Inleiding
Dat Israël vanaf de vierde plaag geen plaag heeft ontvangen, is genade. Bij de laatste plaag, het oordeel over de eerstgeborenen, is er echter geen onderscheid tussen Egypte en Israël. De eerstgeborenen van Israël vallen evenzeer onder het oordeel als die van Egypte. Voordat we weten wat verlossing is, moeten we eerst weten wat oordeel is.
De instelling van het Pascha gaat van God uit. Het Pascha is Gods vertrekpunt om het volk
1. door de Rode Zee te voeren,
2. door de woestijn te leiden, om het ten slotte
3. in het land te brengen.
1 - 2 Een nieuw begin
1 De HEERE zei tegen Mozes en tegen Aäron in het land Egypte: 2 Deze maand zal voor u het begin van de maanden zijn. Hij zal voor u de eerste zijn van de maanden van het jaar.
De HEERE spreekt als Rechter. Dat is Hij zowel voor Egypte als voor Zijn volk. Voor Zijn volk is Hij ook de Redder. Hij spreekt over het Pascha, terwijl het volk nog in Egypte is. Het Pascha is het enige feest dat Israël in Egypte heeft gevierd.
Het is het begin van een nieuwe tijdrekening. Het is het begin van de betrekkingen van God met Zijn volk op de grondslag van de verlossing. Nu kan het volk God gaan dienen. Dit is de eerste maand van de godsdienstige kalender van Israël, de maand Abib (Ex 13:4). Abib betekent ‘verse, jonge aren’, bijvoorbeeld van de gerst. In het burgerlijk jaar is het op dat moment de zevende maand. Door deze nieuwe kalender krijgen de Israëlieten een nieuwe identiteit als het geliefde volk van de ware God.
3 - 5 Een lam
3 Spreek tot heel de gemeenschap van Israël: Op de tiende [dag] van deze maand moet ieder voor zich een lam per familie nemen, een lam per gezin. 4 Maar als het gezin te klein is voor een lam, dan moet hij er [samen] met de buurman, die het dichtst bij zijn gezin [woont, één] nemen, overeenkomstig het aantal personen. U moet bij het lam rekening houden met wat ieder eten kan. 5 U moet een lam zonder enig gebrek hebben, een mannetje van een jaar oud. U moet [het] van de schapen of van de geiten nemen.
Mozes moet tot “heel de gemeenschap van Israël” spreken, een uitdrukking die hier voor het eerst voorkomt. Het ziet op de eenheid van Gods volk. Op de tiende dag, het begin van de drie dagen durende duisternis, moet elk gezin een lam in huis nemen. Gods verlossing van Zijn volk als geheel wordt gekend en gezien in de gezinnen.
De wereld ziet niet wat de gemeente doet als zij samenkomt, maar ze ziet wel wat er in de gezinnen van de gelovigen gebeurt. Het lam moet de centrale plaats in het gezin hebben. Drie dagen lang kan het hele gezin naar het lam kijken. De betekenis van het gezin komt in dit hoofdstuk op bijzondere wijze naar voren.
Het lam moet er drie dagen blijven. Op de veertiende dag moet het worden geslacht. De Heer Jezus, het ware Pascha (1Ko 5:7b), kunnen we ook bekijken gedurende de drie jaar van Zijn omwandeling op aarde. Dat zien we als we de evangeliën lezen. Dan mogen we er altijd aan denken dat Hij op weg is naar het kruis om daar geslacht te worden. Aan Zijn dood mogen we in het bijzonder op zondag denken als we het avondmaal vieren.
Als een gezin te klein is, mag het samen met de buren een lam nemen. Het lam is de maatstaf. Wij moeten ons richten naar het Lam, niet omgekeerd. Er wordt door elk gezin in verschillende mate van de Heer Jezus genoten. Als er veel genoten is, kan men daarvan anderen laten meedelen.
