1 - 7 Het brandofferaltaar en zijn voorwerpen
1 Vervolgens maakte hij het brandofferaltaar van acaciahout; vijf el was zijn lengte, vijf el was zijn breedte – [het was dus] vierkant – en drie el zijn hoogte. 2 Hij maakte ook zijn horens op zijn vier hoeken – zijn horens vormden er één geheel mee – en hij overtrok het met koper. 3 Hij maakte ook alle voorwerpen voor het altaar: de potten, de scheppen, de sprengbekkens, de vorken en de vuurschalen; alle bijbehorende voorwerpen maakte hij van koper. 4 Ook maakte hij voor het altaar een rooster, een koperen rasterwerk, onder zijn rand, van onderen af tot de helft ervan. 5 Daarna goot hij vier ringen voor de vier uiteinden van het koperen rooster, [als] houders voor de draagbomen. 6 Verder maakte hij de draagbomen van acaciahout en overtrok ze met koper. 7 Hij stak de draagbomen in de ringen aan de zijkanten van het altaar, om het daarmee te [kunnen] dragen. Hij maakte het van planken, [het was vanbinnen] hol.
Na het eigenlijke gebouw en de voorwerpen die daarbij horen, worden de voorwerpen gemaakt die vóór het gebouw staan. Eerst wordt het brandofferaltaar gemaakt. Op dit altaar worden de offers gebracht die de Israëliet vrijwillig aan de HEERE brengt en ook de offers die hij in bepaalde gevallen verplicht is te brengen. De offerdienst bij dit altaar komt in het volgende boek, Leviticus, uitvoerig aan de orde.
Dit altaar is de ontmoetingsplaats waar God met Zijn volk samenkomt. De grondslag is het gedurig brandoffer dat daarop wordt gebracht (Ex 29:38-45). In de brief aan de Hebreeën wordt duidelijk gemaakt dat dit altaar en het offer daarop in Christus hun vervulling hebben gekregen. Wie nu nog vasthoudt aan dit letterlijke altaar, heeft geen deel aan de christelijke gemeenschap (Hb 13:10).
Zie ook het commentaar bij Exodus 27:1-8.
8 Het koperen wasvat
8 Vervolgens maakte hij het koperen wasvat met het bijbehorende koperen voetstuk uit de spiegels van de dienstdoende vrouwen, die dienst deden bij de ingang van de tent van ontmoeting.
Hier wordt als bijzonderheid vermeld dat vrouwen het materiaal voor het wasvat leveren in de vorm van hun spiegels. Dat, waarin zij zichzelf bekijken en waardoor hun ijdelheid gestreeld wordt, wordt ingeleverd om er het wasvat van te maken. Het heeft iets gekost om dit voor hen toch belangrijke hulpmiddel af te staan. Dat doet iemand alleen als er iets beters voor in de plaats terugkrijgt. Dat is hier ook zo.
Het wasvat stelt het Woord van God voor. Dat wordt ook vergeleken met een spiegel (Jk 1:23-25). De spiegel van de vrouwen geeft een volledig beeld van wie erin kijkt, maar is geen middel om het verkeerde te veranderen. De spiegel van het Woord van God geeft ook een volledig beeld van wie zichzelf daarin bekijkt, maar geeft wel een middel tot verandering. Wie zichzelf als zondaar ziet, leest er ook in hoe er vergeving en aanneming door God kan plaatsvinden.
Vrouwen leveren bij diverse gelegenheden een wezenlijke bijdrage aan het werk van God. Zij
1. dienen de Heer met hun goederen (Lk 8:1-3);
2. zitten aan Zijn voeten (Lk 10:39);
3. zalven Hem (Lk 7:37-38; Jh 12:3);
4. zijn bij het kruis (Jh 19:25);
5. zijn bij het graf na Zijn opstanding (Mt 28:1-6);
6. zien Hem na Zijn opstanding het eerst (Mt 28:7-9);
7. zijn Zijn boodschappers (Mt 28:10; Jh 20:16-18);
8. nemen in Filippi als eersten het evangelie aan (Hd 16:13-15);
9. vormen mede de kern van de gemeente (Hd 1:14).
Zie ook het commentaar bij Exodus 30:17-21.
9 - 17 De gordijnen en hun pilaren
9 Daarna maakte hij de voorhof; aan de zuidzijde, in zuidelijke richting, waren de kleden voor de voorhof van dubbeldraads fijn linnen, honderd el [lang]. 10 De bijbehorende twintig pilaren en hun twintig voetstukken waren van koper; de haken van de pilaren en hun verbindingsstukken waren van zilver. 11 Aan de noordzijde waren [de kleden] eveneens honderd el [lang]. De bijbehorende twintig pilaren en hun twintig voetstukken waren van koper; de haken van de pilaren en hun verbindingsstukken waren van zilver. 12 Aan de westzijde waren de kleden vijftig el [lang, met] de tien bijbehorende pilaren en hun tien voetstukken; de haken van de pilaren en hun verbindingsstukken waren van zilver. 13 Aan de oostzijde, waar [de zon] opkomt, waren [de kleden] eveneens vijftig el [lang]. 14 De kleden aan [de ene] zijde waren vijftien el [lang, met] de drie bijbehorende pilaren en hun drie voetstukken. 15 En aan de andere zijde van de poort van de voorhof – [dus] aan de ene en de andere [kant van de poort] – waren kleden van vijftien el [lang, met] de drie bijbehorende pilaren en hun drie voetstukken. 16 Alle kleden rondom de voorhof waren van dubbeldraads fijn linnen. 17 En de voetstukken van de pilaren waren van koper, de haken van de pilaren en hun verbindingsstukken van zilver; het beslag op hun koppen was van zilver en zij, [te weten] alle pilaren van de voorhof, waren met verbindingen van zilver verbonden.
