1 - 2 Offers van Aäron en zijn zonen
1 Het gebeurde op de achtste dag dat Mozes Aäron en zijn zonen [bij zich] riep, met de oudsten van Israël. 2 Hij zei tegen Aäron: Neem voor jezelf een kalf – het jong van een rund – als zondoffer, en een ram als brandoffer, [beide] zonder enig gebrek, en bied ze aan voor het aangezicht van de HEERE.
De wijding heeft zeven dagen geduurd (Lv 8:33). Dan komt er een “achtste dag”. De achtste dag spreekt van een nieuw begin. Er begint iets wat niet eerder is geweest. Na de wijding zullen Aäron en zijn zonen hun eerste offers gaan brengen. Het is een dag die in zijn betekenis nooit herhaald zal worden. Je kunt altijd maar één keer iets voor de eerste keer doen.
Onze wijding duurt ons hele leven, maar telkens is er ook een achtste dag. Ons priesterschap mag steeds nieuw zijn. Met deze achtste dag is de verschijning van de heerlijkheid van de HEERE verbonden (verzen 4,6,23). We gaan steeds meer van de heerlijkheid van de Heer Jezus zien. Als Hij binnenkort zichtbaar in heerlijkheid verschijnt, zal onze priesterdienst pas op een volkomen nieuwe wijze plaatsvinden.
De dienst van Aäron staat in dit hoofdstuk op de voorgrond. Mozes richt zich tot hem. Aäron is degene die offert. Zijn zonen, die een beeld zijn van de gemeente die inzicht heeft in de dienst van de ware Aäron, verdwijnen naar de achtergrond. Zij reiken hem wel telkens het bloed aan. Zonen van Aäron in geestelijke zin zijn zij die een speciale indruk van de betekenis en waarde van het bloed van het ware offer, de Heer Jezus, hebben gekregen door zich daarmee bezig te houden. Het bloed is de grondslag van alle ware priesterdienst.
3 - 4 Offers van het volk
3 Daarna moet je tot de Israëlieten spreken: Neem een geitenbok als zondoffer, en een kalf en een lam, elk van een jaar oud en zonder enig gebrek, als brandoffer, 4 verder een rund en een ram als dankoffer om voor het aangezicht van de HEERE te offeren, en een graanoffer met olie gemengd, want vandaag zal de HEERE aan u verschijnen.
Op de achtste dag wordt ook van het volk verwacht dat zij met offers komen. Altijd blijft de grondslag het offer van Christus. Daar mogen we ons hele leven op baseren en ook de hele eeuwigheid. Alles heeft voor God alleen waarde als het verbonden is met Zijn Zoon en het offer dat Hij heeft gebracht. Tot in eeuwigheid zullen we Hem gedenken als Degene aan Wie we te danken hebben dat we in de heerlijkheid mogen zijn. In de verschillende offers zien we voorgesteld hoe we aan Hem zullen denken.
Hij heeft elke verhindering weggenomen door voor ons het “zondoffer” te worden. Tot in eeuwigheid zullen we Hem gedenken als Degene Die door God is verheerlijkt en door Wie God al Zijn voornemens kon uitvoeren door voor Hem het “brandoffer” te worden. Hij is Degene door Wie er tot in eeuwigheid gemeenschap met de Vader en de Zoon en met elkaar zal zijn door het “dankoffer” of vredeoffer te worden. Tot in eeuwigheid zullen we terugdenken aan Zijn volmaakte leven op aarde, waar Hij alles deed door de Heilige Geest, zoals we dat voorgesteld zien in het “graanoffer met olie gemengd”.
5 - 6 Bij de tent der samenkomst
5 Toen namen zij wat Mozes geboden had, [en brachten het] tot vóór de tent van ontmoeting. En heel de gemeenschap kwam naar voren en stond voor het aangezicht van de HEERE. 6 En Mozes zei: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft. Doe het, dan zal de heerlijkheid van de HEERE aan u verschijnen.
Waaraan we tot in alle eeuwigheid mogen denken en mee bezig mogen zijn, het offer van de Heer Jezus in al zijn aspecten, mag op aarde al beginnen bij de “tent van ontmoeting” of tent der samenkomst. Wanneer we als gemeente samenkomen, mogen we op een bijzondere manier het voorrecht genieten om priesterdienst uit te oefenen. Daar is de Heer Jezus Zelf in het midden en begint Hij de lofzang (Hb 2:12) tot eer van God en mogen wij Hem daarin als het ware bijvallen. We zullen dan de heerlijkheid van God zien in het aangezicht van Jezus Christus.