Het lam mag genomen worden van de schapen of van de geiten. Het schaap wordt meestal gebruikt als brandoffer, de geit als zondoffer. Het moet wel een volkomen gaaf lam zijn, “een lam zonder enig gebrek”. De Heer Jezus is het ware brandoffer en het ware zondoffer. Hij is het “vlekkeloze en onbesmette lam” (1Pt 1:19). Hij is Degene “Die geen zonde heeft gedaan” (1Pt 2:22), “Die geen zonde gekend heeft” (2Ko 5:21) en van Wie geldt: “In Hem is geen zonde” (1Jh 3:5). Dat kan allemaal alleen van Hem worden gezegd. Daarom kan Johannes de doper op Hem wijzen en zeggen: “Zie, het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt” (Jh 1:29).
Het moet een mannelijk, eenjarig lam zijn. Dat ziet op de mannelijke kracht waarmee de Heer Jezus het werk op het kruis heeft volbracht. Tevens zien we in de woorden “van een jaar oud” een aanduiding van de tederheid, de lieflijkheid ervan. Zo was de Heer Jezus ook. Zullen de kinderen in een gezin niet zo naar het lam hebben gekeken?
6 - 11 De handelwijze
6 U moet het in bewaring houden tot de veertiende dag van deze maand, en heel de verzamelde gemeenschap van Israël zal het slachten tegen het vallen van de avond. 7 En zij zullen van het bloed nemen en het aan de beide deurposten strijken en aan de bovendorpel, aan de huizen waarin zij het eten zullen. 8 Zij moeten het vlees dezelfde nacht [nog] eten; op vuur gebraden, met ongezuurde [broden, en] met bittere kruiden moeten zij het eten. 9 U mag daarvan niets rauw eten, en zeker niet in water gekookt, maar [alleen] op vuur gebraden, [met] zijn kop, met zijn poten en zijn ingewanden. 10 U mag daarvan ook niets overlaten tot de morgen. Wat er de [volgende] morgen van over is, moet u met vuur verbranden. 11 En zo moet u het eten: uw middel omgord, uw schoenen aan uw voeten en uw staf in uw hand. U moet het met haast eten, het is Pascha voor de HEERE.
Nadat het lam drie volle dagen het middelpunt van het gezin is geweest, moet het op de veertiende dag worden geslacht (vers 6). Dat wil zeggen dat er bloed moet vloeien. Dit geeft in beeld aan dat er “zonder bloedstorting geen vergeving” is (Hb 9:22). Het laat ook zien dat het leven van de Heer Jezus geen redding brengt, maar dat alleen door Zijn dood verzoening mogelijk is (Rm 5:10). Hoewel het Pascha in de afzonderlijke huizen wordt geslacht, gebeurt het door alle gezinnen op hetzelfde moment, waardoor er kan worden gezegd dat “heel de verzamelde gemeenschap” het slacht.
Dan wordt er voor de eerste keer in de Bijbel over de betekenis van het bloed gesproken (vers 7). In Genesis lezen we over offers, maar niet over bloed. Dit bloed moet worden gestreken aan de beide zijposten van de deur en aan de bovendorpel. Niet op de drempel, want dat zou een verachting van het bloed kunnen bewerken, er kon op getrapt worden.
Hoe belangrijk is het toch om het hele gezin achter het bloed te stellen. Is het voor de ouders echt belangrijker dat hun kinderen schuilen achter het bloed van het Lam, dan dat zij een goede positie in de wereld bekleden? Soms is er een verschuiving waar te nemen. Als een gezin zich niet meer voedt met het Lam, zal langzaam maar zeker de duisternis in het gezin terugkeren.
Het paaslam moet niet alleen naar worden gekeken en worden geslacht, het moet ook worden gegeten (vers 8). Het eten van het op het vuur gebraden lam betekent dat wij door het geloof Christus tot ons eigendom maken. Het wil zeggen dat wij ons geestelijk voeden met de Heer Jezus als Degene Die in het oordeel is geweest (Jh 6:53-55). De ongezuurde broden spreken van Zijn zondeloze leven.
