Inleiding
Het slothoofdstuk van Jesaja is tegelijkertijd een climax en samenvatting van de profetieën van Jesaja. Het openingsgedeelte van dit hoofdstuk is een voortzetting van het heerlijke visioen van de toekomst in het vorige hoofdstuk. Het grote punt van verbinding met het voorgaande hoofdstuk is echter het contrast tussen de ware en trouwe knecht van God en het afvallige en wereldse karakter van het merendeel van de natie.
Tegen deze laatsten en hun ideeën om een tempel in Jeruzalem te vestigen, protesteert God. Er zijn vormen van offerdienst die de HEERE haat. De ene vorm is de afgodendienst, waarbij aan afgoden wordt geofferd. De andere vorm is die waarbij mensen bij Hem komen, maar met een onwaarachtig, huichelachtig hart of uit sleur en uit niet meer dan traditie.
1 - 4 Verwerpelijke tempeldienst
1 Zo zegt de HEERE:
De hemel is Mijn troon
en de aarde de voetbank van Mijn voeten.
Waar zou [dan] het huis zijn dat u voor Mij zou willen bouwen
en waar de plaats van Mijn rust?
2 Want Mijn hand heeft al die dingen gemaakt,
en [daardoor] bestaan al die dingen, spreekt de HEERE.
Maar Ik zal zien op deze, op de ellendige
en verslagene van geest, en wie voor Mijn woord beeft.
3 Wie een rund slacht, slaat een man neer,
wie een lam offert, breekt een hond de nek,
wie een graanoffer offert, [offert] varkensbloed,
wie wierook brandt als gedenkoffer, looft [daarmee] een afgod.
[Zoals] zíj ook hun [eigen] wegen gekozen hebben
en hun ziel vreugde vindt in hun afschuwelijke [afgoden],
4 zo zal Ík [het loon voor] hun handelingen kiezen
en zal Ik over hen doen komen wat zij vrezen,
omdat Ik riep, maar niemand antwoord gaf,
Ik sprak, maar zij niet luisterden.
Zij deden wat slecht is in Mijn ogen
en zij kozen wat Mij niet behaagt.
Als Schepper van hemel en aarde heeft Hij het niet nodig dat iemand een huis voor Hem bouwt (vers 1). Hij zoekt niet naar mensen die alleen uit zijn op een prachtig gebouw. In de eindtijd zullen de ongelovige Joden de tempel herbouwen. Daar zal de antichrist een beeld van het beest plaatsen. Er zullen weer dierlijke offers worden gebracht en religieuze feesten worden gevierd in de dan herbouwde tempel in Jeruzalem. Dit gebeurt alles onder de bescherming van een verbond met het herstelde Romeinse rijk, de verenigde staten van Europa. Maar de HEERE hecht geen waarde aan deze uiterlijke vormendienst.
Mensen die slechts oog hebben voor uiterlijke vormen, zijn er ook vandaag. Als een volk komt dat Hem niet liefheeft, zegt een tempel Hem niets (vgl. Jr 7:4). In deze zin spreekt ook Stéfanus in zijn rede tot het Sanhedrin om hun duidelijk te maken dat zij het symbool hebben verkozen boven de werkelijkheid van een relatie met God (Hd 7:44-54). Zij plaatsen religie boven relatie.
De HEERE is op zoek naar de ellendige en verslagene van geest en wie voor Zijn woord beeft (vers 2). Van hen die deze kenmerken niet hebben, verwacht Hij geen actie om de tempel te bouwen of dat zij offers komen brengen. Met een vernietigend oordeel maakt de HEERE duidelijk dat de offers van de huichelachtige aanbidders voor Hem zijn als het begaan van grove ongerechtigheden (vers 3).
Zo staat het slachten van een stier terwijl zij een onwaarachtig hart hebben, voor Hem gelijk aan het vermoorden van een mens. Evenzo staat het offeren van een lam of een graanoffer zonder nederigheid voor Hem gelijk aan het brengen van een onrein dier als een hond of iets van een varken. Het eerbetoon dat zij menen Hem daarmee te brengen, betekent voor Hem dat ze een afgod loven.
