Inleiding
Overzicht hoofddeel 2.3 – Jesaja 58-66
God als Rechter en Redder
Het derde gedeelte van het tweede hoofddeel (Jesaja 40-66) omvat Jesaja 58-66 en is als volgt onder te verdelen:
1. Het ware vasten (Jesaja 58)
2. Zonde, droefheid en redding (Jesaja 59)
3. De toekomstige heerlijkheid van Sion (Jesaja 60)
4. Het jaar van de gunst van de HEERE (Jesaja 61)
5. Overtuigd gebed voor de toekomst van Sion (Jesaja 62)
6. De HEERE, de Wreker (Jesaja 63:1-6)
7. Een psalm van lofzang en geklaag (Jesaja 63:7-64:12)
8. De grote uiteindelijke beslissingen (Jesaja 65-66)
Inleiding op Jesaja 58
Met Jesaja 58 begint een nieuwe serie profetieën. Het eerste deel ervan lijkt veel op wat hieraan is voorafgegaan, namelijk vermaning, waarschuwing en belofte. De klemtoon ligt in dit gedeelte echter op de toekomstige verwerkelijking van Gods heil. Voor het aardse Israël betekent dat het herstel in het land en het ontvangen van de volle zegen in het duizendjarig vrederijk.
Er is niet meer direct sprake van een vervulling op korte termijn, zoals dat in de voorgaande hoofdstukken wel het geval is. In Jesaja 1-39 gaat het over de dreiging van de koning van Assyrië met een vervulling op korte termijn in de dagen van Hizkia en een volle vervulling in de eindtijd. In Jesaja 40-57 gaat het om de terugkeer uit de ballingschap in Babel met de vervulling op korte termijn in de terugkeer van een overblijfsel naar het land en ook een volle vervulling in de eindtijd. Maar in dit laatste deel van het boek, Jesaja 58-66, gaat het nagenoeg alleen om de vervulling in de eindtijd.
In Jesaja 40-48 gaat het om de eerste grote zonde van het volk Israël, namelijk afgoderij. Dat gedeelte eindigt met de vaststelling dat de goddelozen geen vrede hebben. In Jesaja 49-57 gaat het om de tweede grote zonde van het volk Israël, namelijk de verwerping van Christus en het met open armen ontvangen van de antichrist. Ook dat gedeelte eindigt met de vaststelling dat de goddelozen geen vrede hebben.
Daarom begint Jesaja 58 met een oproep tot verootmoediging, net zoals het Feest van het bazuingeschal een oproep is tot verootmoediging voorafgaand aan de grote Verzoendag. Vergelijk ook de oproep tot verootmoediging en bekering door Johannes de doper, die een voorbereiding is voor de komst van Christus. Het Feest van het bazuingeschal gaat gepaard met vasten die zijn climax vindt op de grote Verzoendag. Ook hier vinden we een oproep tot het vasten. De vraag klinkt als het ware: “Hebt u [dan] werkelijk voor Mij gevast?” (Zc 7:5), want de HEERE “vindt vreugde in waarheid in het binnenste” (Ps 51:8a).
1 - 5 Vasten van het volk
1 Roep luidkeels, houd u niet in,
verhef uw stem als een bazuin,
verkondig Mijn volk hun overtreding,
en het huis van Jakob hun zonden.
2 Hoewel zij Mij dag aan dag zoeken
en vreugde vinden in de kennis van Mijn wegen,
als een volk dat gerechtigheid doet
en het recht van zijn God niet verlaat,
vragen zij Mij om rechtvaardige oordelen.
Zij vinden er vreugde in om tot God te naderen,
3 [terwijl zij zeggen:] Waarom vasten wij, als U het toch niet ziet,
[waarom] kwellen wij onze ziel, als U het toch niet weet?
Zie, op uw vastendag zoekt u [uw eigen] wens,
en beult u al uw arbeiders af.
4 Zie, u vast om te twisten en ruzie te maken
en om goddeloos op de vuist te gaan.
Vast niet zoals heden
als u uw stem wilt laten horen in de hoogte.
5 Zou dit het vasten zijn dat Ik verkies:
dat de mens zich een dag [lang] verootmoedigt,
dat hij zijn hoofd buigt als een riet
en zich neerlegt in rouwgewaad en as?
Noemt u dat vasten
en een dag die de HEERE welgevallig is?