De bittere kruiden herinneren ons eraan dat het onze zonden zijn die Hem in het oordeel hebben gebracht, waarmee lijden en verdriet verbonden zijn (vgl. Kl 3:15). Dit moet ons voedsel zijn in de nacht waarin de wereld zich bevindt en waarin wij leven.
Het lam is het lijden niet bespaard gebleven (vers 9). Wij moeten niet menen dat de Heer Jezus niet aan de volle hitte van het oordeel is blootgesteld geweest. God heeft het oordeel niet verzacht omdat Hij Zijn Zoon is.
De kop, de poten en de ingewanden van het lam zijn een beeld van de verschillende aspecten van de Heer Jezus in het lijden. De kop spreekt van de gedachten van de Heer Jezus tijdens dit oordeel; de poten tonen de kracht en volharding waarmee Hij dit oordeel heeft gedragen; de ingewanden doen ons denken aan de gevoelens die Hij heeft gehad tijdens het oordeel. In Psalmen lezen we daar veel over.
Van het lam mag niets bewaard blijven tot de andere dag (vers 10). Op dezelfde dag dat het geslacht wordt, moet het gegeten worden. Het eten moet altijd gebeuren in verbinding met Zijn dood, met het oordeel over de zonden. Het ziet op de nauwe verbinding tussen het offer en de maaltijd als gevolg van het offer. Als wij denken aan onze verlossing, ons als het ware daarmee voeden, mag dat nooit los staan van het werk dat de Heer Jezus daarvoor heeft verricht op Golgotha.
Wij zullen Zijn werk nooit ten volle in ons kunnen opnemen. Er blijft genoeg over dat wij niet begrijpen. God wil dat we Hem dat zeggen, dat als het ware Hem aanbieden als een vuuroffer.
Bij het Pascha hoort de houding van klaar zijn voor direct vertrek uit Egypte (vers 11). Het omgorden van het middel, of de lendenen, betekent dat de lange kleding wordt opgetrokken en wordt vastgemaakt aan het middel. Zo komen de benen vrij om snel te kunnen lopen. Het omgorden van het middel wijst erop dat er geen zaken meer moeten worden geregeld en men op het juiste moment direct in beweging kan komen.
Zo herinnert het avondmaal ons telkens aan de komst van de Heer (1Ko 11:26). Staat ons leven in het teken van het avondmaal? Staan we dan ook klaar om de plaats te verlaten waarover het oordeel komt? Wie het avondmaal viert, behoort klaar te zijn voor onmiddellijk vertrek uit de wereld als de Heer komt om ons te halen. Hij heeft beloofd, tot driemaal toe: “Ik kom spoedig!” (Op 22:7a,12a,20a). Is ons antwoord: “Amen, kom, Heer Jezus!” (Op 22:20b)?
Het is het Pascha voor de HEERE. Het gaat bij de verlossing niet in de eerste plaats om de gevolgen voor het volk, hoe heerlijk die ook zijn, maar om Hem Die deze verlossing heeft bewerkt en hoe Hij dat heeft gedaan. Hetzelfde zien we bij het avondmaal. Het is het avondmaal van de Heer (1Ko 11:20). Telkens als we het vieren, verkondigen we de dood van de Heer. Het gaat om Hem. Hij heeft gevraagd, zowel van het brood, waarvan Hij zegt dat het Zijn lichaam, als van de wijn, waarvan Hij zegt dat die het nieuwe verbond in Zijn bloed is: “Doet dit tot Mijn gedachtenis” (1Ko 11:24-25).
12 - 14 De reden voor het Pascha
12 Want Ik zal in deze nacht door het land Egypte trekken en alle eerstgeborenen in het land Egypte treffen, van de mensen tot het vee. En Ik zal aan al de goden van de Egyptenaren strafgerichten voltrekken, Ik, de HEERE. 13 En het bloed zal u tot een teken zijn aan de huizen waarin u verblijft. Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan en er zal geen plaag onder u zijn die verderf [teweegbrengt], als Ik het land Egypte zal treffen. 14 Deze dag moet voor u een gedenk[dag] worden. U moet hem vieren als een feest voor de HEERE. U moet hem vieren als een eeuwige verordening, [al] uw generaties door.
