Inleiding
Als inleiding op Exodus 2 is het goed eerst Handelingen 7:17-29 en Hebreeën 11:23-27 te lezen:
Handelingen 7:17-29
17 Naarmate nu de tijd van de belofte naderde die God aan Abraham had beloofd, groeide het volk en vermeerderde zich in Egypte, 18 totdat een andere koning <over Egypte> opstond, die Jozef niet had gekend. 19 Deze ging listig met ons geslacht te werk en behandelde onze vaderen slecht, zodat zij hun jonge kinderen te vondeling moesten leggen, opdat zij niet in leven bleven. 20 In deze tijd werd Mozes geboren en hij was buitengewoon mooi; hij werd drie maanden opgevoed in het huis van zijn vader. 21 Toen hij nu te vondeling was gelegd, nam de dochter van Farao hem op en voedde hem op als haar eigen zoon. 22 En Mozes werd onderwezen in alle wijsheid van [de] Egyptenaren en was machtig in zijn woorden en werken. 23 Toen hij nu [de] leeftijd van veertig jaar had bereikt, kwam het in zijn hart op zijn broeders, de zonen van Israël, te bezoeken. 24 En toen hij iemand onrecht zag lijden, beschermde hij hem en nam wraak voor hem die werd afgebeuld door de Egyptenaar neer te slaan. 25 Hij nu meende dat zijn broeders zouden beseffen dat God hun door zijn hand behoudenis zou geven; maar zij beseften het niet. 26 En de volgende dag vertoonde hij zich aan hen terwijl zij twistten, en hij trachtte hen tot vrede te verzoenen en zei: Mannen, u bent broeders; waarom doet u elkaar onrecht aan? 27 Hij echter die zijn naaste onrecht aandeed, stootte hem van zich en zei: Wie heeft u tot overste en rechter over ons aangesteld? 28 Wilt u mij soms doden net zoals u gisteren de Egyptenaar hebt gedood? 29 Mozes nu vluchtte op dat woord en werd een bijwoner in [het] land Midian, waar hij twee zonen verwekte.
Hebreeën 11:23-27
23 Door [het] geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang door zijn ouders verborgen, omdat zij zagen dat het kind mooi was; en zij vreesden het gebod van de koning niet. 24 Door [het] geloof weigerde Mozes, toen hij groot geworden was, een zoon van Farao’s dochter genoemd te worden, 25 omdat hij er de voorkeur aan gaf met het volk van God slecht behandeld te worden, boven een tijdelijke genieting van [de] zonde, 26 en de smaad van Christus groter rijkdom achtte dan de schatten van Egypte, want hij zag op de beloning. 27 Door [het] geloof verliet hij Egypte, zonder de toorn van de koning te vrezen; want hij bleef standvastig, als zag hij de Onzichtbare.
1 - 2 Geboorte van Mozes
1 Een man uit het geslacht van Levi ging en nam een dochter van Levi [tot vrouw]. 2 De vrouw werd zwanger en baarde een zoon. Toen zij hem zag, dat hij mooi was, verborg zij hem drie maanden.
Terwijl het volk zucht onder de harde slavendienst, gaat God aan het werk voor hun bevrijding. Zonder dat het volk zich dit bewust is, wordt de verlosser geboren. Mozes wordt geboren in het gezin van Amram en Jochebed (Ex 6:19), die beiden uit de familie van Levi zijn. Dit houdt een belangrijke les in voor ieder die naar een huwelijkspartner verlangt: het kan alleen tot een huwelijk worden dat tot eer van God is, als beide huwelijkspartners kinderen van God zijn, dat wil zeggen dat ze allebei leden van de familie van God zijn.
Het is een daad van geloof om in een tijd, waarin ieder jongetje een kind des doods is, een kind te verwekken. Maar dit echtpaar vreest het gebod van de koning niet (Hb 11:23). Als Mozes geboren is, ziet Jochebed met het oog van het geloof dat dit een bijzonder kind is, dat God met dit kind iets van plan is (Hd 7:20). Zo mogen wij ook onze kinderen zien, die wij van God krijgen.
