1 - 8 Het koperen brandofferaltaar
1 U moet ook het altaar van acaciahout maken; de lengte moet vijf el zijn, de breedte vijf el – het altaar moet vierkant worden – en zijn hoogte drie el. 2 U moet dan zijn horens op de vier hoeken ervan maken; zijn horens moeten er één geheel mee vormen en u moet het met koper overtrekken. 3 Vervolgens moet u de bijbehorende potten maken om zijn as te verwijderen, en de bijbehorende scheppen, sprengbekkens, vorken en vuurschalen; alle bijbehorende voorwerpen moet u van koper maken. 4 U moet er vervolgens een rooster voor maken, een koperen rasterwerk, en op het raster moet u vier koperen ringen maken, op de vier uiteinden ervan. 5 U moet het dan onder de rand van het altaar plaatsen, van onderen af, zodat het raster tot halverwege het altaar komt. 6 Verder moet u draagbomen voor het altaar maken, draagbomen van acaciahout, en ze met koper overtrekken. 7 Zijn draagbomen moeten zó in de ringen gestoken worden dat de draagbomen aan beide zijkanten van het altaar zijn als men het draagt. 8 U moet het [altaar] van planken maken, [vanbinnen] hol. Zoals Hij [het] u op de berg getoond heeft, zo moet men [het] maken.
Het koperen altaar staat in de voorhof. Bij het altaar ontmoet God de mens. Het altaar spreekt niet zozeer van het kruis, maar van de Heer Jezus Zelf (vgl. Mt 23:19). Hij is het offer op het altaar, maar Hij is ook Degene Die Zichzelf opoffert, Die Zichzelf aanbiedt aan God.
Als offer is Hij volkomen verteerd, maar als altaar niet. Het altaar is van hout – dat symboliseert dat Hij Mens is –, maar het is overtrokken met koper. Koper spreekt van de gerechtigheid van God die door het oordeel is heengegaan en niet is verteerd (Nm 16:37-38). De Heer Jezus is niet verteerd door het vuur van Gods oordeel. Zijn opstanding is het bewijs van Gods gerechtigheid.
De vier horens van het altaar tonen de kracht van het offer. De horens zijn een beeld van kracht en het getal vier spreekt van de hele aarde. Het aanbod van de verlossing gaat naar alle mensen: “En Hij zei tot hen: Gaat heen in de hele wereld en predikt het evangelie aan de hele schepping” (Mk 16:15). Alle mensen kunnen op grond van het offer behouden worden. Alleen zij die zich daadwerkelijk bekeren en in het geloof Christus als Heiland van de wereld aannemen, zijn behouden (Jh 1:12).
Halverwege het altaar is een rooster. Daarop wordt het offer door vuur verteerd. Het offer bevindt zich zodoende in het altaar. Het is alleen door de priester te zien als hij over de rand kijkt. Het lijden van de Heer Jezus, het vuur dat in Hem heeft gewoed, kan alleen door gelovigen worden gezien die zich bewust zijn priester te zijn. Alle gelovigen zijn priesters (1Pt 2:5), maar niet allen zijn zich dit voorrecht bewust.
Aan het altaar zijn ook ringen voor de draagstokken. Dat wijst erop dat we niet slechts moeten weten dat onze zonden op grond van het offer zijn weggedaan, maar dat we deze wetenschap elke dag met ons meedragen.
9 - 19 De voorhof
9 U moet ook de voorhof van de tabernakel maken. Aan de zuidzijde, in zuidelijke richting, moeten kleden voor de voorhof van dubbeldraads fijn linnen komen; de lengte van die ene zijde is honderd el. 10 En de bijbehorende twintig pilaren en hun twintig voetstukken moeten van koper zijn, en de haken van de pilaren en hun verbindingsstukken van zilver. 11 Zo moeten ook aan de noordzijde de kleden in de lengte honderd [el] lang zijn. De bijbehorende twintig pilaren en hun twintig voetstukken moeten van koper zijn, de haken van de pilaren en hun verbindingsstukken van zilver. 12 [In] de breedte van de voorhof, aan de westzijde, moeten kleden komen van vijftig el, [met] de tien bijbehorende pilaren en hun tien voetstukken. 13 Eveneens moet de breedte van de voorhof aan de oostzijde, waar [de zon] opkomt, vijftig el zijn, 14 zodat er vijftien el kleden aan [de ene] zijde zijn, [met] de drie bijbehorende pilaren en hun drie voetstukken, 15 en vijftien [el] kleden aan de andere zijde, [met] de drie bijbehorende pilaren en hun drie voetstukken. 16 Verder moet er voor de poort van de voorhof een gordijn van twintig el komen, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode [wol] en dubbeldraads fijn linnen, borduurwerk; [en bovendien] vier bijbehorende pilaren en hun vier voetstukken. 17 Alle pilaren rondom de voorhof moeten verbindingen van zilver [krijgen]. Hun haken moeten van zilver zijn en hun voetstukken van koper. 18 De lengte van de voorhof moet honderd el zijn, de breedte vijftig en [nog eens] vijftig, en de hoogte vijf el, van dubbeldraads fijn linnen; de bijbehorende voetstukken moeten van koper zijn. 19 Wat betreft alle voorwerpen van de tabernakel [die nodig zijn] in heel de dienst ervan, met alle bijbehorende pinnen en alle pinnen van de voorhof, [ze] moeten van koper zijn.
