1 - 3 Wee over hulp zoeken bij Egypte
1 Wee hun die afdalen naar Egypte om hulp,
die steunen op paarden,
vertrouwen op strijdwagens, omdat er zoveel zijn,
op ruiters, omdat die zeer machtig zijn,
maar die geen acht slaan op de Heilige van Israël
en de HEERE niet zoeken.
2 Echter, ook Hij is wijs, Hij doet het kwaad komen
en neemt Zijn woorden niet terug.
Hij zal opstaan tegen het huis van de kwaaddoeners
en tegen de hulp van hen die onrecht bedrijven,
3 want de Egyptenaren zijn mensen en geen God,
en hun paarden zijn vlees en geen geest.
De HEERE zal Zijn hand uitstrekken,
zodat de helper zal struikelen,
en wie geholpen wordt, zal neervallen,
tezamen zullen zij allen omkomen.
In dit hoofdstuk geeft de HEERE onderwijs aan het overblijfsel van Israël dat overgebleven is na de slachting door de Assyriërs (Zc 13:8-9). Dat derde overgebleven deel moet nu als goud of zilver (Ml 3:3) worden gelouterd. Daartoe moeten zij hun nationale zonden – de verwerping van Christus en het accepteren van de antichrist (Jh 5:43) – belijden en veroordelen.
In Jesaja 7 wordt Achaz bedreigd door Syrië en Efraïm. Achaz vertrouwt echter op Assyrië en niet op de HEERE. Nu er dreiging komt van Assyrië, stelt Juda zijn vertrouwen op Egypte en niet op de HEERE. Tijdens de inval van Assyrië vlucht een deel van het ongelovige volk naar Egypte. Zo zal het ook in de toekomst gebeuren. In die tijd zullen de Joden hun vertrouwen stellen op de antichrist en de militaire macht van Europa, het herstelde Romeinse rijk, en niet op de HEERE. Het gelovig overblijfsel zal als de kern van het nieuwe Israël van God belijden dat het vertrouwen op de mens ijdel, tevergeefs, zinloos is.
De neiging om zijn hoop op de wereld te vestigen is diepgeworteld in het hart van de mens. Daarom komt in dit korte hoofdstuk een herhaling van de waarschuwing daartegen, voorafgegaan door een krachtig “wee”. Opnieuw spreekt Jesaja het “wee” uit over hen die bij Egypte hulp zoeken vanwege hun paarden, strijdwagens en ruiters in plaats van bij de HEERE (vers 1; vgl. Dt 17:16). Vertrouwen op paarden stelt altijd een vals vertrouwen voor (Ps 20:8). God beoordeelt die weg als een “afdalen”. De weg van God af is altijd naar beneden.
Deze verzen worden dan ook geschreven als een klaaglied over iemand die een neergaande weg gaat. God beoordeelt deze personen als mensen “die afdalen”. Ze dalen niet alleen letterlijk af, maar ook in moreel opzicht. “Hun die afdalen” is in het Hebreeuws één zelfstandig naamwoord. Het duidt aan dat het niet een eenmalige daad van afdalen is, maar dat het gaat om mensen die gewend zijn af te dalen, van wie het vertrouwen niet op God gericht is, maar op de mens.
Dit kenmerkt de christenheid vandaag. God is voor veel christenen niet meer dan een woord. Wie op zo’n niet-tastbaar ‘woord’ vertrouwen, zijn in hun ogen mensen die hun ogen voor de werkelijkheid sluiten. Het is natuurlijk net andersom. Als een christen vandaag weer aansluiting bij de wereld zoekt in plaats van in afhankelijkheid van God te leven, doet hij daarmee de Naam van de Heer oneer aan, Die hem uit de wereld heeft verlost en voor Zichzelf heeft gekocht.
Zij mogen dan menen met wijsheid – Egypte symboliseert de wijsheid van de wereld – te handelen, maar, zo klinkt het met een ondertoon van sarcasme, de HEERE is ook wijs (vers 2). Zijn wijsheid komt tot uiting in het oordeel over Egypte (Js 30:14) en over hen die de kracht van Egypte groter achten dan Zijn kracht. In vers 3 spreekt de profeet over de Egyptenaren als “mensen” die schepselen zijn tegenover de volheid van de kracht van God, hun Schepper. Hij spreekt van hun paarden als “vlees” in tegenstelling tot “geest” waarmee geestelijke machten zijn bedoeld. Met de geest die de mens bezit – een dier heeft geen geest –, kan hij met God in verbinding komen.
“De helper [Egypte] en wie geholpen wordt [Juda]”, zullen beiden door het oordeel van de HEERE struikelen, neervallen en omkomen. In de eindtijd zal dit gebeuren met het verenigd Europa en het afvallige Israël dat van Europa zijn hulp verwacht. Hetzelfde geldt voor Egypte waar het afvallige Israël zijn toevlucht zal zoeken tijdens de inval van de Assyriërs.
Vaak vertrouwen ook christenen op hulpmiddelen die hun door de wereld en het vlees worden aangeboden. Voorbeelden zijn gemeenten die worden geleid volgens beginselen die in de zakenwereld worden gebruikt in plaats van dat men bij Gods Woord te rade gaat. Ook zien we dat zij die ten einde raad zijn, met psychotherapeutische middelen worden vertroost, zonder dat er plaats is voor de Heer en de Zijnen. In de prediking van het evangelie worden menselijke reclamemethoden gebruikt om ongelovigen over te halen om christen te worden in plaats van dat Gods Woord met kracht door de Geest wordt gepredikt.
