Inleiding
De persoonlijke geschiedenis van Hizkia in dit hoofdstuk is een aanvulling op de voorafschaduwing van het herstel van Israël in de vorige twee hoofdstukken. In die twee hoofdstukken gaat het over het uiterlijke herstel, terwijl het in dit hoofdstuk over het innerlijke, geestelijke herstel gaat.
1 - 3 Ziekte en gebed van Hizkia
1 In die dagen werd Hizkia ziek, tot stervens toe. Toen kwam de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, bij hem en zei tegen hem: Zo zegt de HEERE: Regel [de zaken] van uw huis, want u zult sterven en niet leven. 2 Daarop keerde Hizkia zijn gezicht om naar de muur en bad tot de HEERE 3 en zei: Och HEERE, bedenk toch dat ik in trouw en met een volkomen hart voor Uw aangezicht gewandeld heb en gedaan heb wat goed is in Uw ogen. En Hizkia huilde erg.
In de dagen van de inval van de koning van Assyrië in Juda en zijn belegering van Jeruzalem, wordt Hizkia ernstig ziek (vers 1). Jesaja moet hem zelfs melden dat hij zal sterven en dat hij met het oog op zijn dood bepaalde zaken moet regelen voor zijn huis. Hij moet zijn testament maken. Daarop wendt Hizkia zijn gezicht af van alles wat hem zou kunnen afleiden – ook mag niemand zijn gezicht zien – en geeft zich over aan gebed (vers 2).
Onder hevig gehuil, wat zijn grote smart laat zien, spreekt hij er tot de HEERE over hoe zijn hart en zijn daden toch volledig op Hem gericht zijn geweest (vers 3). Hij wil zo graag blijven leven. Dat mannen niet huilen, is een dwaze gedachte. Intens verdriet moet niet onderdrukt worden, maar mag worden geuit tegenover de Heer (Kl 2:19).
Voor de Israëliet is de wens om te blijven leven volkomen gerechtvaardigd. Bij trouw is hem immers een lang leven beloofd. Hizkia is trouw geweest. Te moeten sterven heeft iets in zich van de toorn van God. Zo oud is hij ook nog niet, hij is hier rond de veertig jaar. Daarbij komt dat de toestand van het land slecht is en dat hij geen troonopvolger heeft. Hoewel zijn gebed geen duidelijke vraag om verlenging van zijn leven bevat, weet de HEERE wat het hart van Hizkia bezighoudt.
Profetisch gaat het om het werk dat God gaat doen in het hart van het gelovig overblijfsel in de toekomst. Ook zij zullen worden gered van de dood die dreigt door het gevaar van buitenaf, de Assyriër, en het gevaar van binnenuit, het beest en de antichrist. De HEERE laat dit toe om het gelovig overblijfsel te leren bidden met belijdenis van hun zonden – zoals de broers van Jozef in de gevangenis en zoals ook de tien dagen voorafgaand aan de grote Verzoendag gekenmerkt worden door belijdenis van zonden. Deze belijdenis is noodzakelijk vanwege de twee grote zonden van Israël: de verwerping van de Messias en de afgoderij ofwel het aannemen van de antichrist.
4 - 8 Belofte van genezing en bevrijding
4 Toen kwam het woord van de HEERE tot Jesaja: 5 Ga tegen Hizkia zeggen: Zo zegt de HEERE, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord, Ik heb uw tranen gezien. Zie, Ik zal vijftien jaar aan uw [levens]dagen toevoegen, 6 en Ik zal u uit de hand van de koning van Assyrië redden, evenals deze stad; Ik zal deze stad beschermen. 7 En dit zal voor u het teken zijn van de HEERE, dat de HEERE dit woord dat Hij gesproken heeft, doen zal: 8 Zie, Ik laat op de schaalverdeling van Achaz' [zonnewijzer] de schaduw, die door de zon is gedaald, tien treden teruggaan. En de zon ging [de] tien treden terug die ze op de schaalverdeling was gedaald.
Jesaja mag Hizkia het antwoord van de HEERE op zijn gebed overbrengen (vers 4). Het is een antwoord van genade (vers 5). De HEERE zegt niets over de trouw en het volkomen hart waarop Hizkia een beroep heeft gedaan. Er is ook geen verwijt. De HEERE geeft antwoord als “de HEERE, de God van uw vader David”. Alle ontferming aan ieder die op Hem een beroep doet, is gegrond op de Heer Jezus, de ware David.
De verwijzing dat de HEERE de God van David is, herinnert aan de belofte dat het geslacht van David nooit zal ophouden. Op dat moment heeft Hizkia nog geen zoon die hem kan opvolgen. Manasse wordt pas drie jaar later geboren. De belofte van God van de aankondiging van het sterven en de, als het ware, opstanding van Hizkia, waarvan de derde dag spreekt (2Kn 20:5; Hs 6:2), zijn er een prachtige illustratie van hoe God binnenkort Israël gaat herstellen. Het zal leven uit de doden zijn (Rm 11:15), het herleven van hun doden, het dode lichaam zal opstaan (Js 26:19; Ez 37:1-14; Dn 12:1-3).