Om de tegenstelling met de toekomst duidelijk te maken moet ook de huidige toestand helder zijn. Daar gaat het in dit hoofdstuk om, dat ook voor ons een grote betekenis heeft. Het gaat over vasten, maar de bedoeling is om het beginsel van de achterliggende huichelachtige, valse vroomheid aan te tonen, een uitwendige godsdienstigheid. Dat wordt ook in de christenheid gevonden. We vinden het niet alleen bij de farizeeën, maar ook bij onszelf. Het gaat hier om mensen die heel oprecht lijken.
De profeet wordt opgeroepen “luidkeels” (letterlijk ‘met de keel’) te roepen en zijn stem als een bazuin te verheffen om Gods volk hun zonden bekend te maken (vers 1). Daarmee onderstreept Jesaja de woorden van de profeet Micha, zijn tijdgenoot (Mi 3:8b). Het gaat hier bij het geluid van de bazuin niet om een zilveren trompet, maar om een ramshoorn. Het geluid moet doordringen tot achter de schijngerechtigheid en godsdienstige maskers waarachter het volk zich schuilhoudt.
In vers 2 spreekt God over de eigen gerechtigheid van Zijn volk. Uiterlijk lijkt alles in orde. Profetisch gaat het hier om de laatste jaarweek uit het boek Daniel (Dn 9:27). Een verbond zal worden gesloten tussen Israël onder de antichrist en het herstelde Romeinse rijk ofwel de verenigde staten van Europa onder aanvoering van het beest uit de zee (Op 13:1-10). De tempel in Jeruzalem is herbouwd en de tempeldienst hervat, iets wat Israël vele eeuwen niet meer heeft gekund (Hs 3:4).
Het lijkt erop dat zij graag tot God naderen. Ze bidden dagelijks. Ook hebben ze belangstelling voor de wegen van de HEERE. Ze willen die graag beter leren kennen en daarvoor lezen ze in de Bijbel. Ze vragen zelfs aan de HEERE om Zijn rechtvaardige verordeningen. Je zou, toegepast op onze tijd, zeggen dat het mensen zijn die graag christelijke samenkomsten bezoeken en ook thuis godsdienstig bezig zijn. Je zou zeggen dat ze God van harte dienen.
Vers 3a maakt echter duidelijk dat hun hart er helemaal niet bij betrokken is. Hun eigen belijdenis van vroomheid wordt een oorzaak om zich te beklagen dat God er geen aandacht aan schenkt. Ze klagen erover dat ze zo weinig van Gods zegen in hun leven merken, waarop ze toch recht hebben vanwege hun geweldige inzet en belangstelling voor Zijn dingen. Dat zou Hij toch moeten belonen door hun een aangenaam leven te geven.
Het feit is dat zij niet in de gaten hebben, hoezeer zij alles doen om zichzelf te behagen en niet God. Met al hun ‘goede’ bedoelingen zijn ze blind voor wat Gód wil. Er ontbreekt aan al die uitwendige godsdienst iets wezenlijks. Het gebed en de verootmoediging die bij vasten horen, zijn afwezig en daarmee het echte zoeken van God. Ze houden vast aan de vorm, maar hun hart is er niet mee in overeenstemming. Het enige vasten dat de Schrift in het Oude Testament vraagt, staat in verbinding met de grote Verzoendag en gaat gepaard met ware verootmoediging (Lv 16:29).
Het soort vasten dat zij erop nahouden, wordt hun door God verweten, want hun vasten is slechts een uiterlijk ritueel (vers 3b). Ze zoeken hun eigen voordeel en zetten hun personeel onder druk om meer te produceren (vers 4; vgl. Jk 5:1-6). Ze hebben ruzie met elkaar. Hoe kan de verhouding met de Heer in orde zijn als we in ruzie met elkaar leven? Dit is niet het vasten dat de HEERE verkiest en Hem welgevallig is (vers 5). Het hoofd laten hangen, in rouwkleding lopen en op as leven lijkt wel heel ootmoedig, maar God verlangt een hart dat verbroken is (Js 57:15).
6 - 7 Vasten zoals de HEERE het wil
6 Is dit niet het vasten dat Ik verkies:
dat u de boeien van de goddeloosheid losmaakt,
dat u de banden van het juk ontbindt,
dat u de onderdrukten vrij laat heengaan
en dat u elk juk breekt?
