1 - 3 Offers voor de wijding
1 Dit nu is wat u met hen moet doen om hen te heiligen, om Mij als priester te dienen: Neem één jonge stier – het jong van een rund – en twee rammen zonder enig gebrek, 2 ongezuurd brood, ongezuurde koeken gemengd met olie, en ongezuurde platte koeken met olie bestreken. U moet ze maken van meelbloem. 3 U moet ze dan in één mand leggen en ze in de mand naar [het heiligdom] brengen, evenals de jonge stier en de twee rammen.
Exodus 28 en Exodus 29 horen bij elkaar. Priesterkleding, die in Exodus 28 is beschreven, alleen is niet voldoende. Er moet ook een wijding plaatsvinden. Priester zijn is één ding, priesterdienst verrichten is een ander ding. Om priesterdienst te doen is het nodig zich bezig te houden met de Heer Jezus en Zijn werk. Dat laten de offers zien die in Exodus 29 worden genoemd. De betekenis ervan zullen we verderop in dit hoofdstuk zien, als wordt beschreven hoe deze offers moeten worden gebracht.
4 De wassing
4 Dan moet u Aäron en zijn zonen naar voren laten komen, naar de ingang van de tent van ontmoeting, en hen met het water wassen.
Voor we zicht kunnen krijgen op het werk van de Heer Jezus, is eerst de wassing met water nodig. Water stelt het Woord van God voor in zijn reinigende kracht (Ef 5:26). Afwassen van alle onreinheid door belijdenis, waartoe we komen als we in Gods Woord lezen hoe Hij over de dingen denkt, gaat aan heiliging, toewijding vooraf. Dat zien we in 1 Korinthiërs 6: “En dit waren sommigen [van u]; maar u bent afgewassen, maar u bent geheiligd, maar u bent gerechtvaardigd door de Naam van de Heer Jezus <Christus> en door de Geest van onze God” (1Ko 6:11).
5 - 9 Aäron en zijn zonen aangekleed
5 Vervolgens moet u de kleding nemen en Aäron het onderkleed, het bovenkleed van de efod, de efod en de borsttas aantrekken en hem de kunstige band van de efod ombinden. 6 Dan moet u de tulband op zijn hoofd zetten en de heilige diadeem aan de tulband vastmaken. 7 Dan moet u de zalfolie nemen en [die] op zijn hoofd gieten. Zo moet u hem zalven. 8 Vervolgens moet u zijn zonen naderbij laten komen en hen de onderkleren laten aantrekken. 9 Dan moet u hun de gordel ombinden, Aäron en zijn zonen, en hun de hoofddoeken omwikkelen, opdat zij het priesterambt bezitten als een eeuwige verordening. Zo moet u Aäron en zijn zonen [tot priester] wijden.
Na de wassing om te reinigen kan het aantrekken van de priesterkleding plaatsvinden. De toepassing daarvan is dat we ons bewust mogen zijn dat God ons in Zijn tegenwoordigheid kan aanvaarden. We hebben daarvoor de geschikte kleding. We zijn als priesters bekleed “met gerechtigheid” en “met heil” (Ps 132:9,16), ja, met Christus Zelf, want we zijn “begenadigd [of: aangenaam gemaakt] in de Geliefde” (Ef 1:6). Wat nog nodig is, is de grondslag, de basis waardoor we met Christus bekleed kunnen worden. Die basis hebben we in de verschillende offers die bij de wijding worden gebracht.
Hoewel Aäron en zijn zonen samen hun kleren aankrijgen, neemt de hogepriester toch een speciale plaats in. Hij krijgt bijzondere kleding aan en hij wordt gezalfd met olie voordat er van bloed sprake is. Dat is ook het onderscheid tussen ons als priesters en de Heer Jezus. De Heer Jezus is ook gezalfd met de Heilige Geest voordat Hij het werk op het kruis heeft volbracht (Hd 10:38a; Mt 3:16). Wij zijn pas gezalfd, dat wil zeggen dat we de Heilige Geest hebben ontvangen, na het vergieten van Zijn bloed en het aannemen van het evangelie (Ef 1:13).
