Inleiding
Het gaat in dit hoofdstuk, net als bij de melaatse, om verontreiniging. Er is echter een groot verschil tussen de verontreiniging waarover het in dit hoofdstuk gaat en die door melaatsheid. Bij melaatsheid gaat het om zonde, en daardoor verontreiniging, door eigen wil. Bij een vloeiing gaat het om iets wat onwillekeurig, zonder opzet, gebeurt. Het is een vloeiing die uit een mens voortkomt, zonder dat er zelfs van zonde sprake is. Het gaat om vloeiingen als een nachtelijke zaadlozing, een maandelijkse menstruatie en andere vloeiingen die net als bij een geboorte in Leviticus 12 met de menselijke natuur samenhangen. Vloeiingen verontreinigen juist omdat ze voortkomen uit de natuur van de in zonde gevallen mens.
De les die we uit dit hoofdstuk kunnen leren, is dat er dingen zijn die we zeggen of doen, zonder de opzet iemand te kwetsen, maar die toch een verkeerd effect hebben. Ze komen spontaan uit ons voort, we kunnen er niets aan doen, maar we voelen vaak direct daarna aan dat het niet uit het nieuwe leven is gekomen. We beseffen dat de Heer Jezus niet zo zou hebben gesproken of gehandeld.
1 - 12 Als iemand een vloeiing heeft
1 De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron: 2 Spreek tot de Israëlieten, en zeg tegen hen: Iedere man die uit zijn geslachtsdeel vloeit, is onrein vanwege zijn vloeien. 3 Zijn onreinheid vanwege zijn vloeien is namelijk dit: zijn geslachtsdeel laat die vloeiing lopen, óf zijn geslachtsdeel is verstopt geraakt door het vloeien ervan. Dat is zijn onreinheid. 4 Elk bed waarop hij ligt die de vloeiing heeft, is onrein, en elk voorwerp waarop hij zit, is onrein. 5 Verder moet ieder die zijn bed aanraakt, zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond. 6 Wie op het voorwerp zit waarop hij zat die de vloeiing heeft, moet zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond. 7 En wie het lichaam aanraakt van hem die de vloeiing heeft, moet zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond. 8 Zelfs wanneer hij die de vloeiing heeft, op een reine spuugt, moet deze zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond. 9 Ook is elk zadel onrein waarop hij reed die de vloeiing heeft. 10 Ieder die wat dan ook aanraakt wat onder hem is, is onrein tot de avond. En wie het optilt, moet zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond. 11 Ieder die door hem die de vloeiing heeft, wordt aangeraakt, zonder dat deze zijn handen met water afgespoeld heeft, moet zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond. 12 [Elke] aarden pot die hij die de vloeiing heeft, aanraakt, moet stukgebroken worden, maar alle houten voorwerpen moeten met water afgespoeld worden.
De vloeiing waarover het hier gaat, lijkt niet te duiden op de zaadlozing, want die wordt apart genoemd in vers 16. Gedacht is wel aan gonorroe, een geslachtsziekte, of ook aan diarree. Wie de vloeiing heeft, is onrein. Ieder die of alles wat de onreine aanraakt, is ook onrein. Ieder die iets aanraakt wat door de onreine is aangeraakt, wordt ook onrein. Genoemd worden: zijn bed (verzen 4-5), zijn stoel (vers 6), zijn lichaam (vers 7), zijn speeksel (vers 8), zijn zadel (vers 9), alles wat hij onder zich heeft (vers 10).
Ieder die onrein is door aanraking van een vloeiende of van wat ermee in contact is gekomen, is onrein tot de avond. Om zich te reinigen moet hij zijn kleren en zichzelf wassen.
Een toepassing is dat het horen van onreine taal ons taalgebruik beïnvloedt en wij ook taal uiten die ons onrein maakt. Om van die onreinheid gereinigd te worden moeten we Gods Woord – waarvan het water een beeld is – lezen. Door het lezen van Gods Woord herkennen we de herkomst van ons spreken of handelen. We verootmoedigen ons voor de Heer en brengen ons gedrag en ons spreken weer in overeenstemming met het Woord van God. Het gaat om dingen die we onbewust doen, die ons denken zijn binnengeslopen.
Hoewel de verontreiniging verder strekt dan bij een melaatse, is er geen sprake van een offer of verwijdering uit het kamp, zoals bij de melaatse. Bij melaatsheid zien we de zonde zich als een werkelijk verderf openbaren. Dat verderf is wel in de natuur aanwezig, maar is in het hart toegelaten. Een langdurige handeling is nodig om het geweten te reinigen. Bij een vloeiing moet men zich slechts eenmaal met water wassen en in enkele gevallen alleen een vogel als zondoffer en een vogel als brandoffer brengen. Dat laat zien dat deze gevallen van onreinheid niet zo zwaar worden aangerekend als bij de melaatse. God maakt verschil in de aard van de zonde. Het is belangrijk dat wij dat ook doen. Dat vraagt van ons voortdurende afhankelijkheid van Hem en Zijn Woord.