7 Is het niet [dit], dat u uw brood deelt met wie hongerlijdt,
en de ellendige ontheemden een thuis biedt,
dat, als u een naakte ziet, u hem kleedt,
en dat u zich voor eigen vlees [en bloed] niet verbergt?
Het vasten dat Hem welgevallig is, zal leiden tot het losmaken van de boeien van goddeloosheid en het vrijlaten van de verdrukten (vers 6). Door het Hem welgevallige vasten als vragen aan Zijn volk voor te houden vraagt de HEERE of zij het met Hem eens zijn dat Zijn maatstaf de juiste is. Het Hem welgevallige vasten zal uitwerken dat zij zorg hebben voor hongerigen, armen en naakten en hun familie (vers 7).
Deze hongerigen, armen en naakten behoren profetisch tot het gelovig overblijfsel van Israël, door de Heer Jezus aangeduid als “de geringsten van deze broeders van Mij” (Mt 25:40). Hieruit blijkt dat het herstel van de offers en de tempeldienst in Jeruzalem na het herbouw van de tempel slechts uiterlijk zal zijn. Ze zijn een vijgenboom die opnieuw is uitgesproten (Mt 24:32), maar nog zonder vrucht is.
De zeven vormen van vasten die de HEERE noemt, vragen een afzien van eigen belangen en een offer in de vorm van tijd, krachten en middelen. In grotere gemeenschappen kunnen sommige broeders en zusters, leden van Gods familie, geestelijk hongerlijden, arm zijn en in de kou staan, terwijl de hoogste waarheden worden verkondigd. Er wordt niet naar hen omgekeken. Soms worden ze niet eens gemist als ze niet in de samenkomst komen. Als er geen zorg wordt besteed aan hen buiten de samenkomsten, hebben de samenkomsten geen betekenis voor Hem.
8 - 12 Belofte van zegen
8 Dan zal uw licht doorbreken als de dageraad,
en uw herstel snel intreden.
Uw gerechtigheid zal voor u uit gaan
[en] de heerlijkheid van de HEERE zal uw achterhoede zijn.
9 Dan zult u roepen en de HEERE zal antwoorden,
[dan] zult u om hulp roepen en Hij zal zeggen: Zie, [hier] ben Ik.
Als u het juk uit uw midden wegdoet,
het uitsteken van de vinger en het uitspreken van ongerechtigheid;
10 als u uw hart opent voor de hongerigen,
en de verdrukte ziel verzadigt,
dan zal uw licht in de duisternis opgaan,
en uw donkerheid als de middag zijn.
11 En de HEERE zal u voortdurend leiden,
Hij zal uw ziel in dorre streken verzadigen,
uw beenderen kracht geven;
u zult zijn als een bevloeide tuin,
als een waterbron
waarvan het water nooit ontbreekt.
12 En wie uit u [voortkomen], zullen de verwoeste [plaatsen] van weleer herbouwen;
de fundamenten, van generatie op generatie [verwoest], zult u herstellen.
En u zult genoemd worden: hij die bressen dichtmaakt,
hij die paden herstelt, opdat men er [weer kan] wonen.
Als zij in deze dingen in gemeenschap met de HEERE zijn, over vasten denken zoals Hij en daarmee handelen zoals Hij wil, zal hun licht doorbreken en zal er spoedig genezing plaatsvinden van hun ongeneeslijke wond (vers 8; vgl. Js 1:6). De gerechtigheid en de heerlijkheid zullen hen beschermen van voor en achter zoals destijds de wolkkolom bij hen was tijdens de woestijnreis.
Ze zullen Gods welgevallen over zich doen komen. Hun gebed zal door Hem worden verhoord. Hij zal Zichzelf aan hen vertonen als zij niet langer anderen aan zich onderwerpen om over hen te heersen en hen te misbruiken voor het najagen van hun eigen verlangens (vers 9). Ze zullen dan aan anderen geven waarnaar ze zelf verlangen met als gevolg een leven in het licht (vers 10).
Louter uiterlijke godsdienst en uiterlijke gelijkvormigheid aan rituelen zijn gemakkelijk. Daarbij scheppen ze een geest van zelfgenoegzaamheid. Wat echter aan Gods goedkeuring beantwoordt, is gehoorzaamheid aan Zijn Woord. De eerste uitwerking daarvan zal zijn dat het hen in ware oefening van hart voor Zijn aangezicht houdt. Vervolgens leidt dat tot een vervullen van Zijn gerechtigheid in hun wegen en verhoudingen met anderen.