God gaat persoonlijk Egypte oordelen. Zijn oppermajesteit over mens en dier en alle goden van Egypte wordt zichtbaar. Verzet is dwaas en nutteloos. “Ik, de HEERE” zegt het, wie zal dan weerstaan?
Er is slechts één mogelijkheid om aan het oordeel te ontkomen: het bloed. Nog eens wordt de volle aandacht op het bloed gevestigd. Dat betreft niet zozeer de aandacht van de mens, maar veel meer de aandacht van God: “Als Ik het bloed zie.” In de wereld en helaas ook in delen van de christenheid mag men geringschattend over het bloed doen, verachtelijk zelfs, maar het is het enige middel om Gods oordeel aan je voorbij te laten gaan.
Bloed aan de deurposten wil zeggen: het oordeel is hier al geweest. Waar het bloed van Christus de zonden van een mens bedekt, gaat God met Zijn oordeel aan die mens voorbij. Dat is ook verbonden aan het woord Pascha, want dat betekent ‘voorbijgaan’.
Het is trouwens maar goed dat niet onze waardering van het bloed van Christus beslissend is voor onze redding, maar de waardering die God ervoor heeft. Het bloed van Christus is voor God van zo’n rijke betekenis, dat Hij dat bepaald heeft als het middel voor de verlossing van Zijn kinderen (Ef 1:7; Rm 5:9).
Het Pascha wordt door de HEERE ingesteld en wordt gehouden als een feest voor Hem. Het is Zijn vreugde om samen met Zijn volk voortdurend, “als een eeuwige verordening”, te denken aan wat Zijn Zoon als het ware Paaslam aan het kruis tot stand heeft gebracht. Tot in eeuwigheid zullen we het Lam zien “staan als geslacht” (Op 5:6a) en zowel Hem prijzen en aanbidden voor Zijn werk als God Die Hem heeft gegeven: “En elk schepsel dat in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem Die op de troon zit, en het Lam, zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid. En de vier levende wezens zeiden: Amen. En de oudsten vielen neer en aanbaden” (Op 5:13-14).
15 - 20 Het Feest van de ongezuurde broden
15 Zeven dagen moet u ongezuurde [broden] eten. Meteen op de eerste dag moet u het zuurdeeg uit uw huizen wegdoen, want ieder die iets gezuurds eet, van de eerste tot de zevende dag, die persoon moet uit Israël worden uitgeroeid. 16 Op de eerste dag moet er een heilige samenkomst zijn, [en] ook moet u een heilige samenkomst hebben op de zevende dag. Geen enkel werk mag op die [dag] gedaan worden. Alleen dat wat door iedere persoon gegeten wordt, mag door u klaargemaakt worden. 17 Neem dan [het feest van] de ongezuurde [broden] in acht, want op deze zelfde dag zal Ik uw legers uit het land Egypte geleid hebben. Daarom moet u deze dag in acht nemen als een eeuwige verordening, [al] uw generaties door. 18 In de eerste [maand] moet u ongezuurde [broden] eten vanaf de avond van de veertiende dag van de maand tot de avond van de eenentwintigste dag van de maand. 19 Zeven dagen [lang] mag in uw huizen geen zuurdeeg gevonden worden, want ieder die iets gezuurds zal eten, die persoon moet uit de gemeenschap van Israël uitgeroeid worden, of hij [nu] een vreemdeling is of een ingezetene van het land. 20 U mag niets eten wat gezuurd is. In al uw woongebieden moet u ongezuurde [broden] eten.
Direct aansluitend op het Pascha komt de opdracht om het Feest van de ongezuurde broden te vieren (vgl. 1Ko 5:7b-8). De onmiddellijke samenhang tussen de beide feesten komt in Lukas 22 sterk tot uiting: “Het Feest van de ongezuurde broden nu, Pascha geheten” (Lk 22:1). Hier zien we hoe de beide feesten met elkaar worden vereenzelvigd.