Zij hebben ervoor gekozen om de weg van de heidenen te volgen met hun gruwelen. Hierop antwoordt de HEERE dat Hij een keus zal maken en dat Hij hun misleidende overleggingen zal nemen en wat zij vrezen over hen zal brengen. Hij doet dat, omdat zij niet hebben geantwoord toen Hij riep en zij weigerden naar Zijn woorden te luisteren (vers 4).
In de tijd na de opname van de gemeente en vóór de komst van Christus naar de aarde zal het gelovig overblijfsel van Israël het evangelie van het koninkrijk opnieuw verkondigen (Mt 24:14), zowel aan het volk als aan de gehele wereld. Maar de massa van het volk weigert ook dan om zich te bekeren.
5 - 6 Spotters zullen beschaamd staan
5 Hoor het woord van de HEERE,
u die beeft voor Zijn woord:
Uw broeders die u haten,
die u verstoten vanwege Mijn Naam, zeggen:
Laat de HEERE verheerlijkt worden!
Maar Hij zal verschijnen tot uw blijdschap,
zíj daarentegen zullen beschaamd worden.
6 Een geluid van een gejoel uit de stad,
een geluid uit de tempel,
de stem van de HEERE! Hij vergeldt
Zijn vijanden [naar] wat zij verdienen.
In vers 5 wendt de HEERE Zich weer tot de minderheid die bestaat uit hen die met eerbied en ontzag voor Zijn woord beven. Zij leven vanuit het diepe ontzag voor elk woord van de Schrift. Dat behoort ook ons te kenmerken.
Deze minderheid verkondigt het evangelie van het koninkrijk aan het volk Israël, maar zij zullen de boodschap afwijzen, ja, zij zullen een afkeer krijgen van de boodschappers van het evangelie. Daarbij zal na ongeveer drieënhalf jaar een man opstaan met wonderen en tekenen die door het volk zal worden aangenomen als hun koning en hun christus (Jh 5:43). Hij wordt door de Schrift de antichrist genoemd. Samen met de leider van het herstelde Romeinse rijk ofwel de verenigde staten van Europa zal hij een vreselijke vervolging ontketenen tegen het gelovig overblijfsel. Velen zullen daarbij omkomen.
Ten slotte zal de antichrist een gruwel van verwoesting opzetten in de tempel in Jeruzalem, waardoor het gelovig overblijfsel zal vluchten en Jeruzalem zal verlaten (Mt 24:15-27). De vervolging zal vreselijk zijn. Wat de vervolging extra zwaar maakt, is dat de vervolgers niet alleen de heidenvolken zijn, maar ook de antichrist, de valse koning van Israël en de massa van het ongelovige en afvallige volk Israël.
De HEERE belooft het gelovig overblijfsel dat Hij met hun broeders zal handelen die hen hebben gehaat en vervolgd, waardoor zij het afschuwelijke karakter van hun zonden hebben vermeerderd. Zij hebben het gewaagd met spottend ongeloof de Naam van de HEERE te misbruiken en Hem uit te dagen Zijn heerlijkheid te tonen. Deze afvalligen beschouwen elke hoop op God als pure misleiding.
De HEERE heeft besloten hen te beschamen. De stad en de tempel liggen in puin – door toedoen van de koning van het noorden –, maar er zal een tijd komen dat er weer lawaai in de stad zal zijn en dat een stem in de tempel wordt gehoord, “de stem van de HEERE! Hij vergeldt Zijn vijanden” (vers 6). Dit zijn niet alleen de vijanden in het Joodse volk, maar ook de heidenen die samenspannen tegen de HEERE en tegen Zijn Gezalfde (Ps 2:1-2). Toen de HEERE als het Lam op aarde was, deed Hij Zijn mond niet open (Js 53:7), maar nu is het anders (vgl. Op 19:15).
7 - 11 Een nieuwe geboorte en vreugde
7 Voordat zij weeën kreeg,
heeft zij gebaard.
[Nog] voor een wee over haar kwam,
heeft zij een jongetje ter wereld gebracht.