13 - 15 Reiniging van een vloeiende man
13 Wanneer hij die de vloeiing had, rein geworden is van zijn vloeiing, moet hij voor zichzelf zeven dagen aftellen om rein verklaard te worden. Dan moet hij zijn kleren wassen en zijn lichaam in bronwater wassen, en is hij rein. 14 Op de achtste dag moet hij vervolgens voor zichzelf twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen en voor het aangezicht van de HEERE, bij de ingang van de tent van ontmoeting, komen en ze de priester geven. 15 De priester moet die bereiden, [de] ene als zondoffer en de andere als brandoffer. Dan moet de priester voor het aangezicht van de HEERE verzoening voor hem doen vanwege zijn vloeiing.
Er zijn twee vormen van reiniging:
1. Reiniging van wie of wat onrein is geworden door aanraking, hetzij van de vloeiende, hetzij van wat onrein is geworden door contact met de vloeiende. Dat is in de voorgaande verzen behandeld (verzen 1-12).
2. Reiniging van hem die de vloeiing heeft en daardoor onrein is. Dat wordt in de bovenstaande verzen behandeld (verzen 13-15).
Bij de reiniging van hem die de vloeiing heeft, worden wel offers gebracht. Hierin wordt het werk van de Heer Jezus voorgesteld als het middel dat verzoening aanbrengt. We zien dat Hij het zondoffer en brandoffer is geweest. De verontreiniging is weggedaan. Er vindt geen onderzoek door de priester plaats, zoals bij de melaatse. Het betreft geen openbaar kwaad.
Als de vloeiing is opgehouden, volgt een periode van reiniging. Die duurt zeven dagen. Op de zevende dag moet hij zijn kleren en zichzelf wassen. Op de achtste dag worden twee duiven als offers gebracht. Dat gebeurt door de priester bij de tent van ontmoeting of de tent der samenkomst.
Ons hele gedrag heeft invloed op de samenkomst. Daarom moeten we steeds als priesters bij onszelf nagaan of er een vloeiing is ontstaan, of dat we in contact zijn geweest met een vloeiende, waardoor in ons spreken en ons gedrag dingen zijn geslopen die niet passend zijn voor Gods tegenwoordigheid. We mogen dan denken aan het offer van de Heer Jezus, Die tot zondoffer is gemaakt en daarin tegelijk als brandoffer Gods volmaakte welgevallen is.
16 - 18 Onrein door een zaadlozing
16 Wanneer een man een zaadlozing heeft gehad, moet hij zijn hele lichaam met water wassen; en hij is onrein tot de avond. 17 Verder moet elk kledingstuk en elk leren [voorwerp] waarop het zaad van de lozing [terecht]gekomen is, met water gewassen worden; en het is onrein tot de avond. 18 En als een vrouw met een man geslapen heeft en er heeft een zaadlozing plaatsgehad, moeten zij zich met water wassen; en zij zijn onrein tot de avond.
Een zaadlozing maakt onrein. Het lijkt om twee gevallen te gaan:
1. de nachtelijke zaadlozing (wat wel de ‘natte droom’ wordt genoemd);
2. de zaadlozing tijdens de geslachtsgemeenschap of seksuele omgang.
Net als bij de geboorte van een kind betreft het hier geen zondige handelingen. Er is geen sprake van schuld, een offer wordt niet voorgeschreven.
Als christen weten we dat seksualiteit een gave van God is. We mogen erover spreken, maar zullen dat niet te pas en te onpas doen. Niet omdat we ons ervoor schamen, maar omdat het iets intiems is. We kunnen er wel eens meer over loslaten dan gepast is, als het ware een onwillekeurige zaadlozing.
Ook de zaadlozing tijdens de geslachtsgemeenschap veroorzaakt de noodzaak voor zowel de man als de vrouw om zich met water te wassen. Ook bij de intiemste beleving van eenheid tussen twee mensen is het nodig erbij bepaald te worden dat het geen volmaakte, onbesmette eenheid is. Dat is niet om het genot te beperken, maar om het verlangen naar de eenheid waar de geslachtsgemeenschap van spreekt te versterken (Ef 5:31-32).
In beide gevallen is het nodig dat water wordt toegepast. Door het lezen van het Woord van God worden onze gedachten gezuiverd van de vuilheid die door de wereld kleeft aan wat God als mooi in het huwelijk heeft gegeven. Bij Hem staat altijd het beeld van Christus en de gemeente en de liefde van Christus voor de gemeente voor de aandacht. Dat moet bij ons ook zo zijn. Als man en vrouw samen dat water gebruiken, zullen ze enerzijds gereinigd worden van de vuilheid die de wereld van de geslachtsgemeenschap maakt en anderzijds het gaan zien en beleven zoals God het heeft bedoeld.