De zonen zien hoe Aäron wordt gezalfd. Zo moeten wij eerst enig begrip hebben van de Heer Jezus als Hogepriester om in staat te zijn ons priesterschap uit te oefenen zoals God het heeft bedoeld.
10 - 14 De stier als zondoffer
10 Vervolgens moet u de jonge stier naderbij laten komen, vóór de tent van ontmoeting, en Aäron en zijn zonen moeten hun handen op de kop van de jonge stier leggen. 11 Dan moet u de jonge stier voor het aangezicht van de HEERE slachten, [bij] de ingang van de tent van ontmoeting. 12 Vervolgens moet u [een deel] van het bloed van de jonge stier nemen, en [dat] met uw vinger op de horens van het altaar strijken. Al het [overige] bloed moet u dan aan de voet van het altaar uitgieten. 13 Dan moet u al het vet dat de ingewanden bedekt, de kwab aan de lever en de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, nemen en op het altaar in rook laten opgaan. 14 Maar het vlees van de jonge stier, zijn huid en zijn mest moet u buiten het kamp met vuur verbranden: het is een zondoffer.
Van de drie dieren die bij de wijding worden geslacht, is de stier als zondoffer het eerste dier. Aäron en zijn zonen moeten zich met dit zondoffer een maken, wat door het opleggen van de handen tot uitdrukking wordt gebracht. Voor ons wil dit zeggen dat wij ons in de geest een moeten maken met de Heer Jezus als het zondoffer, dat is als Degene ”Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam heeft gedragen op het hout” (1Pt 2:24) en “voor ons [tot] zonde gemaakt” is (2Ko 5:21). Zo heeft Hij onze zonden van ons weggenomen en staan we voor God zonder zonde.
Het altaar moet ook worden gereinigd met het bloed van het zondoffer. Het altaar spreekt van de tafel van de Heer (Ml 1:7; 1Ko 10:15-21). De tafel van de Heer spreekt van gemeenschap met God en met elkaar. Het is noodzakelijk steeds te beseffen dat de zonde daar geen plaats mag hebben.
Alles van het zondoffer moet buiten het kamp worden verbrand als een gruwel voor God. Het vet van het zondoffer is geen gruwel voor God. Dat komt op het altaar. Het vet spreekt van de kracht, de energie waarmee de Heer Jezus het werk voor de zonde heeft volbracht. Dat is aangenaam voor God en dat mogen wij Hem vertellen, Hem offeren.
15 - 18 De ene ram als brandoffer
15 Vervolgens moet u de ene ram nemen, en Aäron en zijn zonen moeten hun handen op de kop van de ram leggen. 16 U moet de ram slachten, zijn bloed nemen en [dat] rondom op het altaar sprenkelen. 17 Dan moet u de ram in stukken verdelen, zijn ingewanden en zijn poten wassen en [die] op zijn [romp]stukken en kop leggen. 18 U moet ten slotte de hele ram op het altaar in rook laten opgaan. Het is een brandoffer voor de HEERE, een aangename geur. Het is een vuuroffer voor de HEERE.
Evenals op de kop van de stier moeten Aäron en zijn zonen hun handen leggen op de kop van de ram die als brandoffer voor de HEERE wordt geofferd. Door de eenmaking met het zondoffer gaat als het ware de onwaardigheid van de priester over op het zondoffer. Bij het brandoffer is het omgekeerd: door de eenmaking met het brandoffer gaat als het ware de waardigheid en aangenaamheid van het brandoffer over op de priester.
Het brandoffer is in zijn geheel voor God en is voor Hem “een aangename geur”. De Heer Jezus heeft op het kruis God verheerlijkt. Hij heeft God geopenbaard in al Zijn liefde en genade evenals in Zijn gerechtigheid en heiligheid.
19 - 21 De andere ram als inwijdingsoffer
19 En u moet de andere ram nemen en Aäron en zijn zonen moeten hun handen op de kop van de ram leggen. 20 U moet de ram slachten, [wat] van zijn bloed nemen en [dat] strijken op de [rechter]oorlel van Aäron en op de rechteroorlel van zijn zonen, op de duim van hun rechterhand en op de grote teen van hun rechtervoet. Daarna moet u het [overige] bloed rondom op het altaar sprenkelen. 21 Dan moet u [wat] van het bloed nemen dat op het altaar is, en van de zalfolie, en [dat] sprenkelen op Aäron, op zijn kleding, op zijn zonen en op de kleding van zijn zonen met hem. Dan zal hij geheiligd zijn, hij, zijn kleding, zijn zonen en de kleding van zijn zonen met hem.