8 Wie heeft [ooit] zoiets gehoord?
Wie heeft iets dergelijks gezien?
Zou een land geboren kunnen worden
op één dag?
Zou een volk geboren kunnen worden
in één keer?
Maar Sion heeft [nauwelijks] weeën gekregen,
of zij heeft haar zonen [al] gebaard.
9 Zou Ík ontsluiting geven en niet doen baren?
zegt de HEERE.
Of zou Ik, Die doe baren, toesluiten?
zegt uw God.
10 Verblijd u met Jeruzalem en verheug u over haar,
u allen die haar liefhebt.
Wees vrolijk met haar met vreugde,
u allen die over haar treurt,
11 opdat u mag zuigen en verzadigd worden
aan haar vertroostende borst,
opdat u zich met volle teugen mag laven
aan de overvloed van haar luister.
Met de wederkomst van Christus worden de heidenvolken geoordeeld en wordt het gelovig overblijfsel van Israël verlost. Het wordt nu tijd dat de Persoon van Christus voor het volk geopenbaard wordt.
Met het oog hierop wordt in vers 7 melding gemaakt van de toekomstige tijd van benauwdheid van Jakob – “weeën” over het volk door de antichrist – en het feit van de komst van Christus in het vlees. Deze ervaring van het volk staat tegenover de omstandigheden bij een natuurlijke geboorte. Daar komen eerst de weeën en vervolgens de geboorte. Hier wordt de volgorde omgedraaid en dat lokt de vraag van vers 8 uit.
Er bestaat een duidelijk verband met de eerste verzen van Openbaring 12 (Op 12:1-6). Daar wordt het volk als vrouw voorgesteld en wordt gezegd dat het een mannelijk Kind heeft gebaard. Dat ziet op de Heer Jezus. De Romeinse macht heeft, onder inspiratie van de satan, klaargestaan om het Kind te verslinden, zoals in Openbaring 12 staat (Op 12:4), en daarmee vervuld wat daar staat. Herodes zou het Kind hebben gedood, zodra de vrouw het gebaard had, als hij daartoe in staat was geweest. Maar het mannelijke Kind werd weggerukt naar God en Zijn troon. Dit ziet op de geboorte, de dood, de opstanding en hemelvaart van Christus, die al hebben plaatsgevonden.
De dood en opstanding van Christus worden hier overgeslagen. De hemelvaart is het gevolg van de verwerping van Christus door het volk Israël. Het volk heeft dus al eerder kennis gemaakt met Christus. Het tijdperk van het christendom is in het Oude Testament een verborgenheid en wordt hier daarom overgeslagen. De grote verdrukking is nog toekomst en wordt hier voorgesteld als direct volgend op de verwerping van Christus. Dit verklaart de omkering van de natuurlijke volgorde van de omstandigheden van de geboorte zoals Jesaja die voorstelt, dat de geboorte er is voordat de weeën komen.
De volgende vragen in vers 8 wijzen op het gevolg en de uitkomst van de barensweeën van het volk. Op die twee vragen moet een positief antwoord volgen, terwijl op de eerste twee vragen een ontkennend antwoord moet volgen. Het antwoord wordt aan het eind van het vers gegeven. Dan is er wel sprake van eerst geboorteweeën en dan de geboorte. Dat is een verschil met het voorgaande, waar het over Christus ging. In overeenstemming met weeën en geboorte zien we dat het resultaat van de grote verdrukking is: Gods aardse volk als een natie in vrede, blijdschap en gerechtigheid onder de machtige hand van zijn Messias en Bevrijder.
Daarom wordt dit tijdperk door de Heer Jezus “de wedergeboorte” (Mt 19:28) genoemd. Het gaat niet om het nationale herstel van het volk Israël, maar om het geestelijk herstel van dit volk. Het volk moet onderscheiden worden van “het jongetje” in vers 7.
Samengevat vinden we hier twee geboorten en één geboortewee. De eerste geboorte is die van Christus en de tweede die van het gelovig overblijfsel. Tussen deze twee geboorten vinden we de ene geboortewee, dat is de grote verdrukking. De periode van tweeduizend jaar tussen de hemelvaart van Christus en de grote verdrukking wordt hier niet meegerekend.