19 - 27 Als een vrouw een vloeiing heeft
19 Wanneer een vrouw vloeit en de vloeiing in haar lichaam bestaat uit bloed, dan moet zij zeven dagen in haar afzondering zijn. En ieder die haar aanraakt, is onrein tot de avond. 20 Alles waarop zij in haar afzondering gelegen heeft, is onrein, en alles waarop zij gezeten heeft, is onrein. 21 Ieder die haar bed aanraakt, moet zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond. 22 Ook moet ieder die enig voorwerp aanraakt waarop zij gezeten heeft, zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond. 23 Als hij zelfs iets aanraakt dat zich op het bed bevindt of op het voorwerp waarop zij gezeten heeft, is hij onrein tot de avond. 24 Als een man metterdaad met haar geslapen heeft, komt haar afzondering [ook] op hem. Hij is dan zeven dagen onrein, en [ook] is elk bed waarop hij gelegen heeft onrein. 25 Wanneer een vrouw vele dagen buiten de tijd van haar afzondering een bloedvloeiing heeft, of wanneer zij langer vloeit dan de [tijd van] haar afzondering, dan is zij al de tijd dat zij vloeit onrein, net zo als de dagen van haar afzondering. 26 Elk bed waarop zij ligt in de dagen dat zij vloeit, is voor haar als het bed van haar afzondering; en elk voorwerp waarop zij gezeten heeft, is onrein, zoals de onreinheid van haar afzondering. 27 En ieder die deze dingen aanraakt, is onrein. Hij moet dan zijn kleren wassen en zich met water wassen; en hij is onrein tot de avond.
De vloeiing van een vrouw kent twee vormen. De eerste vorm is die van de menstruatie, de maandelijkse vloeiing (verzen 19-24). Wat voor de vloeiing van de man in de verzen 2-12 geldt, geldt hier voor de periodieke vloeiing van de vrouw. De tweede vorm is die van vloeiingen buiten de menstruatie om (verzen 25-27). Aan deze vorm van vloeiing lijdt de vrouw die door de Heer Jezus te midden van een menigte wordt genezen (Mk 5:25-29; Lk 8:43-48).
Hoewel het, zoals gezegd, om een onwillekeurige vloeiing gaat, maakt de vloeiing onrein. Het is zelfs zo, dat de HEERE de verontreiniging van Zijn volk met de afgoden vergelijkt met de maandelijkse onreinheid van een vrouw (Ez 36:17). De voortdurende vloeiing heeft uiteindelijk de dood tot gevolg. Ook mag zij, al de tijd dat de vloeiing duurt, niet in het heiligdom komen, opdat de tabernakel van de HEERE niet wordt verontreinigd (vers 31). Gezien de aard van deze vloeiing is er wel een relatie met melaatsheid. Daarom noemt David ze in de vloek die hij over het huis van Joab uitspreekt in één adem (2Sm 3:29).
28 - 30 Reiniging van een vloeiende vrouw
28 Maar als zij rein geworden is van haar vloeiing, moet zij voor zichzelf zeven dagen aftellen. Daarna is zij rein. 29 Dan moet zij op de achtste dag voor zichzelf twee tortelduiven of twee jonge duiven nemen en ze bij de priester brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. 30 Vervolgens moet de priester de ene als zondoffer en de andere als brandoffer bereiden. De priester moet vanwege de vloeiing, die haar onrein maakte, verzoening voor haar doen voor het aangezicht van de HEERE.
Voor de reiniging van haar die een vloeiing heeft gehad, geldt hetzelfde ritueel als voor de man die van de onreinheid van zijn vloeiing gereinigd wordt (verzen 13-15).
31 Doel van de reiniging
31 Zo moet u de Israëlieten ver van hun onreinheid houden, zodat zij niet sterven in hun onreinheid, als zij Mijn tabernakel, die in hun midden is, verontreinigen.
De noodzaak van het wegdoen van de verontreiniging is dat Gods woning in het midden van Zijn volk is. Waar Hij woont, dat is nu in de gemeente en in de gelovige, mag onreinheid geen plaats krijgen. God en iets van de zonde verdragen elkaar niet.
32 - 33 Wet voor wie een vloeiing heeft
32 Dit is de wet voor hem die een vloeiing heeft; voor hem die een zaadlozing heeft, zodat hij daardoor onrein wordt; 33 voor de ongestelde vrouw in haar afzondering; voor ieder die een vloeiing heeft, zowel een man als een vrouw; en voor de man die geslapen heeft met een vrouw die onrein is.
De gedetailleerdheid waarmee de wet voor de vloeiing wordt gegeven, laat zien hoezeer de HEERE het welzijn van Zijn volk op het oog heeft. Hij wil graag in hun midden wonen en geeft in Zijn genade aan hoe dit voorrecht genoten kan worden door te wijzen op wat Hem verhindert bij hen te zijn.