1 - 3 Er komt nog één plaag
1 De HEERE had tegen Mozes gezegd: Nog één plaag zal Ik over de farao en Egypte brengen [en] daarna zal hij u vanhier laten gaan. Als hij [u] allemaal laat gaan, zal hij u vanhier haastig verdrijven. 2 Spreek toch ten aanhoren van het volk [en zeg] dat iedere man van zijn naaste en iedere vrouw van haar naaste zilveren en gouden voorwerpen moet vragen. 3 En de HEERE gaf het volk genade in de ogen van de Egyptenaren. Ook stond de man Mozes in het land Egypte hoog in aanzien in de ogen van de dienaren van de farao en in de ogen van het volk.
In een soort tussenzin lezen we in deze verzen wat God tegen Mozes heeft gezegd, voordat hij de laatste keer naar de farao gaat. In de laatste plaag zal God Zelf neerdalen om te oordelen. Dit betekent het definitieve oordeel. Het gevolg zal zijn, dat de farao het volk in zijn geheel en haastig uit het land zal verdrijven.
Voordat ze vertrekken, moeten de Israëlieten allerlei zilveren en gouden voorwerpen van de Egyptenaren vragen. Die zullen ze nodig hebben voor hun dienst aan de HEERE. De HEERE zal bewerken dat ze die voorwerpen ook krijgen. Het is het niet uitbetaalde loon van alle jaren van zwoegen dat zij en hun voorouders als slaven in Egypte hebben gedaan.
Voor Mozes is groot ontzag ontstaan. De Egyptenaren zien hem als de bewerker van de plagen, iemand die ze met respect moeten behandelen. Mozes is hier een beeld van de Heer Jezus Die ook door de oordelen die Hij zal uitoefenen eerbied zal afdwingen.
4 - 8 De dood van de eerstgeborenen aangekondigd
4 En Mozes zei: Zo zegt de HEERE: Omstreeks middernacht zal Ik uittrekken door het midden van Egypte 5 en alle eerstgeborenen in het land Egypte zullen sterven, van de eerstgeborene van de farao af, die op zijn troon zitten zou, tot de eerstgeborene van de slavin die achter de handmolen zit, en alle eerstgeborenen van het vee. 6 Er zal een luid geschreeuw zijn in heel het land Egypte, zoals er [nog] nooit geweest is en zoals er [ook] nooit meer zijn zal. 7 Maar bij alle Israëlieten zal [nog] geen hond zijn tong roeren tegen mens of dier. Zo zult u weten dat de HEERE onderscheid maakt tussen de Egyptenaren en de Israëlieten. 8 Dan zullen al deze dienaren van u naar mij toe komen, zich voor mij buigen [en] zeggen: Vertrek, u en al het volk dat in uw voetspoor [gaat], en daarna zal ik vertrekken. Toen ging hij bij de farao weg, in brandende toorn.
Mozes richt zijn laatste woorden tot de farao. Anders dan bij alle voorgaande plagen die God door Mozes en Aäron over Egypte heeft gebracht, zal God Zelf en alleen de laatste plaag uitvoeren. Daarvoor zal Hij door het midden van Egypte trekken en de eerstgeborenen oordelen. God zal in deze eerstgeborenen het hele land Egypte slaan (Ps 78:51; 136:10).
De eerstgeborene staat symbool voor kracht. De oudste zoon is de diepste trots van de oosterling. Naar de oosterse gewoonte hangt het voortbestaan van de naam, van de familie, van de oudste zoon af. Hij vertegenwoordigt de kracht van het hele geslacht. Alle hoop van de natuurlijke mens richt zich op de eerstgeborene. Daarom slaat God al hun hoop de bodem in door hun eerstgeborenen te slaan.
Zo breekt God de kracht van ieder natuurlijk mens, hetzij doordat hij zich verootmoedigt en zich verbroken en verbrijzeld tot God bekeert, hetzij door het eeuwig oordeel over hem te brengen.
Een luid gejammer zal in die nacht het hele land Egypte vervullen. Het is de vreselijke voorvervulling van het gehuil van allen die tot in eeuwigheid in de buitenste duisternis zullen verblijven. Daar zullen allen zijn die op aarde de voorkeur hebben gegeven aan de duisternis boven het licht. Zij “hebben de duisternis meer liefgehad dan het licht, want hun werken waren boos” (Jh 3:19). Hun wens om niets te doen te hebben met God Die licht is (1Jh 1:5), is dan voor eeuwig vervuld.
In tegenstelling tot Egypte is er bij de Israëlieten geen enkele onrust. Voor de laatste keer wordt het onderscheid tussen de Egyptenaren en de Israëlieten vermeld. De Egyptenaren zullen in dit onderscheid een aanleiding zien het volk te verzoeken weg te gaan. Daartoe zullen ze naar Mozes toe komen en zich voor hem neerbuigen.
Na deze laatste woorden tot de farao draait Mozes zich in brandende toorn om en vertrekt van de farao. Dit keer heeft de farao niet de kans Mozes weg te jagen, maar gaat Mozes zelf weg. Van enige schroom en bangheid voor de farao is niets meer over bij Mozes. Hij is in gemeenschap met God en daardoor vervuld met een heilige verontwaardiging over de zonden van de farao (vgl. Mk 3:5a).
9 - 10 Het hart van de farao verhard
9 De HEERE nu had tegen Mozes gezegd: De farao zal naar u niet luisteren, zodat Mijn wonderen in het land Egypte [nog] talrijker worden. 10 Mozes en Aäron hebben al deze wonderen gedaan voor de farao, maar de HEERE verhardde het hart van de farao, zodat hij de Israëlieten niet uit zijn land liet gaan.
De HEERE deelt Mozes mee waarom de farao niet naar hem zal luisteren, ondanks alle wonderen die hij en Aäron voor de farao hebben gedaan. God wil een overvloed aan wonderen geven als een getuigenis van Zijn macht. Wat de farao betreft, is alles tevergeefs. Als de mens zijn hardnekkige onwil toont, kan God die onwil gebruiken tot betoon van Zijn macht als een waarschuwend getuigenis voor ieder die maar wil zien.