De betekenis is begrijpelijk. Als wij geloven dat Christus, ons Pascha, geslacht is, dan kan het niet anders of ons leven wordt een feest waarin de zonde – waarvan het zuurdeeg een beeld is – geen plaats meer heeft. God verwacht niet anders van ons. Hij mag ook niet anders van ons verwachten als wij ons realiseren dat in de dood van Christus al onze zonden geoordeeld zijn.
Het is belangrijk ons huis en ons leven steeds te bezien in het licht van de dood van Christus. Elke zonde (zuurdeeg) die weer is binnengeslopen, wordt dan zichtbaar. We kunnen die belijden en zo het zuurdeeg opruimen. Als het zuurdeeg niet wordt verwijderd, maar wordt gegeten, moet degene die het eet, worden weggedaan uit Israël, dat wil zeggen gedood. Voor de gemeente geldt de opdracht met betrekking tot iemand die zonde in zijn leven toelaat en weigert die te oordelen: “Doet de boze uit uw midden weg” (1Ko 5:13b).
Het Feest van de ongezuurde broden duurt zeven dagen, van de vijftiende tot en met de eenentwintigste van de maand. Het getal zeven ziet op een volheid, een afgesloten periode. We zien dat bijvoorbeeld aan een week, die zeven dagen heeft. Als er zeven dagen voorbij zijn, begint er een nieuwe week. Symbolisch ziet het getal zeven op ons hele leven. Dit feest willen we graag onderhouden omdat het voortvloeit uit onze bevrijding uit de slavernij van de zonde. Het is Gods bedoeling dat ons leven een feest is “met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid”, zonder ruimte voor “oud zuurdeeg” of “zuurdeeg van slechtheid en boosheid” (1Ko 5:8).
Aan dit feest, dat ook weer te maken heeft met wat er in de huizen moet gebeuren, worden twee heilige samenkomsten verbonden. Er moet een samenkomst zijn op de eerste dag van het feest en een samenkomst op de zevende dag van het feest. Wat in de huizen gebeurt, wordt door het geheel begonnen en door het geheel afgesloten. God wil dat Zijn kinderen in hun gezinnen geheel voor Hem zijn en Hij wil dat zij allen samen als volk voor Hem zijn.
21 - 23 Opdracht het paaslam te slachten
21 Toen riep Mozes al de oudsten van Israël [bijeen] en zei tegen hen: Kies uit, en neem voor uzelf kleinvee voor uw gezinnen, en slacht het paaslam. 22 Neem dan een bosje hysop en doop [het] in het bloed dat in een schaal is, en strijk van het bloed dat in de schaal is, op de bovendorpel en op de beide deurposten. Maar wat u betreft, niemand mag de deur van zijn huis uitgaan, tot de [volgende] morgen. 23 Want de HEERE zal [het land] doortrekken om Egypte te treffen, maar als Hij het bloed zal zien op de bovendorpel en op de beide deurposten, dan zal de HEERE de deur voorbijgaan en de verderver niet toestaan om uw huizen binnen te komen om [u] te treffen.
Mozes geeft opdracht het paaslam te slachten. Het bloed ervan moet worden opgevangen in een schaal en met hysop aan de deurposten en bovendorpel worden aangebracht. Hysop spreekt van de geringheid, de onbeduidendheid van de mens (1Kn 4:33a). De waarde van het bloed bepaalt degene die het aanbrengt bij de nietigheid van de zondaar. Het bloed maakt God groot en de mens klein.
De HEERE gaat door Egypte om het te slaan. Het slaan van de eerstgeborene betekent het slaan van het hele land Egypte. Totdat de Israëlieten vertrekken, maken zij deel uit van Egypte. Zij vallen ook onder het oordeel. De HEERE zal de verderver niet toestaan een huis binnen te gaan met een deur waaraan het bloed gestreken is.