Na het zien van de Heer Jezus als het zondoffer en het brandoffer komt pas de eigenlijke inwijding. Dit gebeurt door de andere ram te nemen en die als inwijdingsoffer te offeren. Dit inwijdingsoffer is een bijzonder soort dankoffer. Het dankoffer is een gemeenschapsoffer.
Ook op de kop van dit offerdier moeten Aäron en zijn zonen hun handen leggen, zich daarmee een maken. Het brengen van dit offer brengt tot uitdrukking dat wij zien hoe de Heer Jezus in gemeenschap met Zijn Vader en in volle toewijding aan Hem Zijn weg op aarde is gegaan tot in de dood.
Dat behoort ook in ons leven tot uiting te komen. Het gaat er niet om dat wij de Heer Jezus kunnen navolgen in het werk dat Hij heeft gedaan op het kruis. Dat is onmogelijk, daarin is Hij uniek, alleen Hij heeft dat werk kunnen doen. Waar het om gaat, is dat onze toewijding aan God van hetzelfde karakter is (vgl. Ef 5:1-2). We zien dat symbolisch voorgesteld in de volgende handelingen met betrekking tot de toepassing van het bloed.
Het bloed moet bij Aäron en zijn zonen worden gedaan op de rechteroorlel, op de duim van de rechterhand en op de grote teen van de rechtervoet. Dat spreekt van ons luisteren, gehoorzamen (oor), onze handel (hand) en onze wandel (voet). Ons hele wezen is geheiligd door het bloed van de Heer Jezus. We moeten alleen luisteren naar Hem, alleen dat doen wat Hij tegen ons zegt, alleen daarheen gaan waar Hij ons hebben wil. De hele persoon moet aan God toegewijd zijn, pas dan zal onze priesterdienst Hem aangenaam zijn. Daarom wordt weer vermeld dat ook op het altaar bloed moet worden gesprenkeld.
Verder wordt ook op de kleding bloed gesprenkeld. Het hele uiterlijke gedrag als priesters moet in overeenstemming zijn met de waarde van het bloed. Daarna wordt er zalfolie op gesprenkeld. Dat spreekt ervan dat alleen door de kracht van de Heilige Geest uitoefening van ware priesterdienst mogelijk en aangenaam voor God is. Het gaat om aanbidding “in geest en waarheid” (Jh 4:24).
22 - 28 Het beweegoffer en het hefoffer
22 Vervolgens moet u het vet van de ram en de staart, het vet dat de ingewanden bedekt, de kwab aan de lever, de beide nieren met het vet dat eraan vastzit, en de rechterachterbout nemen, want het is een ram ter inwijding. 23 [Neem] dan één rond brood, één met olie [aangemaakte] broodkoek en één platte koek uit de mand met de ongezuurde [broden] die voor het aangezicht van de HEERE is. 24 Dan moet u ze alle in de handen van Aäron en in de handen van zijn zonen leggen, en ze bewegen als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE. 25 Vervolgens moet u ze uit hun hand nemen en ze op het altaar in rook laten opgaan, [boven] op het brandoffer, als een aangename geur voor het aangezicht van de HEERE. Het is een vuuroffer voor de HEERE. 26 Dan moet u van de ram ter inwijding, die voor Aäron is, het borststuk nemen en dat bewegen als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE. Dit is dan voor u bestemd. 27 Daarna moet u het borststuk voor het beweegoffer en de achterbout voor het hefoffer, die bewogen en die opgeheven zijn, heiligen, [namelijk die] van de ram ter inwijding, van die voor Aäron en van die voor zijn zonen. 28 Ja, het moet voor de Israëlieten ten behoeve van Aäron en zijn zonen een eeuwige verordening zijn, want het is een hefoffer, een hefoffer van de Israëlieten, [afkomstig] van hun dankoffers. Het is hun hefoffer voor de HEERE.