3 - 6 Mozes te vondeling gelegd
3 Maar toen zij hem niet langer kon verbergen, nam zij voor hem een mandje van biezen en bestreek het met asfalt en pek. Zij legde het kind daarin en zette het tussen het riet aan de oever van de Nijl. 4 En zijn zuster ging op een afstand staan om te weten te komen wat er met hem gedaan zou worden. 5 Toen daalde de dochter van de farao af om zich te wassen in de Nijl. Terwijl haar dienaressen langs de kant van de rivier liepen, zag zij het mandje midden in het riet. Zij stuurde haar slavin om het te halen. 6 Toen zij het opendeed, zag zij hem, het kind. En zie, het jongetje huilde. Zij kreeg medelijden met hem en zei: Dit is een van de Hebreeuwse kinderen.
Wat mooi is voor God, kan niet verborgen blijven. Jochebed brengt Mozes juist naar die plaats waar de koning van Egypte dit kind wilde hebben, de plaats van de dood! Maar hoe doet ze dat? Het ontbreekt het geloof nooit aan middelen. Ze legt hem in een mandje van biezen, of kistje, dat ze waterdicht maakt door het te bestrijken met asfalt en pek.
Het mandje, of kistje, doet denken aan de ark van Noach. Het woord voor ‘mand’ of ‘kist’ en voor ‘ark’ is in het Hebreeuws hetzelfde woord. Zowel het mandje als de ark bewaart wie erin is voor de gevaren van het water. In het woord voor pek, dat ook voor het dichtmaken van de ark wordt gebruikt (Gn 6:14), zit de gedachte aan verzoening. Met haar handeling erkent Jochebed als het ware het oordeel van de dood dat op haar kind rust. Maar in het mandje heeft ze een voorziening getroffen, waardoor het oordeel haar kind niet treft. Als Jochebed Mozes in het mandje legt, legt ze een heel volk in dat mandje en redt ze een heel volk.
Als wij onze kinderen aan de wereld moeten toevertrouwen, hen moeten loslaten, mogen wij voor hen bidden, dat is aan God toevertrouwen. God heeft de Heer Jezus gegeven om in Hem geborgen te zijn. Zeker moet het kind tot persoonlijk geloof in de Heer Jezus komen, maar als ouders mogen wij daarvoor bidden.
Precies volgens Gods planning is de dochter van de farao bij de rivier. Hij gebruikt de tranen van de baby om medelijden bij de dochter van de farao op te wekken.
7 - 10 Mozes komt aan het hof
7 Toen zei zijn zuster tegen de dochter van de farao: Zal ik voor u een voedster uit de Hebreeuwse vrouwen gaan roepen, die dat kindje voor u de borst kan geven? 8 De dochter van de farao zei tegen haar: Ga [maar]. Toen ging het meisje de moeder van het kindje roepen. 9 En de dochter van de farao zei tegen haar: Neem dit kindje mee en geef het voor mij de borst. Ikzelf zal [u] uw loon geven. De vrouw nam het jongetje mee en gaf het de borst. 10 En toen het jongetje groot geworden was, bracht zij hem bij de dochter van de farao, en hij werd haar tot zoon. Zij gaf hem de naam Mozes. Want, zei ze, ik heb hem uit het water getrokken.
Mirjam, de zus van Mozes, speelt een onmisbare rol. Het is trouwens opvallend hoeveel vrouwen rond de geboorte van Mozes een rol spelen. Eerst de vroedvrouwen. Dan de moeder van Mozes die alles klaarmaakt om Mozes in de Nijl te leggen. Vervolgens Mirjam die de wacht gaat houden bij haar broertje en hem weer bij zijn moeder brengt. Ten slotte de dochter van de farao die Mozes vindt als zij met haar dienaressen naar de Nijl is gegaan. Zij laat hem door haar slavin uit het water halen.