24 - 28 Het Pascha als gedachtenis
24 Houd dit als verordening voor u en uw kinderen, tot in eeuwigheid. 25 En het zal gebeuren, als u in het land komt dat de HEERE u geven zal, zoals Hij gesproken heeft, dan moet u deze dienst in acht nemen. 26 En het zal gebeuren, als uw kinderen tegen u zullen zeggen: Wat betekent deze dienst voor u? 27 dat u moet zeggen: Dit is een Pascha-offer voor de HEERE, Die in Egypte de huizen van de Israëlieten voorbijging, toen Hij de Egyptenaren trof en onze huizen bevrijdde. Toen knielde het volk en boog zich neer. 28 De Israëlieten gingen weg en deden zoals de HEERE Mozes en Aäron geboden had, zo deden zij.
Zoals het Pascha in Egypte wordt gevierd, zal het later nooit meer gevierd kunnen worden. Wel moet de gedachtenis aan die eenmalige gebeurtenis in de toekomst altijd levend gehouden worden. Daarom komen de leden van de nieuwtestamentische gemeente elke eerste dag van de week bij elkaar om het avondmaal te vieren.
De kinderen zullen naar de betekenis van de viering van het Pascha vragen. In het antwoord dat de ouders geven, klinkt dankbaarheid en bewondering door. Ze kunnen ervan getuigen dat de HEERE aan de huizen van de Israëlieten voorbij is gegaan, Hij heeft hun huizen gespaard.
Onze kinderen zien dat wij het avondmaal vieren. Zij vragen ons naar de betekenis ervan. Hoe beantwoorden wij hun vragen? Onze antwoorden kunnen leerstellig correct zijn. Toch zal de betekenis niet overkomen als uit onze antwoorden geen bewondering voor Gods genade doorklinkt, als we niet met diepe dankbaarheid getuigen van wat de Heer Jezus voor ons heeft willen doen op het kruis.
29 - 30 De dood van de eerstgeborenen
29 En het gebeurde te middernacht dat de HEERE alle eerstgeborenen in het land Egypte trof, vanaf de eerstgeborene van de farao, die op zijn troon zou zitten, tot aan de eerstgeborene van de gevangene, die zich in de gevangenis bevond, en alle eerstgeborenen van het vee. 30 Toen stond de farao ‘s nachts op, hij en al zijn dienaren en alle Egyptenaren. En er was een luid geschreeuw in Egypte, want er was geen huis waarin geen dode was.
Het uur van het oordeel is gekomen. Het kan lang duren, God is geduldig, maar dan is er geen uitstel meer. Er is in heel Egypte geen huis waarin geen dode te betreuren is. Het is de definitieve slag. Gods oordeel is zonder aanzien des persoons. Het treft iedereen van de hoogste tot de laagste in de maatschappij (Jb 34:19-20).
31 - 36 De Israëlieten krijgen de vrijheid
31 En hij riep Mozes en Aäron in de nacht, en zei: Sta op, ga weg uit het midden van mijn volk, zowel u als de Israëlieten, en ga weg, dien de HEERE, zoals u gesproken hebt. 32 Neem zowel uw kleinvee als uw runderen mee, zoals u gesproken hebt, en ga heen. Maar zegen ook mij! 33 De Egyptenaren drongen sterk aan bij het volk, om het snel uit het land te laten gaan, want zij zeiden: Wij gaan [anders] allemaal sterven! 34 Toen pakte het volk zijn deeg op [nog] vóór het gezuurd was. Hun baktroggen waren in hun kleren op hun schouders gebonden. 35 De Israëlieten hadden gedaan overeenkomstig het woord van Mozes en hadden van de Egyptenaren zilveren voorwerpen, gouden voorwerpen en kleren gevraagd. 36 Bovendien had de HEERE het volk genade gegeven in de ogen van de Egyptenaren, zodat zij hun het gevraagde gaven. Zo beroofden zij de Egyptenaren.
