Vers 2828Want Ú verlost het ellendige volk,
maar de hoogmoedige ogen vernedert U.
kan worden gezien als de slotconclusie van de verzen 21-2721De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid;
Hij gaf mij [loon] naar de reinheid van mijn handen.
22Want ik heb mij aan de wegen van de HEERE gehouden,
ik ben van mijn God niet goddeloos afgeweken.
23Want al Zijn bepalingen [hield] ik voor ogen,
Zijn verordeningen deed ik niet van mij weg,
24maar ik was oprecht voor Hem,
ik was op mijn hoede voor mijn ongerechtigheid.
25Daarom gaf de HEERE mij naar mijn gerechtigheid,
naar de reinheid van mijn handen vóór Zijn ogen.
26Tegenover de goedertierene toont U Zich goedertieren,
tegenover de oprechte man oprecht.
27Tegenover de reine toont U Zich rein,
maar tegenover de slinkse toont U Zich een Strijder.. Het vers is ook de overgang naar het volgende gedeelte. Vanaf vers 2828Want Ú verlost het ellendige volk,
maar de hoogmoedige ogen vernedert U.
wordt verteld over de heerlijke gevolgen van het werk van de Heer Jezus. In het vorige gedeelte is Hij bevrijd, in het komende gedeelte is Hij de Bevrijder. We horen in deze verzen ook een prachtig getuigenis van de Geest van Christus in het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd. Dit overblijfsel ontvangt van Christus, Die Zich in de Geest met hen verenigt, kracht om in de grote verdrukking tegen alle vijandschap stand te houden en te overwinnen.
Nadat David heeft verteld Wie God is en hoe Hij heeft gehandeld in de uitreddingen, bezingt hij in de verzen 28-3728Want Ú verlost het ellendige volk,
maar de hoogmoedige ogen vernedert U.
29Want Ú doet mijn lamp schijnen, HEERE;
mijn God doet mijn duisternis opklaren.
30Want met U ren ik door een [leger]bende,
met mijn God spring ik over een muur.
31Gods weg is volmaakt,
het woord van de HEERE is gelouterd,
Hij is een schild voor allen die tot Hem de toevlucht nemen.
32Want wie is God, behalve de HEERE?
Wie is een rots dan alleen onze God?
33Het is God Die mij met kracht omgordt;
Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt.
34Hij maakt mijn voeten als die van hinden
en doet mij op mijn hoogten staan.
35Hij oefent mijn handen voor de strijd
en [leert] mijn armen een bronzen boog spannen.
36Ook hebt U mij het schild van Uw heil gegeven,
Uw rechterhand heeft mij ondersteund,
Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt.
37U hebt mijn voetstappen onder mij ruimte gegeven,
mijn enkels hebben niet gewankeld. Wie God voor hém is. In vers 2828Want Ú verlost het ellendige volk,
maar de hoogmoedige ogen vernedert U.
horen we hoe David de verlossing aan God toeschrijft en niet aan zijn eigen militaire kwaliteiten. De nadruk ligt op “Ú”, dat is God. Hij zegt van zichzelf en hen die bij hem zijn dat zij “het ellendige volk” zijn. Er is geen enkele roem, maar het besef van grote hulpeloosheid. Hij was een zwak mens die helemaal afhankelijk was van Gods hulp om van zijn vijanden gered te worden. Tegenover zijn ellende staat de hoogmoed van zijn vijanden. Hij weet dat God hen daarom vernedert.
Dat zijn lamp schijnt, heeft hij aan God te danken (vers 2929Want Ú doet mijn lamp schijnen, HEERE;
mijn God doet mijn duisternis opklaren.
). Ook hier ligt de klemtoon op “Ú”. Gód heeft het gedaan, niet hij. Met zijn ‘lamp’ kan hij zijn levenslicht bedoelen. God heeft ervoor gezorgd dat het nog, of weer, licht in zijn leven is. Door Hem, Die hij “mijn God” noemt, is de duisternis verdwenen en de lucht opgeklaard. God is in duisternis ten oordeel voor zijn vijanden gekomen, met als gevolg dat de duisternis die zijn vijanden veroorzaakten, is opgeklaard.
