1 Derde bezwaar
1 Toen antwoordde Mozes en zei: Maar zie, zij zullen mij niet geloven en niet naar mijn stem willen luisteren, want zij zullen zeggen: De HEERE is niet aan u verschenen.
Mozes heeft een derde bezwaar. Hij voorziet het probleem dat het volk hem niet zal geloven. Dat is op zich een begrijpelijk bezwaar, want de HEERE is al de tijd dat het volk in Egypte is, dat is nu ongeveer vierhonderd jaar lang, niet aan hen verschenen. Mozes moet leren dat zijn zending niet afhangt van hoe hij ontvangen zal worden. Zending is nooit afhankelijk van de ontvangst, maar van de Zender.
2 - 5 Het teken van de staf
2 De HEERE zei tegen hem: Wat hebt u [daar] in uw hand? Hij zei: Een staf. 3 Hij zei: Werp hem op de grond. En hij wierp hem op de grond en hij werd een slang. En Mozes vluchtte ervoor. 4 Maar de HEERE zei tegen Mozes: Strek uw hand uit, en grijp hem bij zijn staart, – toen stak hij zijn hand uit en greep hem vast, en hij werd [weer] een staf in zijn hand – 5 opdat zij geloven, dat de HEERE aan u verschenen is, de God van hun vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob.
In Zijn goedheid komt de HEERE tegemoet aan Mozes’ bezwaar. Hij geeft hem twee tekenen. Voor het eerste teken wijst de HEERE hem op wat hij in zijn hand heeft. Voor de Heer is van belang wat we hebben, niet wat we niet hebben. Daarop moeten wij ook worden gewezen. Met wat we hebben, mogen we Hem dienen.
De staf is hier een beeld van macht, gezag. Het stelt hier de macht voor die eenmaal aan Adam is gegeven. Adam heeft die macht uit handen gegeven aan de satan. Dat zien we in het beeld dat de staf een slang wordt. De satan spreekt er in die zin over tot de Heer Jezus tijdens de verzoeking in de woestijn en de Heer spreekt hem daarin niet tegen (Lk 4:5-8).
De macht komt terug in de hand van de mens, dat wil zeggen in de hand van de Mens Christus Jezus. Christus heeft door Zijn werk op het kruis de satan van zijn macht beroofd (Ko 2:15). Hij zegt dan ook dat Hem “is gegeven alle macht in hemel en op <de> aarde” (Mt 28:18). Het daadwerkelijk opeisen van die macht komt op Gods tijd (Ps 2:8).
In het geloof dat de situatie God niet uit de hand is gelopen, maar dat alles onder Zijn bestuur staat, mogen ook wij onze dienst verrichten. Daarom moeten we niet vluchten – wat Mozes wel deed –, maar de duivel weerstaan. Onze kleine middelen kan God gebruiken om daarmee Zijn werk te doen (vgl. Jh 6:9-13; 2Kn 4:2-7).
6 - 8 Het teken van de melaatse hand
6 De HEERE zei verder tegen hem: Steek toch uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem en haalde hem [weer] tevoorschijn, en zie, zijn hand was melaats, [wit] als sneeuw. 7 Hij zei: Steek uw hand opnieuw in uw boezem. En hij stak zijn hand opnieuw in zijn boezem, en toen hij hem [weer] uit zijn boezem trok, zie, hij was weer als zijn [overige] vlees. 8 En het zal gebeuren, als zij u niet geloven en niet naar de boodschap van het eerste teken willen luisteren, dat zij dan [toch wel] de boodschap van het laatste teken zullen geloven.
Israël moet de les leren dat, hoewel de duivel nu zijn macht uitoefent, God de uiteindelijke macht in handen heeft. Door de verdrukking ervaren ze de macht van de vijand. Dan is er is nog een les te leren. Er is niet alleen uiterlijke slavernij, er is ook de inwonende macht van de zonde. Van binnen deugt het niet. Dat maakt het tweede teken, dat van de melaatse hand, duidelijk. Melaatsheid in het hart stelt verborgen zonde voor; melaatsheid aan de hand stelt de naar buiten zichtbare zonde voor.