Mirjam ondersteunt het voornemen van haar ouders en kan door God gebruikt worden voor het vervullen van Zijn plan met Mozes. Door haar inzet krijgt Mozes zijn eerste jaren van opvoeding van zijn Godvrezende ouders. Deze opvoeding mist haar doel niet: later weigert Mozes een zoon van farao’s dochter genoemd te worden (Hb 11:24).
Mozes wordt door de dochter van de farao als zoon aangenomen. Zij wil hem opvoeden als haar eigen zoon (Hd 7:21). Op dezelfde manier laat de wereld een recht gelden op onze kinderen en wil ze vormen naar haar eigen model. Maar God zorgt ervoor dat Mozes door zijn eigen ouders wordt gevormd voordat de dochter van de farao haar invloed kan laten gelden. Het bepaalt ons erbij hoe belangrijk de eerste jaren van de opvoeding voor een kind zijn.
God spot op deze manier met alle macht van de farao. Hij maakt de wijsheid van de wereld tot dwaasheid (1Ko 1:20b). Hij gebruikt het misdadige bevel van de farao om Mozes aan zijn hof te brengen. Dat is Gods wijsheid. Gods plan met Zijn volk wordt niet alleen ondanks de farao vervuld, maar zelfs met medewerking van de farao, zonder dat hij het wil of weet.
11 - 14 Mozes zoekt zijn broeders op
11 In die dagen, toen Mozes groot geworden was en naar zijn broeders vertrok en hun dwangarbeid aanzag, gebeurde het dat hij een Egyptische man zag, die een Hebreeuwse man sloeg, [een] van zijn broeders. 12 Hij keek om zich heen, en toen hij zag dat er niemand was, sloeg hij de Egyptenaar dood en verborg hij hem in het zand. 13 En hij vertrok de volgende dag, en zie, twee Hebreeuwse mannen waren aan het vechten. Hij zei tegen de schuldige: Waarom slaat u uw naaste? 14 Maar die zei: Wie heeft u tot leider en rechter over ons aangesteld? Zegt u [dit] om mij te doden, zoals u die Egyptenaar gedood hebt? Toen werd Mozes bevreesd, en zei: Deze zaak is beslist bekend geworden.
Alle pracht en praal van het hof van de farao kunnen niet voorkomen dat het hart van Mozes bij zijn broeders in de verdrukking is. Op zekere dag zoekt hij hen op. Zijn liefde voor zijn volk brandt in alle hevigheid. Hij komt niet om te vertellen wat ze allemaal verkeerd hebben gedaan, maar om hun “dwangarbeid” te zien. Hij doet dat niet om erover te oordelen of slechts uit medelijden, maar om erin te delen.
Zo is de Heer Jezus ook niet op aarde gekomen om te oordelen, “maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden” (Jh 3:17). Omdat mensen “aan bloed en vlees deelhebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deelgenomen, opdat Hij door de dood teniet zou doen hem die de macht over de dood had, dat is de duivel, en allen zou verlossen die uit vrees voor [de] dood hun hele leven door aan slavernij onderworpen waren” (Hb 2:14-15).
Als Mozes ziet hoe een van zijn broeders wordt afgebeuld, kan hij zich niet bedwingen. Hij neemt wraak voor zijn broeder die mishandeld wordt (Hd 7:24). In de beschrijving hier blijkt dat het vlees in Mozes werkzaam is. Bij een eerlijke zaak hoeft iemand niet “om zich heen” te kijken om te zien of iemand hem ziet. Dit is geen voorbeeld van een eenvoudig oog. De Heer Jezus heeft nooit zo gehandeld.
Wat Mozes heeft gedaan, is niet verborgen gebleven. Dat blijkt als hij weer naar zijn broeders gaat en nu ziet dat twee van hen ruzie hebben. Als hij de schuldige aanspreekt, werpt deze hem zijn handelwijze met de Egyptenaar voor de voeten. Op dat woord vlucht Mozes naar Midian (Hd 7:29). De reactie van zijn broeder is een bittere teleurstelling voor Mozes. Hij heeft gemeend dat zijn broeders wel zouden beseffen dat God hen door zijn hand zou verlossen, ”maar zij beseften het niet” (Hd 7:25).