Het gaat niet meer om de redding van David, maar om een tegenaanval. De bordjes zijn verhangen. Nu gaat David zijn vijand achtervolgen en vernietigen. Profetisch gaat het om een situatie vlak voor het vrederijk als het gelovig overblijfsel eerst gered wordt en daarna gebruikt wordt om de laatste vijanden te vernietigen (Mi 5:4-84Hij zal Vrede zijn.
Wanneer Assur in ons land zal komen
en wanneer hij onze paleizen zal betreden,
zullen wij tegen hem zeven herders doen opstaan
en acht vorsten uit de mensen.5Zij zullen het land van Assur weiden met het zwaard,
het land van Nimrod met getrokken zwaarden.
Zo zal Hij [ons] redden van Assur,
wanneer die in ons land zal komen
en wanneer die ons gebied zal betreden.6Het overblijfsel van Jakob zal zijn
te midden van vele volken
als dauw van de HEERE,
als regendruppels op het gewas,
dat niet uitziet naar iemand
en niet hoopt op mensenkinderen.7Ja, het overblijfsel van Jakob zal onder de heidenvolken zijn,
te midden van veel volken,
als een leeuw onder de dieren van het woud,
als een jonge leeuw onder de schaapskudden,
die, wanneer hij erdoorheen trekt, vertrapt en verscheurt,
en er is niemand die redt.8Uw hand zal verhoogd zijn boven uw tegenstanders
en al uw vijanden zullen uitgeroeid worden.).
Omdat God gekomen is en met hem is geweest, heeft hij door de vijandige legerbende die hem had omsingeld, heen kunnen breken (vers 3030Want met U ren ik door een [leger]bende,
met mijn God spring ik over een muur.
). Hij heeft kunnen strijden en overwinnen omdat God met hem was. Hij zegt ook “met U”. Met Hem, Die hij weer ”mijn God” noemt, is hij ook over een muur heen gesprongen. Als God met je is, is geen hindernis te hoog. We kunnen hierbij denken aan een verschansing die zijn vijanden hadden gebouwd om zich te beschermen en een verdere doorbraak te voorkomen als hij door de eerste linies zou zijn heen gebroken. Zo voert elke overwinning terug tot God. Hij krijgt alle eer en die komt ook alleen Hem toe.
De weg van vervolging en strijd is niet de weg die hij zelf heeft uitgekozen. God heeft die weg voor hem bepaald, want die diende tot zijn opvoeding. Nu hij achter die weg staat en terugkijkt, kan hij niet anders zeggen dan: “Gods weg is volmaakt” (vers 3131Gods weg is volmaakt,
het woord van de HEERE is gelouterd,
Hij is een schild voor allen die tot Hem de toevlucht nemen.
). Gods weg volmaakt verklaren is het geheim van rust in Hem. Als we dit met ons hart kunnen zeggen, zijn we er zeker van dat het God niet uit de hand loopt.
Daarbij mogen we eraan denken dat Gods weg altijd parallel loopt met Zijn Woord. Dat zegt de tweede regel van vers 3131Gods weg is volmaakt,
het woord van de HEERE is gelouterd,
Hij is een schild voor allen die tot Hem de toevlucht nemen.
. Zijn woorden zijn “gelouterd”, volkomen zuiver. Bij zilver en goud gebeurt loutering door deze metalen meerdere keren in het vuur te verhitten, te louteren. Elke keer worden verontreinigingen verwijderd. Bij Gods Woord is het vuur er alleen om te bewijzen en aan te tonen dat het volkomen zuiver is.