Vanbinnen, uit het hart van de mens, komen de zonden voort en dat is aan de daden van de mens, waarvan zijn handen spreken, te zien: “Want van binnen uit het hart van de mensen gaan naar buiten de kwade overleggingen, hoererijen, diefstallen, moorden, overspel, hebzucht, boosheden, bedrog, losbandigheid, een boos oog, lastering, hoogmoed, onverstand; al deze boze dingen komen van binnen uit voort en verontreinigen de mens” (Mk 7:21-23). Als het hart onrein is, zijn de werken van de mens dat ook. Alleen door geloof wordt het hart gereinigd (Hd 15:9). En als het hart gereinigd is, kunnen ook de werken goede werken zijn. Verandering van gedrag en daden kan nooit aan de buitenkant beginnen. Een gereinigde hand is geschikt om ermee te dienen.
9 Water in bloed veranderen
9 En mocht het zijn dat zij zelfs deze twee tekenen niet willen geloven en niet naar uw stem willen luisteren, dan moet u water uit de Nijl nemen en dat uitgieten op het droge. Dan zal het water dat u uit de Nijl zult nemen, veranderen, ja, in bloed veranderen op het droge.
Indien er niet naar de beide tekenen geluisterd wordt, moet het oordeel komen (Jb 33:14-16). Dat wordt weergegeven door de verandering van het water van de Nijl in bloed. De Nijl is voor de Egyptenaren de bron van het leven. De Nijl stelt de natuurlijke zegeningen voor die de wereld zonder geloof in God – waarvan Egypte een beeld is – door de goedheid van God geniet. Als een mens doof en blind blijft voor de boodschap van de eerste twee tekenen, zullen de zegeningen die God hem te genieten geeft, en waarvoor hij God niet dankt, veranderen in een vloek. Velen zijn al geestelijk omgekomen door een overmatig gebruik van dingen die in Gods schepping te vinden zijn.
10 - 12 Vierde bezwaar en Gods antwoord
10 Toen zei Mozes tegen de HEERE: Och Heere, ik ben geen man van [veel] woorden. [Dat ben ik] sinds jaar en dag [al] niet, zelfs niet vanaf het ogenblik dat U tot Uw dienaar gesproken hebt, want ik spreek onduidelijk en moeizaam. 11 Maar de HEERE zei tegen hem: Wie heeft de mens een mond gegeven? Of wie maakt iemand stom, doof, ziende of blind? Ben Ik het niet, de HEERE? 12 Nu dan, ga, Ik zal Zelf met uw mond zijn, en u leren wat u spreken moet.
Mozes’ vierde bezwaar is zijn gebrek aan welsprekendheid (vgl. Jr 1:4-7). Alsof het effect van Gods boodschap afhangt van de welsprekendheid van de mens. Paulus heeft geleerd dat het niet zit in uitnemendheid van woorden of wijsheid (1Ko 2:1,4; 2Ko 10:10). Daar kan het vlees wel van onder de indruk komen, maar het draagt niet bij aan Gods werk.
Wij moeten leren wat Paulus heeft geleerd, dat Gods kracht in zwakheid wordt volbracht: “En Hij zei tot mij: Mijn genade is u genoeg; want de kracht wordt in zwakheid volbracht. Heel graag zal ik dus veeleer roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus op mij woont. Daarom heb ik een welgevallen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen en benauwdheden voor Christus; want wanneer ik zwak ben, dan ben ik sterk” (2Ko 12:9-10).
Van Mozes’ macht in werk en woord is niets over. Er is geen vertrouwen meer in zichzelf en dat is goed. Toch is er nog niet het volle vertrouwen op God. Hij moet nog leren dat God ook geeft wat nodig is om Zijn opdracht te vervullen als Hij iemand tot een bepaalde taak roept.
In de christenheid is men gevoelig voor mooie koorzang, meeslepende muziek, indrukwekkende toespraken, maar daardoor komt een mens niet tot bekering. Dat gebeurt alleen door het Woord van God en de werking van de Heilige Geest.
Daarbij komt dat het een miskenning is van wat de Heer geeft of niet geeft. Hij maakt alles zo, dat het Zijn doel dient. Daarmee moeten wij leren tevreden te zijn. En dat niet alleen. We moeten leren dat dit het meest effectief is voor Zijn werk. Dan krijgt Hij de eer en niet het instrument. Het moet “zijn als uit sterkte die God verleent” (1Pt 4:11).