Vers 9 geeft de zekerheid dat de HEERE Zijn werk zal afmaken. Na de geboortewee zal de geboorte volgen. Hij zal de geboorte van het volk volledig tot stand brengen. Met het oog op die geboorte die plaatsvindt als Hij Zijn volk bevrijdt uit hun tijd van ongekende verdrukking, volgt er een oproep van de HEERE aan allen die zich in Hem en Zijn voornemen verheugen. Allen die Zijn aardse volk liefhebben, mogen zich met Jeruzalem verheugen en zich over haar verheugen (vers 10). Zij die treurden over haar ellendige, van kinderen beroofde toestand, worden uitgenodigd zich met haar te verheugen. Zij die zo met haar begaan zijn in de komende tijd, zullen het voordeel daarvan hebben, wanneer zij op aarde gevestigd is.
In vers 11 wordt Jeruzalem voorgesteld als een moeder die kinderen voortbrengt en hun persoonlijk voeding toedient. Daarbij blijft er genoeg over voor anderen, zodat zij ook een bron van zegen is voor allen buiten Jeruzalem die naar haar toe komen. Zij is niet zelf de bron van zegen, maar ontleent alle zegen aan de HEERE.
12 - 14 Jeruzalem, bron van troost en groei
12 Want zo zegt de HEERE:
Zie, Ik doe de vrede naar haar toestromen
als een rivier,
en de luister van de heidenvolken
als een [alles] overstromende beek.
Dan zult u zuigen, u zult op de heup gedragen
en op de knieën vertroeteld worden.
13 Zoals iemands moeder hem troost,
zo zal Ík u troosten;
ja, in Jeruzalem zult u getroost worden!
14 U zult [het] zien, uw hart zal vrolijk zijn,
en uw gebeente zal groeien als het jonge gras.
Dan zal de hand van de HEERE gekend worden door Zijn dienaren,
maar op Zijn vijanden zal Hij toornig zijn.
De HEERE verklaart dat Hij haar de vrede zal doen toestromen als een rivier (vers 12). Israël zal de rijkdom van de heidenen ontvangen die met de grootste toewijding en opmerkzaamheid voor het volk zullen zorgen (vgl. Js 49:23; 60:4). Jeruzalem is door de koning van het noorden verwoest, maar nu komt de Heer Jezus met het gelovig overblijfsel naar Jeruzalem. Daarmee begint het herstel van het land, de volle vervulling van het jubeljaar (Lv 25:8-13), of de “tijden van [de] herstelling van alle dingen” (Hd 3:21).
In vers 13 verklaart de HEERE hoe Hij Zelf met moederlijke zorg Zijn volk zal verzorgen in Jeruzalem. God is vader en moeder tegelijk. Het resultaat van die zorg is dat hun hart zich zal verheugen en hun gebeente (lichaam) zal gedijen als jong gras (vers 14). Dit is een levendige beschrijving van de welvarende toestand van Israël als de HEERE over de aarde regeert. Het is een toestand van volkomen vrede (Js 32:17-18).
Het laatste gedeelte van vers 14 maakt duidelijk dat geen macht van de vijand deze vrede zal kunnen bedreigen, want Zijn toorn is openbaar over Zijn vijanden.
15 - 17 De HEERE komt om te oordelen
15 Want zie, de HEERE zal komen in vuur,
en Zijn strijdwagens zullen komen als een wervelwind,
om in grimmigheid Zijn toorn te laten gelden,
Zijn bestraffing in vlammen van vuur.
16 Want met vuur en met Zijn zwaard zal de HEERE een rechtszaak voeren met alle vlees.
Zij die door de HEERE dodelijk gewond zijn, zullen talrijk zijn.
17 Zij die zich heiligen en reinigen in de tuinen
achter één in [hun] midden,
die varkensvlees eten, afschuwelijk [gedierte] en muizen,
tezamen zullen zij weggevaagd worden, spreekt de HEERE.