De zuiverheid van Gods Woord is door de eeuwen heen op vele manieren getest, maar altijd volmaakt zuiver bevonden. Het is door en door betrouwbaar. Het is nooit anders geweest, maar elke test op zuiverheid, elke aanval erop, levert elke keer een extra bewijs op van de betrouwbaarheid ervan. We kunnen erop vertrouwen. God wijkt nooit van Zijn Woord af. Hij handelt altijd, of dat nu met de enkeling of met Zijn volk als geheel is, in overeenstemming met wat Hij heeft gezegd.
Het kan gebeuren dat wij voor verrassingen komen te staan in de weg die we gaan. Dikwijls is de oorzaak daarvan dat we Gods Woord, waarin Hij ons vertelt hoe Hij de dingen ziet, niet kennen of vergeten zijn wat Hij daarin tegen ons zegt. Als we ons aan God overgeven in de weg die Hij met ons gaat als de beste weg en we op Zijn Woord vertrouwen, schuilen we bij Hem en bewijst Hij Zich als “een schild”.
We zien in dit vers dat God ons enkele bijzondere hulpmiddelen geeft, waarmee Hij ons bemoedigt. Zijn weg is een weg waarop je nooit dwaalt; Zijn Woord staat vol met Zijn beloften die nooit falen; Hijzelf is als een schild waardoor we geen vijand hoeven te vrezen (vgl. Gn 15:11Na deze dingen kwam het woord van de HEERE tot Abram in een visioen: Wees niet bevreesd, Abram, Ik ben voor u een schild, uw loon zeer groot.). Laten we telkens weer van deze hulpmiddelen gebruikmaken.
De beschrijvingen van de goedheid van God brengen de psalmist ertoe om uit te roepen: “Wie is God, behalve de HEERE?” (vers 3232Want wie is God, behalve de HEERE?
Wie is een rots dan alleen onze God?
). Dit is meer dan een retorische vraag. Het is een Hebreeuwse vorm van een plechtige verzekering, wat wil zeggen dat er absoluut geen god naast de HEERE is. Het antwoord op de vraag “wie is een rots dan alleen onze God?” is van gelijke strekking: ‘Er is absoluut geen andere rots dan alleen onze God’ (Ex 15:1111Wie is als U
onder de goden, HEERE?
Wie is als U,
verheerlijkt in heiligheid,
ontzagwekkend in lofzangen,
[U] Die wonderen doet?
; Dt 33:2626Niemand is er als God, Jesjurun!
Hij rijdt op de hemel om u te helpen,
en in Zijn majesteit op de wolken.
; 1Sm 2:22Er is niemand zo heilig als de HEERE,
want er is niemand buiten U,
en er is geen rotssteen als onze God.; Js 45:5a5Ik ben de HEERE, en niemand anders,
buiten Mij is er geen God.
Ik zal u omgorden, hoewel u Mij niet kende,
).
In de verzen 33-3733Het is God Die mij met kracht omgordt;
Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt.
34Hij maakt mijn voeten als die van hinden
en doet mij op mijn hoogten staan.
35Hij oefent mijn handen voor de strijd
en [leert] mijn armen een bronzen boog spannen.
36Ook hebt U mij het schild van Uw heil gegeven,
Uw rechterhand heeft mij ondersteund,
Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt.
37U hebt mijn voetstappen onder mij ruimte gegeven,
mijn enkels hebben niet gewankeld. legt de psalmist uit waarom God onvergelijkbaar is, met niemand te vergelijken. God is het Die hem “met kracht omgordt” (vers 3333Het is God Die mij met kracht omgordt;
Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt.
; vgl. Jb 40:77Zie elke hoogmoedige [en] onderwerp hem,
en verpletter de goddelozen op hun plaats.
). Hij hoeft niet in eigen kracht zich een weg uit de nood te banen. God heeft zijn “weg volkomen gemaakt”. Hij hoeft niet zelf uit te zoeken welke weg hij moet kiezen. God helpt bij het uitvoeren van zijn plannen, zodat ze zullen slagen.
God maakt het zo, dat zijn “voeten als die van hinden” zijn (vers 3434Hij maakt mijn voeten als die van hinden
en doet mij op mijn hoogten staan.