De voorhof is een beeld van:
1. de aarde, waar de Heer Jezus het werk heeft volbracht waarvan het koperen altaar spreekt;
2. de Heer Jezus, gezien in het fijne linnen van de omheining waar de mensen van buiten tegenaan hebben gekeken; “het fijne linnen zijn de gerechtigheden [de rechtvaardige daden] van de heiligen” (Op 19:8);
3. de gelovige, bij wie de mensen ook het fijne linnen moeten zien.
De pilaren houden het fijne linnen omhoog, maar worden zelf niet gezien. Zo moet het ook zijn bij de gelovige. Hij moet de Heer Jezus laten zien en niet zichzelf.
De pilaren staan op koperen voetstukken en zijn met zilveren stangen aan elkaar verbonden. Het koper wijst erop dat door het doen van gerechtigheid, door het doen van wat recht is in de ogen van God, in de wandel het linnen zichtbaar wordt. Het zilver wijst erop dat gelovigen in deze opdracht met elkaar verbonden zijn door de prijs die voor hun verzoening met God is betaald.
In de voorhof is aan de oostkant een ingang. Die ingang is ruim en wordt gevormd door een gekleurd kleed zonder cherubs. Het stelt de uitnodiging voor aan de mens om tot God te naderen. Er is slechts één deur. De Heer Jezus heeft gezegd: “Ik ben de deur” (Jh 10:7). De deur is aan de oostkant, dat is de kant waarheen de zondaar is gegaan (Gn 3:24; 4:16). Het is tegelijk de kant die spreekt van hoop voor de zondaar. Die kant wordt namelijk ook genoemd de kant ”waar de zon opkomt”. Daarin zien we een beeld van het opgaan van de “Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2), dat is de Heer Jezus Die komt met verlossing en zegen voor Zijn volk.
20 - 21 Olie voor de kandelaar
20 Ú moet de Israëlieten gebieden dat zij zuivere olie, [uit] gestoten olijven, voor u [mee]nemen voor het licht, om voortdurend een lamp te laten branden. 21 In de tent van ontmoeting, aan de buiten[kant] van het voorhangsel dat tegenover de getuigenis is, moeten Aäron en zijn zonen die verzorgen, van de avond tot de ochtend, voor het aangezicht van de HEERE. Dit is voor de Israëlieten een eeuwige verordening, [al] hun generaties door.
De indeling van de tabernakel is nu zover klaar, dat God kan spreken over wat nodig is voor het licht. Het licht is nodig voor de priester om dienst te kunnen doen in het heiligdom. Het heiligdom wordt hier “tent van ontmoeting” of “tent der samenkomst” genoemd. Het is de plaats waar God Zijn volk ontmoet en met hen samenkomt.
Voor het eerst wordt hier gesproken over “Aäron en zijn zonen”, het priestergeslacht, en wel in verbinding met het zorg dragen voor de olie, zodat het licht kan branden. Dit priesterschap wordt in de volgende twee hoofdstukken eerst uitvoerig belicht voordat de overige delen van de tabernakel worden besproken.
De olie, die dient voor licht, en ook voor zalving, spreekt van de Heilige Geest (1Jh 2:20). De dienst in het heiligdom kan alleen tot vreugde voor God zijn als die gebeurt onder leiding van en in de kracht van de Heilige Geest. De kandelaar moet branden “van de avond tot de ochtend”. Dit betekent dat, terwijl het nacht is in de wereld, er licht is in het heiligdom.