Van de ram moeten bepaalde delen samen met bepaalde graanoffers worden gelegd in de handen van Aäron en in de handen van zijn zonen. Dat alles moet worden bewogen voor het aangezicht van de HEERE. Daarna moet het als een brandoffer op het altaar aan God worden geofferd. Van de ram worden speciaal het borststuk als een “beweegoffer” en de achterbout als een “hefoffer” genoemd.
Met deze handelingen wordt de inwijding voortgezet. Er is eerst iets voor hen gebeurd: er zijn offers voor hen geslacht. Er is daarna iets met hen gebeurd: zij zijn met bloed geheiligd en gezalfd met olie. Nu moet er iets door hen gebeuren: ze moeten het beweegoffer en het hefoffer brengen.
Wij mogen als priesters het werk kennen dat Christus voor ons heeft volbracht. We mogen weten dat we door Zijn bloed geheiligd zijn om priester te zijn. We mogen onze priesterdienst uitoefenen in de kracht van de Heilige Geest. We krijgen vervolgens inzicht in de kwaliteiten die bij de Heer Jezus aan het licht zijn gekomen over het werk dat Hij heeft volbracht.
Het eerste dat wordt genoemd, is het vet. Het vet spreekt van de energie, de volharding die Hij heeft getoond op de weg die Hij is gegaan. Met het vet worden ook brood en koeken gebracht. Dit is een graanoffer en spreekt van Zijn hele weg op aarde tot in de dood op het kruis. In alles is Hij volmaakt rein en aan God toegewijd geweest. Dat mogen we allemaal in bewondering voor Gods aangezicht heen en weer bewegen en opheffen.
Als alles heen en weer bewogen is, wordt het op het brandoffer gelegd en aan God geofferd. Dat spreekt ervan dat we God aanbidden voor alles wat we van de Heer Jezus hebben gezien. We zullen Hem vertellen welk een vreugde en voldoening Hij gevonden moet hebben in Zijn Zoon en alles wat Hij heeft gedaan, wat allemaal alleen tot eer van Zijn Vader is geweest.
We mogen Zijn liefde, waarvan het borststuk spreekt omdat daar het hart zit, die Hem heeft gedreven om dit werk te doen, bewonderen. We mogen de kracht, waarvan de achterbout spreekt, zien, waardoor Hij dit werk heeft volbracht. Het borststuk en de achterbout zijn voor Aäron en zijn zonen. Als priesters mogen we ons bijzonder bezighouden met de liefde en de kracht van de Heer Jezus. Hoe meer we daarvan zien, hoe meer dat in onze toewijding als priesters tot uiting zal komen.
29 - 30 De opvolging van Aäron
29 En de geheiligde kleding die van Aäron is, moet voor zijn zonen na hem zijn, om hen daarin te zalven en hen daarin [tot priester] te wijden. 30 Wie van zijn zonen in zijn plaats priester zal worden [en] die de tent van ontmoeting zal binnengaan om in het heiligdom te dienen, moet die [kleding] zeven dagen [lang] aanhouden.
De dienst van het priesterschap wordt steeds door een volgend geslacht overgenomen. Zolang de gemeente op aarde is, zal God ervoor zorgen dat er priesters zijn door wie Hij en Zijn Zoon geëerd worden. De priesterdienst op zich is voor het hele leven. Daarop wijst dat de priester zijn kleding “zeven dagen [lang]” moet “aanhouden”. De priesterdienst staat speciaal in verbinding met de plaats van ontmoeting of samenkomen.
31 - 35 Het inwijdingsoffer als voedsel
31 Dan moet u de ram ter inwijding nemen en zijn vlees op een heilige plaats koken. 32 En Aäron en zijn zonen moeten het vlees van de ram eten, met het brood dat in de mand is, bij de ingang van de tent van ontmoeting. 33 Zij mogen namelijk [alleen] die dingen eten waarmee verzoening gedaan is om hen [tot priester] te wijden [en] hen te heiligen. Een onbevoegde echter mag er niet van eten, want het is heilig. 34 En als er van het vlees van de wijdingsoffers of van dit brood [wat] overblijft tot de [volgende] morgen, dan moet u het overschot met vuur verbranden. Het mag niet gegeten worden, want het is heilig. 35 U moet dan met Aäron en zijn zonen precies zo doen overeenkomstig alles wat Ik u geboden heb; zeven dagen [lang] moet de wijding duren.