Wij kunnen nauwkeurig geestelijke plichten nakomen, terwijl al die tijd het hart niet recht is voor God omdat er zonde in het leven is die niet aan Zijn alziend oog ontsnapt. Dat is de boodschap van dit gedeelte.
Vers 11 gaat door op wat in vers 8 is gezegd, met beloften van overvloedige zegen als aan de voorwaarden wordt voldaan. De beloften zijn:
1. ononderbroken leiding;
2. verzadiging van de ziel zelfs in extreme droogte en dorheid;
3. het meedelen van kracht aan het gebeente, zodat het lichaam het instrument kan zijn om Zijn wil te vervullen;
4. de groene schoonheid van een besproeide tuin, als een beeld van de schitterende uitingen van de werking van de Geest van God;
5. het uitstromen van zegen door de Heilige Geest, voorgesteld als een bron van water waarvan het water niet teleurstelt.
Wat hier allemaal aan Israël wordt beloofd, wil de Heer in Zijn genade ook nu in het leven van de gelovige geven.
Vers 12 bevat de belofte van nationaal herstel. Zij die uit de ballingschap terugkeren, zullen de oude puinhopen herbouwen op fundamenten die vele geslachten eerder zijn gelegd. Zij zullen de mooie namen “hij die bressen dichtmaakt” en “hij die paden herstelt” krijgen.
13 - 14 Het houden van de sabbat
13 Indien u uw voet van de sabbat terughoudt,
[ermee ophoudt om] op Mijn heilige dag te doen wat u [zelf] wilt;
[indien] u de sabbat een verlustiging noemt,
opdat de HEERE geheiligd wordt
– die geëerd moet worden –
[indien] u die eert door niet uw [eigen] wegen te volgen,
niet uw [eigen] wensen zoekt of [daarover] een woord spreekt,
14 dan zult u vreugde scheppen in de HEERE,
Ik zal u doen rijden op de hoogten van de aarde
en Ik zal u voeden met het erfelijk bezit van uw vader Jakob,
want de mond van de HEERE heeft gesproken.
Ook aan de beloften van het vorige vers, vers 12, zijn weer voorwaarden verbonden (vers 13). Er moet rekening worden gehouden met wat de HEERE heeft gezegd. De eigen wil mag niet worden gevolgd, het eigen genoegen mag niet worden gezocht, waardeloze woorden mogen niet worden gesproken. Wie van dit alles afstand neemt, zal zich verheugen in de HEERE (vers 14). Het is niet slechts een zaak van het bewaren van een gebod. De HEERE Zelf is onlosmakelijk verbonden aan Zijn wet. Het gebod is niet anders dan de uitdrukking van Zijn eigen kenmerken en eigenschappen.
Onze rust, waarvan de sabbat spreekt, is gelegen in het volbrachte werk van Christus. Het besef daarvan zal ons bewaren voor het najagen van eigen belang. Voor ons is het in die zin elke dag sabbat. We mogen elke dag beleven als een “heilige dag” van de Heer, een dag die niet voor onszelf, maar voor Hem geleefd wordt (2Ko 5:15b). Zo te leven is de ware rust voor de gelovige. Het is het leven vanuit de rust die de Heer Jezus door Zijn dood en opstanding voor ons heeft verworven.
“Vreugde scheppen in de HEERE” is de hoogst mogelijke bezigheid. Het is het voorrecht van de gelovige, hetzij in tijden van gemeenschap en aanbidding, hetzij in de activiteiten van de dienst. Het is mogelijk geworden doordat de Heer Jezus hun Messias is geworden. In verbinding met Hem kunnen ze vreugde scheppen in de HEERE. Maar het is slechts mogelijk als aan de voorgaande voorwaarden wordt voldaan.
Dan zijn er nog meer beloften, die voor Israël letterlijk zijn en voor ons geestelijk. Het “rijden op de hoogten” spreekt van de positie van Israël te midden van andere volken (vgl. Dt 32:13). Toegepast op ons mogen we denken aan onze positie in de hemelse gewesten in Christus.
Het “voeden met het erfelijk bezit” spreekt van het in bezit nemen van de hele erfenis die aan de vaderen is beloofd. Voor ons betekent het dat we mogen denken aan het genieten van de zegeningen die we in Christus in de hemel hebben ontvangen. Zowel voor Israël als voor de gemeente zijn deze zegeningen zeker en vast, “want de mond van de HEERE heeft gesproken”.