Het vergaat Mozes op dezelfde manier als het eerder Jozef is vergaan, wanneer Jozef onderzoek doet naar de welstand van zijn broeders: Jozef is ook verworpen door de zijnen. Zowel Jozef als Mozes is in dit opzicht een type van Christus, Die evenmin door de Zijnen is aangenomen (Jh 1:11). Christus is door Zijn volksgenoten gehaat, verworpen, verloochend en ten slotte gedood. Het is profetisch dan ook de smaad van Christus die Mozes op zich neemt, wanneer hij omziet naar zijn broeders en in hun lot wil delen (Hb 11:26).
De verwerping van Mozes komt duidelijk tot uitdrukking in de woorden van de Israëliet die zijn naaste onrecht aandoet: “Wie heeft u tot leider en rechter over ons aangesteld?” (vers 14). Dit protest wordt twee keer geciteerd door Stéfanus (Hd 7:27,35), wat de ernst ervan accentueert. De zonde van deze ene man die Mozes verwerpt, wordt door Stéfanus beschouwd als een zonde die door het hele volk is begaan: “Deze Mozes, die zij verloochend hadden door te zeggen: Wie heeft u tot overste en rechter aangesteld?” (Hd 7:35). Dit is een indrukwekkende illustratie van de verwerping van Christus, de Leidsman ten leven, door het Joodse volk (Hd 3:14-15; 4:10-12).
15 - 22 Mozes vlucht naar Midian
15 Toen nu de farao van deze zaak hoorde, wilde hij Mozes doden, maar Mozes vluchtte voor de farao en vestigde zich in het land Midian, en zat bij een put. 16 De priester van Midian had zeven dochters. Zij kwamen om [water] te putten en vulden de drinkbakken om het kleinvee van hun vader te drinken te geven. 17 Toen kwamen de herders en joegen hen weg, maar Mozes stond op, verloste hen en gaf hun kudde te drinken. 18 Toen zij bij hun vader Rehuel kwamen, zei hij: Waarom zijn jullie vandaag zo snel teruggekomen? 19 Zij zeiden: Een Egyptische man heeft ons gered uit de hand van de herders. Hij heeft ook overvloedig [water] voor ons geput en de kudde te drinken gegeven. 20 Hij zei tegen zijn dochters: Waar is hij? Waarom hebben jullie die man [daar] achtergelaten? Roep hem om de maaltijd te [komen] gebruiken. 21 Mozes stemde erin toe bij de man te [blijven] wonen. En hij gaf zijn dochter Zippora aan Mozes. 22 Zij baarde een zoon, en hij noemde hem Gersom, want, zei hij, ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.
Wat in Exodus als een vlucht wordt voorgesteld, wordt in Hebreeën 11 als een daad van geloof voorgesteld (Hb 11:27). We kunnen een parallel trekken met de Heer Jezus. De Heer Jezus is enerzijds verworpen door Zijn volk; anderzijds is Hij weggegaan, terug naar de hemel, om daar op de tijd te wachten dat Zijn volk Hem wél zal aannemen als hun Verlosser. Hetzelfde geldt voor de tijd dat Mozes in Midian is en een heidense vrouw als bruid krijgt. Dat is te vergelijken met de Heer Jezus Die in deze tijd, terwijl Zijn volk Israël Hem heeft verworpen, de gemeente als bruid krijgt. In de naam die Mozes zijn zoon geeft, blijkt dat hij ook in het vreemde land zijn volk niet is vergeten.
De voorzienigheid van God heeft Mozes aan het hof gebracht, het geloof brengt hem eruit. Mozes zou hebben kunnen redeneren dat God hem zijn positie aan het hof heeft gegeven om die ten gunste van Zijn volk te gebruiken. Maar dan zou het volk zijn verlichting of zelfs bevrijding te danken hebben aan de farao. Dat is niet Gods manier om Zijn volk te bevrijden.