). Hinden hebben de vaardigheid om in onbegaanbare rotsformaties hun weg met speels gemak te vinden. Daarbij zijn ze zijn snel en beweeglijk met een bijzondere intuïtie voor gevaar. In het verlengde daarvan zegt David dat God hem op zijn “hoogten” doet staan. Daar is hij veilig, want daar is hij onbereikbaar voor vervolgers. Dit betekent niet dat hij niet hoeft te strijden. God “oefent” zijn handen “voor de strijd” (vgl. Ps 144:11[Een psalm] van David.
Geloofd zij de HEERE, mijn rots,
Die mijn handen leert om te strijden,
mijn vingers om oorlog te voeren;
) en leert zijn armen “een bronzen boog spannen” (vers 3535Hij oefent mijn handen voor de strijd
en [leert] mijn armen een bronzen boog spannen.
).
God strijdt voor de Zijnen. Soms doet Hij dat voor hen, in hun plaats (Ex 14:1414De HEERE zal voor u strijden, en ú moet stil zijn.), maar vaak doet Hij dat door hen, dat wil zeggen door hen in hun strijd te helpen of gebruikt Hij hen voor het strijden van Zijn oorlogen. Hij oefent hun handen daarvoor. Niet alleen de kracht om te strijden komt van God, maar ook alle bekwaamheid. Dat geldt ook voor de geestelijke strijd (2Ko 10:4-5a4want de wapens van onze strijd zijn niet vleselijk, maar krachtig voor God, tot afbreking van bolwerken;5daar wij [de] overleggingen en elke hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, afbreken en elke gedachte gevangennemen tot de gehoorzaamheid van Christus,).
Voor het spannen van een bronzen boog is extra kracht nodig. Een boog is het symbool voor een gevecht met een tegenstander die ver van je vandaan is. Om hem uit te schakelen heb je bijzondere kracht nodig. Dan komt God David te hulp en zorgt er met Zijn kracht voor dat hij de boog gespannen kan houden (vgl. Gn 49:23-2423[Boog]schutters hebben hem verbitterd,
beschoten en hem gehaat,
24maar zijn boog bleef gespannen;
zijn armen en handen bleven soepel
door de handen van de Machtige van Jakob,
– vandaar dat Hij de Herder is, de rots van Israël –
).
In de strijd heeft hij kunnen rekenen op Gods heil of behoudenis (vers 3636Ook hebt U mij het schild van Uw heil gegeven,
Uw rechterhand heeft mij ondersteund,
Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt.
). God heeft hem Zijn behoudenis als een schild gegeven. Zijn behoudenis stond als een huis en was de garantie voor de overwinning. Hij heeft de ondersteuning van Gods rechterhand ervaren. Daardoor is hij staande gebleven.
David realiseert zich dat God met hem in “zachtmoedigheid” heeft gehandeld. Alleen hierdoor had hij al zijn voorspoed in het leven. Hij had er geen enkele aanspraak op bij God. Er was geen enkele verdienste bij hem, geen eigen kracht of dapperheid waardoor hij zo verheven was. Het was allemaal alleen omdat God vriendelijk met hem had gehandeld. Dit betekent voor ons dat we al het succes in ons leven moeten terugbrengen naar de oorsprong ervan: de zachtmoedige gunst van God.
In zijn verheven positie heeft God hem ruimte gegeven om te lopen, zonder dat er iets lag waarover hij kon struikelen (vers 3737U hebt mijn voetstappen onder mij ruimte gegeven,
mijn enkels hebben niet gewankeld.). Alle vroegere benauwdheid was verdwenen, alle obstakels die het moeilijk maakten om zijn weg te gaan, zijn uit de weg geruimd. Hij kon nu vrij rondlopen. Zijn enkels hebben niet gewankeld, terwijl hij krachtig kon lopen. Het was alsof hij een verlamde was die van God kracht had gekregen om te wandelen.