De farao onderneemt niets meer om de Israëlieten nog vast te houden. Integendeel, hij en zijn onderdanen willen hen zo vlug mogelijk kwijt. Van enige bekering is geen sprake. Hij heeft nu meer nadeel van hen dan voordeel. In zijn vraag om een zegen erkent hij in Mozes en Aäron zijn meerderen. Mozes en Aäron reageren niet op die vraag, terwijl ze eerder wel tegemoetkwamen aan zijn verzoek om voor hem te bidden. De farao is een afgedane zaak.
Het tijdstip van de bevrijding is aangebroken. Het volk handelt snel. Ze nemen het deeg ongezuurd mee. In gehoorzaamheid aan het woord van Mozes vragen zij van de Egyptenaren allerlei spullen. De HEERE bewerkt dat ze die krijgen (vgl. Sp 13:22b; Jb 27:16-17). Gehoorzaamheid aan het Woord brengt altijd zegen.
37 - 42 De uittocht begint
37 Zo trokken de Israëlieten van Rameses naar Sukkoth, ongeveer zeshonderdduizend [man] te voet, mannen alleen, [vrouwen en] kleine kinderen niet meegerekend. 38 Ook trok een grote [groep van] mensen van allerlei herkomst met hen mee, en kleinvee en runderen, zeer veel vee. 39 Zij bakten ongezuurde koeken van het deeg dat zij uit Egypte meegebracht hadden, want het was niet gezuurd, omdat zij uit Egypte waren verdreven en niet hadden kunnen wachten, en ook geen proviand voor zich hadden klaargemaakt. 40 De verblijfs[duur] van de Israëlieten, [de tijd] die zij in Egypte gewoond hadden, was vierhonderddertig jaar. 41 En het gebeurde na verloop van vierhonderddertig jaar, op deze zelfde dag gebeurde het: alle legers van de HEERE zijn uit het land Egypte vertrokken. 42 Een nacht van waken was dit voor de HEERE om hen uit het land Egypte te leiden. [Daarom] is dit een nacht ter ere van de HEERE: een waken voor alle Israëlieten, [al] hun generaties door.
Het volk vertrekt van Rameses (of: Raämses), de plaats die hun slavernij kenmerkte (Ex 1:11) en gaat op reis naar de eerste halteplaats: Sukkoth (Nm 33:5). Sukkoth betekent ’hutten’ en geeft, net als een tent, aan dat het volk een pelgrimsvolk is.
Met het volk trekt ook “een grote groep van mensen van allerlei herkomst” op. Zij behoren niet tot Gods volk, maar zien er wel voordeel in zich bij Gods volk te voegen. Zij worden niet geleid door geloof, maar door berekening. Dit “samenraapsel” zal later een bron van ellende worden (Nm 11:4). Altijd als er een werk van God gebeurt, zal de vijand proberen in dat werk te infiltreren. Door onoplettendheid van de plaatselijke gemeente slaagt de vijand erin elementen in de dienst in te voeren die afbreuk doen aan het ware kenmerk van de gemeente.
Het eerste voedsel dat zij nuttigen nadat zij uit Egypte zijn gegaan, bestaat uit ongezuurde koeken. Dat is een goed begin van de reis. Ze gaan zo overhaast weg, dat het zuurdeeg geen kans heeft gekregen zijn werk te doen.
Mensen die radicaal uit de wereld bekeerd worden, doen vaak zonder daar verder over na te denken, direct diverse zaken uit hun leven weg, zoals muziek, films en boeken met een zondige inhoud. Dit directe handelen is belangrijk. De pasbekeerde Efeziërs handelen ook zo. Pas nadat ze hun verkeerde spullen hebben verbrand, berekenen ze de waarde (Hd 19:19). Als ze eerst zouden hebben gerekend, zouden ze het misschien jammer hebben gevonden en hun toverboeken hebben gehouden.
