingen verontreinigd, 25 zodat het land onrein geworden is. Ik zal het zijn ongerechtigheid vergelden, zodat het land zijn bewoners zal uitspuwen. 26 Maar ú moet Mijn verordeningen en Mijn bepalingen in acht nemen. U mag geen enkele van die gruweldaden doen, de ingezetene van het land niet, en [ook] de vreemdeling niet die in uw midden verblijft. 27 Want de mensen in [dit] land die er vóór u waren, hebben al die gruweldaden gedaan, zodat het land onrein geworden is. 28 Laat het land u niet uitspuwen, omdat u het verontreinigt, zoals het het heidenvolk dat er vóór u was, uitgespuwd heeft. 29 Want al wie ook maar [één] van al die gruweldaden doet, de personen die [ze] doen, moeten uit het midden van hun volk uitgeroeid worden. 30 Daarom moet u Mijn voorschriften in acht nemen en geen van die gruwelijke gebruiken die vóór u gedaan zijn, navolgen, en u daardoor niet verontreinigen. Ik ben de HEERE, uw God.
Als Israël de handelwijze van de volken om hen heen overneemt, zullen ze evenals die volken uitgespuwd worden. Personen die zich aan dergelijke gruwelijke handelingen als hiervoor beschreven, overgeven, moeten uit het volk uitgeroeid worden. God heeft Zijn verordeningen en Zijn bepalingen gegeven om hen voor het begaan van deze gruwelen te bewaren.
Als God een bepaalde openbaring geeft, wil Hij dat deze openbaring volledig doorwerkt in het leven van de mens, dat de mens daarmee in zijn praktijk rekening houdt. De reinheid van het huwelijk is daarbij van het hoogste belang. God begint Zijn waarschuwingen hier ermee. In de brief aan de Kolossenzen en de brief aan de Efeziërs schrijft Paulus daarover ook.
Het tegengif voor alle in dit hoofdstuk genoemde kwaad wordt in vers 30 gegeven. Door dat ‘in te nemen’ blijven we bewaard voor de gruwelen die in de wereld worden gevonden en die aansluiting vinden in ons vlees. Dit tegengif is: blijven in het Woord van God.
Het hoofdstuk besluit met dezelfde verklaring over God als die waarmee het begint.