De zegen van de vorige verzen is het gevolg van het verslaan van hun vijanden tegen wie de HEERE verontwaardigd zal optreden (verzen 15-16). Daartoe zal Hij verschijnen in verterende heerlijkheid.
In vers 17 handelt de HEERE met hen van Zijn volk die zichzelf hebben verdorven en erger dan de heidenen zijn geworden. Ze doen dingen die gruwelijk zijn in het oog van de HEERE. Hun heiliging en reiniging is een afgodisch ritueel. “De tuinen” zijn de gebieden waar ze afgoderij plegen (Js 65:3-4). “Eén in [hun] midden” is de een of andere afgod aan wie zij offeren en die in hun leven centraal staat. De offermaaltijd die ze daarbij houden, bestaat uit eten dat God als gruwelijk heeft bestempeld (Lv 11:41-42).
Zij zullen verdwijnen. Zij zullen delen in het lot van de volgelingen van de antichrist. Het oordeel dat over hen zal komen, zal plaatsvinden in “de grote wijnpersbak van de grimmigheid van God” (Op 14:19).
18 - 21 Een offer voor de HEERE
18 Ik [ken] hun werken en hun gedachten!
[De tijd] komt dat Ik alle heidenvolken en talen bijeen zal brengen. En zij zullen komen en Mijn heerlijkheid zien.
19 En Ik zal een teken op hen aanbrengen: Ik zal uit hen die aan [het gericht] ontkomen zijn, [boden] zenden naar de heidenvolken, Tarsis, Pul, Lud, de boogschutters, [naar] Tubal, Javan, de verafgelegen kustlanden, die geen tijding over Mij hebben gehoord en die Mijn heerlijkheid niet hebben gezien. Zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenvolken verkondigen.
20 En zij zullen al uw broeders uit alle heidenvolken brengen [als] graanoffer aan de HEERE, op paarden en op wagens, met huifkarren, op muildieren en op [snelle] kamelen, naar Mijn heilige berg toe, [naar] Jeruzalem, zegt de HEERE, zoals de Israëlieten het graanoffer in rein vaatwerk naar het huis van de HEERE brengen.
21 Ook zal Ik [enigen] uit hen tot priesters en Levieten aanstellen, zegt de HEERE.
Bij wijze van contrast wendt de profetie zich weer tot de toekomst van Israël en de gunstige behandeling van hen door de heidenen in het vrederijk. De verklaring dat de HEERE hun werken en hun gedachten kent, vormt een overgang van de afvalligen in vers 17 naar het verloste volk en de manier waarop de heidenvolken hen zullen ondersteunen. Alle volken en talen zullen vergaderd worden naar Israël en daar zullen zij de heerlijkheid van de HEERE zien (vers 18; Mt 25:31-33).
Met dit doel zal de HEERE een teken onder hen stellen en dat voor het herstel van Zijn volk in ver afgelegen plaatsen. Wat dit teken is, wordt niet meegedeeld. Het meest voor de hand liggend is dat dit teken het teken van de Zoon des mensen is (Mt 24:30). Misschien kunnen we ook denken aan een bepaalde vorm van een bovennatuurlijk ingrijpen in het wereldgebeuren door de vijanden van Israël te oordelen, zoals Hij dat ook gedaan heeft door middel van de tien plagen bij de bevrijding van Zijn volk uit Egypte (Ex 10:2; Ps 78:43; 105:27). Het is een teken dat niet mis te verstaan zal zijn.
De HEERE maakt hier in elk geval duidelijk dat Hij de ontkomenen bij hun terugkeer als boodschappers zal uitzenden naar de volken vanwaar ze zijn gekomen (vers 19). Ze zullen naar alle delen van de wereld gaan, naar volken die de tijding over Hem niet hebben gehoord en Zijn heerlijkheid niet hebben gezien, opdat zij Zijn heerlijkheid over de hele aarde bekendmaken. Hij stuurt Zijn boodschappers naar Tarsis in het westen, naar Pul en Lud in het zuiden, naar Tubal en Javan in het noorden, en naar de verafgelegen kustlanden, mogelijk in het oosten.