De HEERE doet Zijn woord, dat Hij eens tot Abraham heeft gesproken, in vervulling gaan. Gods molens malen langzaam, maar zeker. Na vierhonderddertig jaar (1876–1446 v.Chr.) verblijf in Egypte is de nacht aangebroken waarin het volk vertrekt. Het is een nacht die tot eer voor de HEERE strekt. Het paasfeest moet gevierd worden ter herinnering aan die nacht.
Zeven keer komt in dit hoofdstuk het woord “nacht” voor. Het doet denken aan de drie uren van duisternis waarin de Heer Jezus tot zonde is gemaakt en de zonden heeft gedragen van allen die in Hem geloven. Het is ook “in de nacht waarin Hij overgeleverd werd” (1Ko 11:23) dat de Heer het avondmaal instelt.
43 - 49 Wie het Pascha mogen eten
43 En de HEERE zei tegen Mozes en Aäron: Dit is de verordening voor het Pascha: geen enkele vreemdeling mag ervan eten. 44 Maar elke slaaf die u van iemand met geld gekocht hebt, mag ervan eten, zodra u hem besneden hebt. 45 Geen vreemdeling en dagloner mag ervan eten. 46 In één huis moet het gegeten worden. U mag van het vlees niets uit het huis naar buiten brengen, en u mag er geen been van breken. 47 Heel de gemeenschap van Israël moet dit doen. 48 Als er nu een vreemdeling bij u verblijft en [als die] voor de HEERE het Pascha wil houden, laat dan al wie mannelijk is bij hem, besneden worden. Dan mag hij naar voren komen om het [Pascha] te houden, en zal hij zijn als een ingezetene van het land. Niemand echter die onbesneden is, mag ervan eten. 49 Eén wet is er voor de ingezetene en voor de vreemdeling die te midden van u verblijft.
Het toezicht op wie van het Pascha mogen eten is een verantwoordelijkheid van het hele volk. Niemand mag het eten die niet achter het bloed heeft geschuild. Het Pascha is alleen voor de leden van Gods volk. Een lid van het volk is of wordt iemand die besneden is.
De besnijdenis stelt het oordeel over het vlees voor dat Christus aan het kruis onderging (Ko 2:11). Praktisch betekent het dat alles van de oude mens in de dood moet worden gebracht, waardoor wat van het zondige vlees is, geen kans krijgt zich te uiten. Wie niet besneden is, mag er niet van eten. Wie zonde in zijn leven laat bestaan, mag niet aan het avondmaal deelnemen.
Het Pascha wordt gegeten in één huis. Dat kunnen we toepassen op de gemeente als een geheel en als een huis. De gemeente is het huis van God (1Tm 3:15). Het avondmaal is ook een eenheidsmaaltijd (1Ko 10:17). In de viering ervan wordt de eenheid van de gemeente tot uitdrukking gebracht.
Al met al wordt duidelijk dat aan deze maaltijd alleen zij kunnen deelnemen die door bekering en geloof deel uitmaken van de gemeente van God en de zonde in hun leven oordelen. Het toezicht daarop is een verantwoordelijkheid van de hele plaatselijke gemeente.
In vers 46 zien we een extra bewijs dat het paaslam naar de Heer Jezus verwijst. De woorden “u mag er geen been van breken”, worden in Johannes 19 aangehaald in verbinding met Christus aan het kruis (Jh 19:32-33,36). In Hem is dit voorschrift vervuld.
50 - 51 De Israëlieten uitgeleid
50 Alle Israëlieten deden zoals de HEERE Mozes en Aäron geboden had, zo deden zij. 51 En het gebeurde op deze zelfde dag dat de HEERE de Israëlieten uit het land Egypte leidde, [ingedeeld] naar hun legereenheden.
In de frisheid van hun vrijheid doen alle Israëlieten wat de HEERE hun door Mozes en Aäron heeft gezegd. Geen wanklank wordt gehoord.
Het Pascha wordt gevierd door gezinnen, maar uit Egypte wordt opgetrokken “naar hun legereenheden”. Dat wijst erop dat een strijdtoneel wordt binnengetrokken.