Het vlees van de ram mag door de priesters worden gegeten. Zo wordt het offer een deel van henzelf. Eten is voor ons in geestelijk opzicht bedoeld. Als wij in Gods Woord lezen met honger om Hem te kennen, zullen we door dat voedsel worden gevormd.
De priesterwijding duurt zeven dagen. Dat betekent voor ons dat wij ons hele leven priester zijn en die dienst dan ook voortdurend uitoefenen: “Laten wij <dan> door Hem voortdurend een lofoffer brengen aan God, dat is [de] vrucht van [de] lippen die Zijn Naam belijden” (Hb 13:15).
36 - 37 Verzoening van het altaar
36 U moet ook elke dag een jonge stier als zondoffer ter verzoening bereiden en het altaar van zonde reinigen door er verzoening voor te doen; u moet het dan zalven om het te heiligen. 37 Zeven dagen [lang] moet u verzoening doen voor het altaar en het heiligen; dan zal dat altaar allerheiligst zijn. Ieder die het altaar aanraakt, zal heilig zijn.
De plaats waar de wijding plaatsvindt, moet voortdurend in verbinding worden gebracht met het bloed. Wij moeten telkens nagaan of de plaats van wijding nog rein is, of er niets is binnengeslopen wat in strijd is met de betekenis van het bloed. Niet-geoordeelde zonde mag niet bestaan op de plaats waar gelovigen als gewijde priesters komen om hun dienst te doen.
38 - 42 Dagelijks morgen- en avondoffer
38 Dit nu is het wat u op het altaar moet bereiden: elke dag twee lammeren van een jaar oud, [en dat] voortdurend. 39 Het ene lam moet u in de morgen bereiden en het andere lam moet u tegen het vallen van de avond bereiden, 40 met een tiende [efa] meelbloem, gemengd met een kwart hin [uit olijven] gestoten olie, en een plengoffer van een kwart hin wijn, voor het ene lam. 41 En het andere lam moet u bereiden tegen het vallen van de avond. U moet daarmee doen als met het ochtendgraanoffer en het bijbehorende plengoffer, als een aangename geur. Het is een vuuroffer voor de HEERE. 42 Het moet een voortdurend brandoffer zijn, [al] uw generaties door, bij de ingang van de tent van ontmoeting, voor het aangezicht van de HEERE. Daar zal Ik u ontmoeten om daar met u te spreken.
God wil dat Zijn volk zich dagelijks herinnert dat Hij slechts bij hen kan wonen op grond van een gedurig offer. Omdat het werk van de Heer Jezus altijd voor Zijn aandacht staat, kan Hij bij Zijn volk zijn. Hij wil dat Zijn volk zich dat ook bewust is. Als het volk de waarde van dat offer voor God vergeet, vergeet het de reden van zijn bestaan als volk van God. Dan komt er ruimte voor de mens. Dan gaat hij zichzelf belangrijk vinden en wijkt hij af van God.
43 - 46 God komt samen met Zijn volk
43 Daar zal Ik dan de Israëlieten ontmoeten, en zij zullen door Mijn heerlijkheid geheiligd worden. 44 Dan zal Ik de tent van ontmoeting en het altaar heiligen. Ik zal Aäron en zijn zonen heiligen om [voor] Mij als priester te dienen. 45 Ik zal dan te midden van de Israëlieten wonen, en Ik zal hun tot een God zijn. 46 En zij zullen weten dat Ik de HEERE, hun God, ben, Die hen uit het land Egypte geleid heeft, opdat Ik in hun midden zal wonen; Ik ben de HEERE, hun God.
Het gedurig brandoffer staat bij de ingang van de tent van ontmoeting ofwel de tent der samenkomst. De Heer Jezus heeft God verheerlijkt. God ziet Zijn volk aan in Hem en de waarde van Zijn offer. Dat is de grondslag waarop God bij Zijn volk kan en wil wonen en hen kan ontmoeten en met hen kan samenkomen. Hij wil hun God zijn. Hij wil dat ze bij Hem komen om Hem te eren, te aanbidden. Daartoe heeft Hij hen bevrijd uit de slavernij van de zonde.