13 - 17 Mozes’ weigering en Gods antwoord
13 Maar hij zei: Och Heere, zend toch [iemand anders], door [wiens] hand U [deze boodschap ook maar] wilt zenden. 14 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Mozes en Hij zei: Aäron, de leviet, is toch uw broer? Ik weet dat híj uitstekend spreken kan. Bovendien, zie, hij trekt u tegemoet. Zodra hij u ziet, zal hij zich van harte verblijden. 15 Dan moet u tot hem spreken en hem de woorden in zijn mond leggen. Ikzelf zal met uw mond en zijn mond zijn en u leren wat u doen moet. 16 En híj zal voor u tot het volk spreken. Dan zal het [zó] zijn: Híj zal voor u tot een mond zijn en ú zult voor hem tot een god zijn. 17 Neem daarom deze staf in uw hand, waarmee u die tekenen doen moet.
Het vijfde bezwaar van Mozes kan geen bezwaar meer worden genoemd. Het is een weigering. Weigering is geen nederigheid. Dit is geen zwakheid meer, het is onwil om te gehoorzamen. Het toegeven aan zwakheid eindigt in ongeloof.
Gods antwoord is ernaar. God wordt boos. Hij ontslaat Mozes niet van de opdracht die Hij hem gegeven heeft. Wel ontneemt God hem als het ware de eer van zijn zending door hem er in zijn broer Aäron een metgezel bij te geven. Dat is in dit geval geen versterking, maar een verzwakking. Dat blijkt wel uit het verloop van de geschiedenis.
Mozes spreekt de HEERE weer aan als ”Heere”, Adonai, dat is de soevereine Heer, de Gebieder (vers 13; vers 10), maar Mozes doet niet wat Hij zegt. Dat hoort niet bij elkaar (vgl. Hd 10:14; Lk 6:46).
18 - 23 Terug naar Egypte
18 Toen ging Mozes weg en keerde terug naar zijn schoonvader Jether. En hij zei tegen hem: Laat mij toch gaan om terug te keren naar mijn broeders, die in Egypte zijn, om te zien of zij nog leven. En Jethro zei tegen Mozes: Ga in vrede. 19 Ook zei de HEERE tegen Mozes in Midian: Ga, keer terug naar Egypte, want al de mannen die u naar het leven stonden, zijn gestorven. 20 Toen nam Mozes zijn vrouw en zijn zonen, liet hen op een ezel rijden en keerde terug naar het land Egypte. En Mozes nam de staf van God in zijn hand. 21 De HEERE zei tegen Mozes: Nu u naar Egypte gaat terugkeren, zie [erop] toe dat u al de wonderen, waartoe Ik u in staat gesteld heb, vóór de farao doet. Ikzelf echter zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten wegtrekken. 22 Dan moet u tegen de farao zeggen: Zo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël. 23 Daarom zeg Ik tegen u: Laat Mijn zoon gaan, zodat hij Mij kan dienen. Maar u hebt geweigerd hem te laten gaan, zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene, doden.
Hoewel Mozes door God is geroepen, neemt hij wel de gewone beleefdheid in acht voordat hij naar Egypte terugkeert. Hij vraagt zijn schoonvader toestemming om weg te mogen gaan. Die toestemming krijgt hij. Bij Jakob hebben we een ander gedrag gezien (Gn 31:20). Mozes krijgt een extra bemoediging van de HEERE (vers 19; vgl. Mt 2:19-21). Dan vertrekt hij met vrouw en kinderen en met “de staf Gods in zijn hand”. Het is niet meer de staf van Mozes, maar de staf die God gaat gebruiken.
Nog eens wijst de HEERE Mozes erop wat hij moet doen en zeggen. Mozes moet zijn woorden inleiden met “zo zegt de HEERE”. Deze uitdrukking, die later zo vaak door de profeten zal worden herhaald, zal voor de eerste keer uit de mond van Mozes klinken. De namen die God hier aan Zijn volk geeft, zijn prachtig: “Mijn zoon, Mijn eerstgeborene” (vgl. Hs 11:1). Dit is bovenal van toepassing op de Heer Jezus (Mt 2:15). God wil dat Zijn zoon Hem zal dienen (Ml 3:17) en daarom moet de farao hem laten gaan.
De HEERE vertelt Mozes dat de farao niet zal luisteren omdat Hij het hart van de farao zal verharden. Dat betekent niet dat de farao geen andere keus zou hebben. De HEERE handelt niet onrechtvaardig en de farao is volkomen verantwoordelijk voor zijn gedrag en daden. Dezelfde zon die het ijs doet smelten, maakt de klei hard. Het hangt ervan af om welk soort materiaal het gaat.