Als gevolg daarvan zullen velen van deze volken veinzend hulde brengen aan de HEERE (Ps 66:3b; Mi 7:16-17). De heidenvolken zullen de Israëlieten “uit alle heidenvolken brengen [als] graanoffer aan de HEERE” (vers 20; vgl. Rm 15:16). Zij zullen gebracht worden naar Zijn heilige berg Jeruzalem, precies zoals de kinderen Israëls gewend waren hun offers in reine vaten naar het huis van de HEERE te brengen. Gods volk komt uit de volken naar Jeruzalem met een grote verscheidenheid aan vervoermiddelen, waarbij we nu ook kunnen denken aan de huidige moderne en snelle middelen van vervoer, waaronder het vliegtuig (vgl. Js 60:8).
Het volk dat komt, lijkt op rein vaatwerk. Ze zijn gereinigd van hun zonden en gebracht tot een wandel in de wegen van de HEERE. Zo zal Hij er uit hen als priesters en Levieten kunnen nemen (vers 21), zoals God Zijn volk bedoeld had bij de uittocht uit Egypte (Ex 19:6a).
22 - 24 Aanbidding en afgrijzen
22 Want zoals de nieuwe hemel
en de nieuwe aarde die Ik ga maken,
voor Mijn aangezicht zullen blijven staan, spreekt de HEERE,
zo zullen [ook] uw nageslacht en uw naam blijven staan.
23 En het zal geschieden dat van nieuwe maan tot nieuwe maan
en van sabbat tot sabbat
alle vlees zal komen
om zich neer te buigen voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE.
24 En zij zullen [de stad] uit gaan en zien
de dode lichamen van de mannen die tegen Mij in opstand zijn gekomen;
want hun worm zal niet sterven
en hun vuur zal niet uitgeblust worden,
en zij zullen voor alle vlees een afgrijzen zijn.
Jesaja eindigt zijn profetie met een indrukwekkend contrast. Het volk Israël zal in geslacht en naam blijven bestaan, even zeker als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde blijven bestaan, omdat het onlosmakelijk verbonden is met Christus (vers 22). Vanwege Zijn tegenwoordigheid in hun midden zal al wat leeft Hem elke nieuwe maan en elke sabbat komen aanbidden (vers 23; vgl. Zc 14:16). “Alle vlees” zijn de overgeblevenen van al de volken die tegen Jeruzalem zijn opgerukt.
Het contrast tussen wat ze komen doen en wat ze zullen zien, is groot. Als de volken komen om God te aanbidden, zullen ze een altijddurende herinnering zien aan de vreselijke natuur en gevolgen van opstand tegen God (vers 24). De lichamen van de vijanden van Israël zullen gebracht worden naar een dal ten oosten van de Dode Zee, Hamon Gog, ofwel “het Dal van de menigte van Gog” (Ez 39:11). Het zal een monument zijn tot waarschuwing van de vijanden van God.
Het beeld van vuur dat hier gebruikt wordt, is genomen van het dal Hinnom, even buiten Jeruzalem. De Heer Jezus verwijst drie keer naar dit dal, waar de vuilnis uit Jeruzalem werd verbrand, om voor het eeuwige lot van iedere onboetvaardige te waarschuwen (Mk 9:43-47). Hij geeft het daarmee een toepassing die verder gaat dan de duizend jaar van het vrederijk en maakt het tot een beeld van de hel, “de poel die van vuur en zwavel brandt; dit is de tweede dood” (Op 21:8).
Toch zal zich, ondanks deze waarschuwende aanblik, een geest van ontevredenheid over de rechtvaardige en weldadige regering van de Heer Jezus van de volken meester maken. Hierdoor komen de volken aan het einde van de duizend jaar in opstand tegen Hem, als onder de toelating van God de satan uit zijn gevangenis wordt losgelaten om hen te misleiden (Op 20:7-8).
Geen louter natuurlijke omstandigheden, hoe vredig en gezegend ook, kunnen een menselijk hart nieuw leven geven. Dit nieuwe leven, samen met volstrekte gehechtheid aan Christus, moet altijd zijn grondslag hebben in het geloof in de waarde van Zijn verzoeningsbloed.