Gods bedoeling met de tijd die Mozes aan het hof van de farao heeft doorgebracht, met alles wat hij daar heeft geleerd en alle rijkdom die hij daar heeft bezeten, is dat Mozes het allemaal weer zou prijsgeven. Wat Mozes prijsgeeft, is meer dan wat enig ander lid van het volk ooit zal prijsgeven. God gebruikt vaak als leiders mannen die meer hebben prijsgegeven dan iemand anders. Zij moeten meer hebben geleden dan anderen. Zo heeft Mozes er bewust voor gekozen “met het volk van God slecht behandeld te worden” (Hb 11:25). Hij heeft zich niet laten verblinden door de schone schijn van wat hem aan het hof heeft omgeven. Hij heeft oog voor dingen die alleen door het geloof worden gezien.
Als hij in Midian is aangekomen, is zijn eerste daad weer een daad van verlossing. Dit keer verlost hij zeven herderinnen van herders die zich bepaalde rechten aanmatigen. Mozes gaat de school van God in om het herdersvak te leren. Alle lessen die hij krijgt, zal hij straks nodig hebben om Gods volk als een kudde te leiden (Ps 77:21). De Heer Jezus is “de goede Herder” (Jh 10:11), “de grote Herder” (Hb 13:20) en “de overste Herder” (1Pt 5:4). Van Hem kunnen wij leren hoe we herder moeten zijn te midden van Zijn volk.
Tijdens de veertig jaar die hij aan het hof van de farao is geweest, is hij “onderwezen in al de wijsheid van [de] Egyptenaren” en is hij een man geworden “machtig in zijn woorden en werken” (Hd 7:22). In de volgende veertig jaar (Hd 7:30) zal God hem maken tot iemand van wie Hij kan zeggen dat hij een man is met als kenmerk “zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen die op de aardbodem waren” (Nm 12:3). Voordat er een werk door Mozes kan worden gedaan, moet er eerst een werk in Mozes worden gedaan. Ook bij andere dienaren heeft God een tijd van voorbereiding. Zo is Jozef eerst dertien jaar slaaf in Egypte (Gn 37:2; 41:46) en verblijft Paulus eerst drie jaar in de woestijn van Arabië (Gl 1:15-18).
23 - 25 God gedenkt Zijn volk
23 Het gebeurde vele dagen daarna, toen de koning van Egypte gestorven was, dat de Israëlieten zuchtten en het uitschreeuwden vanwege de slavenarbeid. En hun hulpgeroep vanwege de slavenarbeid steeg omhoog tot God. 24 Toen hoorde God hun gekerm, en God dacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak en met Jakob. 25 En God zag naar de Israëlieten om en ontfermde Zich over hen.
Deze verzen vormen de inleiding op de dienst van Mozes. Terwijl Mozes door God wordt voorbereid op zijn taak, denkt God aan Zijn volk. Dat wil niet zeggen dat God Zijn volk is vergeten en er nu weer aan denkt. Als God gedenkt, wil dat zeggen dat Hij vindt dat de tijd van handelen is aangebroken. Er staat niet dat het volk tot God roept. Toch wordt dit later zo door Mozes gezegd (Nm 20:14-16).
Tegenover de vier woorden die de hevigheid van het lijden van de Israëlieten aangeven: ‘zuchten’, ‘uitschreeuwen’, ‘hulpgeroep’ en ‘gekerm’ in de verzen 23-24a, vinden we in de verzen 24b-25 vier woorden die Gods reactie aangeven: ‘horen’, ‘denken’, ‘zien’ en ‘ontfermen’. God neemt het lijden van Zijn volk waar en is daarbij betrokken. Hij trekt Zich het lijden van Zijn volk aan en gaat aan het werk om daarin verandering aan te brengen. De grondslag daarvoor heeft Hij in Zijn verbond met de aartsvaders.