God verhardt een hart pas nadat de persoon zelf zijn hart heeft verhard. Dat leert de geschiedenis van de farao. Eerst verhardt de farao zelf zijn hart (Ex 7:13,14,22; 8:15,19,32; 9:7,34; 13:15). Als gevolg daarvan verhardt de HEERE het hart van de farao (Ex 9:12; 10:1,20,27; 11:10; 14:4,8,17). Hij bevestigt daarmee de hardnekkige en eigenwillige opstelling van de farao in diens weigering om aan Zijn bevel gevolg te geven Zijn volk te laten gaan. Daarom wijst de HEERE aan het eind van vers 23 al op het definitieve oordeel van de laatste plaag.
24 - 26 De HEERE wil Mozes doden
24 En het gebeurde onderweg, in de herberg, dat de HEERE hem tegenkwam en hem wilde doden. 25 Toen nam Zippora een vuurstenen [mes] en besneed de voorhuid van haar zoon. Zij wierp die voor [Mozes’] voeten en zei: Werkelijk, je bent voor mij een bloedbruidegom. 26 Toen liet Hij hem met rust. Vanwege de besnijdenissen zei zij toen: Bloedbruidegom.
Nadat de HEERE over Zijn volk als Zijn eerstgeboren zoon heeft gesproken, spreekt Hij Mozes aan op diens verhouding tot zijn zoon, waarschijnlijk zijn eerstgeboren zoon, Gersom. Het is zo ernstig, dat Hij Mozes wil doden. Dit laat zien dat God bij hen die Hij wil gebruiken niets door de vingers kan zien wat verkeerd is, ook al is Mozes op het punt gekomen dat hij de opdracht van de HEERE wil gaan uitvoeren. De HEERE kan alleen hen gebruiken die ook in hun gezin Zijn inzettingen in acht nemen.
De reden dat de HEERE Mozes wil doden, is dat een van zijn kinderen niet is besneden. Over hem is – in beeld – niet Gods oordeel over het vlees voltrokken. Mogelijk is het Mozes ontgaan. Mogelijk dat de van oorsprong heidense Zippora er niets voor heeft gevoeld. Ze doet het nu omdat ze het moet doen, maar wel met het verwijt naar Mozes dat hij voor haar een “bloedbruidegom” is. Wat ze daarmee bedoelt, is niet helemaal duidelijk. Wellicht ziet het erop dat zij, hoewel tegen haar zin, de bloedige handeling van de besnijdenis heeft verricht om haar man te redden. Ze krijgt hem dan als het ware als haar bruidegom terug door dit bloedige ritueel uit te voeren.
Hier is de les dat het voor iedere leider in Gods volk van groot belang is dat hij zijn gezin onder Gods gezag bestuurt (1Tm 3:1,4-5). Zijn gezin is zijn eerste verantwoordelijkheid. De HEERE wil Mozes, als hoofd van het gezin, doden en niet Zippora.
27 - 28 Mozes ontmoet Aäron
27 De HEERE zei tegen Aäron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn. En hij ging en ontmoette hem bij de berg van God en kuste hem. 28 Mozes vertelde Aäron al de woorden van de HEERE, Die hem gezonden had, en al de tekenen die Hij hem opgedragen had.
Het weerzien met Aäron is hartelijk. Dit tweetal zal de komende tijd van grote betekenis zijn voor Gods volk. Mozes is een beeld van de Heer Jezus als Koning over Zijn volk; Aäron is een beeld van de Heer Jezus als Priester voor Zijn volk.
De plaats van ontmoeting is “de berg van God”. Het onderwerp van hun gesprek zijn de woorden van God en Zijn wonderbare daden. Dit is een mooie illustratie van hoe onze ontmoetingen met medegelovigen kunnen verlopen.
29 - 31 De tekenen voor het volk
29 Toen ging Mozes [op weg], met Aäron, en zij verzamelden alle oudsten van de Israëlieten. 30 Aäron sprak al de woorden die de HEERE tot Mozes gesproken had en deed de tekenen voor de ogen van het volk. 31 Het volk nu geloofde. Toen zij hoorden dat de HEERE naar de Israëlieten omgezien had en hun onderdrukking had gezien, knielden zij en bogen zij zich neer.
Zoals de HEERE heeft gezegd, doen Mozes en Aäron de tekenen voor het volk. En anders dan waar Mozes bang voor is (vers 1), gelooft het volk op grond van de tekenen die het heeft gezien. Zij buigen zich zelfs in aanbidding voor de HEERE neer.