7 - 21 Aäron en zijn zonen offeren
7 Toen zei Mozes tegen Aäron: Kom naar voren, naar het altaar, en bereid je zondoffer en je brandoffer, en doe verzoening voor jou en voor het volk. Bereid dan de offergave van het volk, en doe verzoening voor hen, zoals de HEERE geboden heeft. 8 Toen kwam Aäron naar voren, naar het altaar, en slachtte het kalf dat voor hem als zondoffer bestemd was. 9 Vervolgens brachten de zonen van Aäron het bloed bij hem, en hij doopte zijn vinger in dat bloed en streek het op de horens van het altaar. Daarna goot hij het bloed uit aan de voet van het altaar. 10 Het vet, de nieren en de kwab aan de lever van het zondoffer liet hij in rook opgaan op het altaar, zoals de HEERE Mozes geboden had. 11 Maar het vlees en de huid verbrandde hij buiten het kamp met vuur. 12 Daarna slachtte hij het brandoffer, en de zonen van Aäron reikten hem het bloed aan, en hij sprenkelde het rondom op het altaar. 13 Ook reikten zij hem het brandoffer aan, in stukken gedeeld, met de kop, en hij liet het in rook opgaan op het altaar. 14 Hij waste de ingewanden en de poten, en liet ze in rook opgaan op het brandoffer, op het altaar. 15 Daarna liet hij de offergave van het volk brengen, en hij nam de bok die als zondoffer voor het volk bestemd was. Hij slachtte hem en bereidde hem als zondoffer, zoals het eerste [zondoffer]. 16 Verder liet hij het brandoffer brengen, en bereidde dat volgens de bepaling. 17 Hij liet ook het graanoffer brengen, nam er een handvol van en liet het in rook opgaan op het altaar, naast het brandoffer in de morgen. 18 Daarna slachtte hij het rund en de ram die als dankoffer voor het volk bestemd waren. En de zonen van Aäron reikten hem het bloed aan, dat hij rondom op het altaar sprenkelde, 19 met de vetdelen van het rund en de ram, de staart en wat de [ingewanden] bedekt, de nieren en de kwab aan de lever. 20 Zij legden de vetdelen op de borststukken, en hij liet de vetdelen in rook opgaan op het altaar. 21 Maar de borststukken en de rechterachterbout bewoog Aäron als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE, zoals Mozes geboden had.
Aäron is slechts een beeld van de Heer Jezus. De Heer Jezus hoeft niet voor Zichzelf te offeren; Aäron, als een in zichzelf zondig mens, moet dat wel (vers 7; Hb 5:1-3; 7:28a). Aäron brengt de offers van en voor zichzelf en het volk. De verschillende offers en hun betekenis zijn al in de voorgaande hoofdstukken voor onze aandacht geweest. God laat in deze beelden zien dat Hij er als het ware niet moe van wordt om te spreken en te horen over Zijn Zoon.
Voordat Aäron voor anderen offert, offert hij eerst voor zichzelf. Het is een beginsel in Gods Woord dat we eerst acht moeten geven op onszelf, voordat we ons met iemand anders kunnen bezighouden: “Geef acht op jezelf en op de leer; volhard in deze dingen, want door dit te doen zul je zowel jezelf als hen die je horen, behouden” (1Tm 4:16; vgl. Mt 7:3-5).
22 Aäron zegent het volk
22 Daarna hief Aäron zijn handen op over het volk, en zegende hen. Toen kwam hij naar beneden, nadat hij het zondoffer, het brandoffer en het dankoffer gebracht had.
Na het brengen van de offers zegent Aäron het volk. Dit is de zegen waarmee Christus Zijn volk zegent op grond van het gebrachte offer: “Hij nu leidde hen uit naar buiten tot aan Bethanië; en Hij hief Zijn handen op en zegende hen” (Lk 24:50). Het offer van Christus is altijd de grondslag van de zegeningen van Israël – en van de gemeente –, waardoor het volk in zijn bestaan kan worden gehandhaafd.
Wat de gemeente betreft, hoeft de Heer Jezus niet naar buiten te komen. Voor ons is de voorhang gescheurd en wij hebben toegang in het binnenst heiligdom (Hb 10:19), waar we zien dat God Zijn offer heeft aangenomen. De Heilige Geest is gekomen om ons de zekerheid van het volbrachte en door God aanvaarde offer te geven. We kunnen met vrijmoedigheid naar binnen gaan.
We kunnen hierin ook de zegen opmerken die vandaag op grond van het offer van de Heer Jezus door Hemzelf wordt gegeven. Het is de zegen die in het evangelie tot mensen wordt gebracht.
23 Zegen en heerlijkheid
23 Vervolgens ging Mozes met Aäron de tent van ontmoeting binnen, en toen zij er [weer] uit kwamen, zegenden zij het volk. En de heerlijkheid van de HEERE verscheen aan heel het volk.
Wat in het eerste deel van dit vers staat, is van toepassing op Israël in de huidige tijd. Mozes gaat met Aäron de tent der samenkomst binnen. Mozes en Aäron zijn samen een beeld van de Heer Jezus als “de Apostel en Hogepriester van onze belijdenis” (Hb 3:1). Het binnengaan van Mozes met Aäron in de tent der samenkomst, is een beeld van het ingaan van de Heer Jezus in het heiligdom, in de hemelen, waarvan de tabernakel een beeld is (Hb 9:23-24). Hij is nog steeds in het heiligdom. Als Hij weer verschijnt, zullen ze Hem zien en tot berouw en belijdenis komen (Zc 12:10) en Hem aanbidden (Lv 9:24b). Als Hij aan Zijn volk verschijnt (Hb 9:28), zal Hij hen zegenen.
24 De HEERE aanvaardt het offer
24 Een vuur ging uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde het brandoffer en de vetdelen op het altaar. Toen heel het volk [dit] zag, juichten zij en wierpen zich met het gezicht [ter aarde].
Dan breekt er een geweldig moment aan: het brandoffer en de vetstukken, dat is wat alleen voor de HEERE is, worden door Hem met vuur verteerd (vlg. Ri 6:21; 13:20; 1Kn 18:38; 1Kr 21:26; 2Kr 7:1). Het stelt de volkomen aanvaarding van het werk van de Heer Jezus door God voor als een werk dat geheel tot Zijn eer is volbracht in een kracht die alleen God volmaakt kent en kan genieten.
De reactie van het volk is dat zij zich mee verheugen in wat God in het offer heeft gevonden. Zij werpen zich in aanbidding voor Hem neer. Alle eer en bewondering gaan uit naar Hem Die op grond van het offer hen aan Zich heeft verbonden en tot Zijn volk heeft uitgekozen om in hun midden te wonen.