4 - 7 De zekere bescherming
4 Want zo heeft de HEERE tegen mij gezegd:
Zoals een leeuw
of een jonge leeuw gromt boven zijn prooi
– al wordt tegen hem
een menigte herders samengeroepen,
hij ontstelt niet door hun stemgeluid
en hij krimpt niet ineen voor hun menigte –
zo zal de HEERE van de legermachten neerdalen
om te strijden om de berg Sion en zijn heuvel.
5 Zoals vogels [boven hun nest] vliegen,
zo zal de HEERE van de legermachten Jeruzalem beschermen,
Hij zal het beschermen en redden,
Hij zal het voorbijgaan en bevrijden.
6 Bekeer u tot [Hem] van Wie de Israëlieten diep afvallig geworden zijn,
7 want op die dag zal ieder verwerpen
zijn zilveren afgoden en zijn gouden afgoden,
die uw [eigen] handen voor uzelf hebben gemaakt, [tot] zonde.
Jesaja laat het gelovig overblijfsel weten Wie de HEERE voor hén is. Voor hen is Hij als een leeuw, “de Leeuw uit de stam van Juda” (Op 5:5), die over zijn prooi waakt. Een hongerige leeuw laat zich zijn prooi niet ontroven door wie dan ook en ongeacht hun aantal (vers 4; vgl. Jh 10:28-30). Zo laat de HEERE Zich Jeruzalem niet ontroven, maar daalt uit de hemel neer om haar te beschermen.
Dit is een van de duidelijkste teksten in het Oude Testament over de komst van de Heer Jezus naar de aarde (vgl. Zc 14:4). Het gaat hier om Zijn verschijning om Israël te redden en daarmee de beloften aan Abraham, Izak en Jakob te vervullen. We moeten deze verschijning wel onderscheiden van Zijn komst om de gelovigen thuis te halen (1Th 4:14-18).
De HEERE is niet onder de indruk van het wapengekletter en geschreeuw naar de hemel van de vijanden van Zijn volk, die ook Zijn vijanden zijn. Hij zal neerkomen uit de hemel en hen oordelen (Ps 2:1-6). Hij waakt over Jeruzalem zoals een vogel haar jongen beschermt, terwijl Hij met de snelheid van een vogel haar bevrijdt (vers 5). Hier verandert het beeld van een leeuw in dat van een vogel, maar de boodschap blijft gelijk.
Eerst wordt de HEERE vergeleken met een sterke leeuw, moedig, onbevreesd, machtig. Zo stelt Hij Zich op tegenover de vijanden van Zijn volk. Daarna wordt Hij vergeleken met een zorgzame vogel die zijn nest verdedigt en beschermt (vgl. Ru 2:12; Dt 32:11-12; Mt 23:37). Zo stelt Hij Zich op ten opzichte van Zijn geliefde stad.
De slotregel van vers 5 doet denken aan het Pascha in Egypte. Daar is het oordeel van de HEERE voorbijgegaan aan de huizen waar het bloed aan de deurposten is gestreken en bevrijdt Hij de huizen van Zijn volk uit de macht van Egypte (Ex 12:13,23,27).
Als Jesaja de HEERE zo aan hen heeft voorgesteld, is het hart ontvankelijk gemaakt om de oproep tot bekering te horen en daaraan gevolg te geven (vers 6), want de HEERE geeft alleen uitredding na hun bekering. Geven ze gehoor aan de oproep, dan zullen de afgoden door hen worden weggedaan (vers 7). Een waarachtige bekering bewijst zich door het verwijderen uit het leven van elk dienen en eren van iets of iemand anders dan God (1Th 1:9). De dag komt dat Israël niets meer met afgoden te doen zal hebben, maar alleen zal leven voor de ware God. Dat behoort in het leven van de christen nu al zo te zijn.
8 - 9 Assyrië valt door de HEERE
8 Assyrië zal vallen door het zwaard, [maar] niet [door dat van] een man;
en het zwaard, [maar] niet [van] een mens, zal hem verslinden.
Hij zal vluchten voor het zwaard
en zijn jongemannen zullen herendienst verrichten.
9 En zijn rots zal van angst verder trekken,
en zijn vorsten zullen ontstellen door de banier,
spreekt de HEERE, Die op Sion een vuur heeft
en in Jeruzalem een oven.
De vijand die Jeruzalem zo benauwt, zal vallen door het zwaard. Dat zwaard wordt niet gehanteerd door een mens. Niet de Egyptenaren zullen Assyrië verslaan. De HEERE zal Zelf het zwaard hanteren om Assyrië te verslaan (vers 8). Op korte termijn zal dat gebeuren bij het beleg van Jeruzalem in de tijd van Hizkia (Js 37:36). In de eindtijd zal het opnieuw en definitief gebeuren door de Heer Jezus als Hij van de hemel komt (Dn 11:45; Op 19:11,15,21). Wat nog over is van de kracht van de naties, voorgesteld in de “jongemannen”, zal in dienst van het volk van God worden gesteld.
“De rots” (vers 9) ziet op de bescherming die Assyrië heeft aangematigd te zijn voor allen die aan hem onderworpen zijn. Deze ‘rots’ zal van schrik vergaan bij het zien van de majesteit van de HEERE. Met de ‘rots’ wordt waarschijnlijk de koning van Assyrië bedoeld. Ook andere leiders van zijn volk zullen de moed verliezen om zijn legers verder aan te voeren in de strijd tegen Jeruzalem. Ze zullen ontdekken dat de HEERE van Sion een verterend vuur doet uitgaan en dat Hij van Jeruzalem een verterende oven heeft gemaakt voor wie daartegen zijn opgetrokken. Dan zal Jeruzalem een waar ‘Ariël’ zijn (Js 29:1). Ze hebben het gewaagd Gods heilige stad te willen verdelgen. Ze zullen er zelf door worden verdelgd.