Het gebouw en de voorwerpen die ervoor staan, worden aan de zuidkant, de noordkant, de westkant en een gedeelte van de oostkant omgeven door linnen kleden die omhoog worden gehouden door pilaren. Van de oostkant wordt nog als bijzonderheid opgemerkt dat het de kant is “waar de zon opkomt”. De zon komt nergens anders op dan in het oosten. Door dit toch zo te vermelden kan niet anders betekenen dan dat de aandacht wordt gevestigd op de opgaande zon.
Dat doet denken aan de Heer Jezus. Zacharia spreekt in zijn lofzang over Hem als “[de] Opgang uit [de] hoogte” (Lk 1:78). In de toekomst “zal naar Zijn tempel komen die Heere” (Ml 3:1) en “zal de Zon der gerechtigheid opgaan” (Ml 4:2).
Zie ook het commentaar bij Exodus 27:9-15,17-18.
18 - 19 Het gordijn voor de poort
18 Het gordijn voor de poort van de voorhof bestond uit borduurwerk, van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode [wol] en van dubbeldraads fijn linnen. Het was twintig el lang; de hoogte – over de [hele] breedte – was vijf el, overeenkomend met de kleden voor de voorhof. 19 De vier bijbehorende pilaren en hun vier voetstukken waren van koper en hun haken waren van zilver; het beslag op hun koppen en hun verbindingsstukken waren eveneens van zilver.
Het overgebleven gedeelte van het gordijn aan de oostkant is anders dan de rest. Het is een gordijn voor de poort van de voorhof en is gekleurd. Alleen via deze poort kan iemand naar binnen.
Zie ook het commentaar bij Exodus 27:16.
20 De koperen pinnen
20 En al de pinnen voor de tabernakel en voor rondom de voorhof waren van koper.
In de tabernakel hebben pilaren hun plaats, maar ook tentpinnen. Pilaren zijn indrukwekkend, terwijl tentpinnen onbetekenend lijken. Toch zijn beide nodig. In de gemeente zijn mannen als “Jakobus, Kefas en Johannes, die geacht werden steunpilaren te zijn” (Gl 2:9). Er zijn echter ook talloze mannen en vrouwen van wie wij geen naam weten, maar die bij God bekend zijn. Allen zijn nodig. Zonder pilaren kan er geen gebouw zijn; zonder tentpinnen blijven de pilaren niet staan.
Zie ook het commentaar bij Exodus 27:19.
21 - 31 De kosten van de tabernakel
21 Dit zijn de getelde voorwerpen voor de tabernakel, de tabernakel van de getuigenis, die op bevel van Mozes geteld zijn door de dienst van de Levieten onder leiding van Ithamar, de zoon van de priester Aäron. 22 Bezaleël nu, de zoon van Uri, de zoon van Hur, uit de stam Juda, heeft alles wat de HEERE aan Mozes geboden had, gemaakt, 23 en met hem Aholiab, de zoon van Ahisamach, uit de stam Dan, een graveerder, kunstenaar en maker van borduurwerk van blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode [wol] en van fijn linnen. 24 Al het goud dat bij het werk gebruikt werd, bij al het werk aan het heiligdom, namelijk het goud [afkomstig] van het beweegoffer, bedroeg negenentwintig talent en zevenhonderddertig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom. 25 En het zilver van hen die geteld waren uit de gemeenschap, was honderd talent en duizend zevenhonderdvijfenzeventig sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom. 26 Eén beka per persoon, [dat is] een halve sikkel, [gerekend] volgens de sikkel van het heiligdom, voor ieder die bij de getelde personen van twintig jaar oud en daarboven ging behoren, zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig [man]. 27 Ook was er honderd talent zilver om de voetstukken van het heiligdom en de voetstukken van het voorhangsel te gieten: honderd voetstukken voor honderd talent, [één] talent per voetstuk. 28 Van de duizend zevenhonderdvijfenzeventig [sikkel] maakte hij de haken aan de pilaren; hij overtrok hun koppen, en maakte er verbindingsstukken aan vast. 29 Het koper van het beweegoffer bedroeg zeventig talent en tweeduizend vierhonderd sikkel. 30 Daarvan maakte hij de voetstukken bij de ingang van de tent van ontmoeting, het koperen altaar, het koperen rooster dat daarbij hoorde, al de voorwerpen van het altaar, 31 de voetstukken rondom de voorhof, de voetstukken bij de poort van de voorhof, alle pinnen voor de tabernakel en alle pinnen rondom de voorhof.
Alles wordt geteld. Voor God is elk offer, elke bijdrage aan de tabernakel, Zijn woning, in tel. Het wordt voor Hem in gedachtenis gebracht (Ex 30:16). Ook wij moeten tellen of alles er nog is, of we niet bepaalde waarheden tekortdoen, die onderbelichten, terwijl we andere waarheden onevenredig benadrukken.
Het goud van de tabernakel komt van de vrijwillige gaven. Het zilver komt van de getelden. Dat wil zeggen dat het bedrag aan zilver voor iedereen hetzelfde is, want ieder van de getelden moet een halve sikkel betalen (Ex 30:11-16).
Van dit zilver worden de voetstukken van het heiligdom gegoten. Dat wil zeggen dat iedereen op dezelfde basis deel uitmaakt van het huis van God. Hoe verschillend we overigens ook kunnen zijn, we hebben allemaal de fundamentele waarheden van Christus’ verzoeningswerk nodig. Alleen het geloof daarin maakt dat we deel uitmaken van Gods huis, de gemeente.