God laat Hizkia ook weten dat Hij zijn tranen heeft gezien (vers 5). Hij verzamelt ze zelfs en noteert ze in Zijn register, Zijn Goddelijke bibliotheek (Ps 56:9). Hij schrijft ze niet op omdat Hij ze zou kunnen vergeten, maar om ons te laten zien hoe belangrijk ze voor Hem zijn.
Hizkia krijgt vijftien jaar extra. Ook bevestigt de HEERE de toezegging dat de koning van Assyrië de stad niet in handen zal krijgen (vers 6). Hier blijkt dat de ziekte van Hizkia, zijn gebed en het antwoord daarop chronologisch voorafgaan aan de bevrijding van Jeruzalem die in het vorige hoofdstuk is beschreven. Het gaat de Heilige Geest hier dus om de morele volgorde en niet om de historische.
Hizkia vraagt een teken aan de HEERE, in tegenstelling tot Achaz (Js 7:10-14). Achaz heeft geweigerd om te geloven, Hizkia heeft de wens om de HEERE te vertrouwen. De HEERE zegt een teken toe als bewijs dat Hij zal doen wat Hij heeft gezegd (vers 7). Dit teken bestaat uit een ingreep in de loop van de natuur (vers 8; vgl. Jz 10:12-13a). Zoals het teruggaan van de zon tegen de door God gegeven natuurwetten ingaat, zo zal de HEERE de ziekte van Hizkia tegen de natuur in genezen. De genezing van Hizkia wordt verbonden met Gods macht over de zon. De zon is een beeld van een machthebber. Machthebbers moeten wijken als de HEERE het voor Zijn volk, Zijn overblijfsel, opneemt. God zegeviert over de ziekte van Hizkia en ook over de machthebbers die Zijn volk zo hebben laten lijden.
Door het terug laten gaan van de zon laat de HEERE die dag langer duren dan normaal. Zo wonderlijk als deze ingreep is, zo wonderlijk zal de verlenging van de levensduur van Hizkia zijn. Om dit teken zichtbaar te maken maakt de HEERE gebruik van de zonnewijzer (of: schaalverdeling) van Achaz, de afgodische en goddeloze koning, die deze zonnewijzer als een afgodisch voorwerp heeft gemaakt. De zonnewijzer geeft aan dat de tijd voortschrijdt in de richting van het oordeel. Door Gods macht wordt door de zonnewijzer duidelijk dat Hij de genadetijd langer laat duren en zo het oordeel uitstelt en de genade het oordeel overwint.
9 - 20 Danklied van Hizkia
9 [Dit] is het geschrift van Hizkia, de koning van Juda, toen hij ziek geweest en van zijn ziekte genezen was:
10 Zelf zei ik: Op de helft
van mijn dagen moet ik heengaan;
in de poorten van het graf word ik beroofd
van de rest van mijn jaren.
11 Ik zei: Ik zal de HEERE, de HEERE, niet zien
in het land van de levenden;
ik zal de mensen niet meer aanschouwen
onder de inwoners van de wereld.
12 Mijn levenstijd is opgebroken, van mij weggerukt,
als een tent van een herder;
ik heb mijn leven opgerold, zoals een wever [doet],
Hij snijdt mij af van het weefgetouw.
Voordat de dag tot nacht wordt, zult U aan mij een einde gemaakt hebben.
13 Ik stelde het me voor, tot de morgen toe:
als een leeuw, zo zal Hij
al mijn beenderen breken.
Voordat de dag tot nacht wordt, zult U aan mij een einde gemaakt hebben.
14 Als een zwaluw [of] kraanvogel, zo piepte ik,
ik kirde als een duif.
Mijn ogen waren smekend opgeslagen naar omhoog:
Heere, ik word neergedrukt; wees U mijn Borg!
15 Wat zal ik spreken? Zoals Hij mij heeft gezegd,
heeft Híj het gedaan.
[Nu] mag ik al mijn jaren gerust verdergaan,
de bitterheid van mijn ziel te boven [gekomen].
16 Heere, bij deze dingen leeft men,
en in al deze dingen is het leven van mijn geest.
Want U hebt mij gezond gemaakt en mij genezen.
17 Zie, tot vrede is de bitterheid voor mij bitter geweest,
want Ú hebt mijn ziel lieflijk omhelsd,
van het graf van de ontbinding vandaan [gehaald].
Want U hebt al mijn zonden
achter Uw rug geworpen.
18 Immers, het graf zal U niet loven,
de dood U niet prijzen;
wie in de kuil neerdalen,
zullen op Uw waarheid niet hopen.
19 De levende, de levende, die zal U loven,
zoals ik vandaag.
De vader zal zijn kinderen
met Uw waarheid bekendmaken.
20 De HEERE was er om mij te verlossen.
Daarom zullen wij mijn snarenspel doen klinken,
al de dagen van ons leven,
in het huis van de HEERE.
Het historisch gedeelte van Jesaja 36-39 vinden we, zoals al opgemerkt, ook terug in 2 Koningen 18-20 en 2 Kronieken 32. Een uitzondering is het bovenstaande gedeelte. Dat maakt meteen duidelijk dat de eerste betekenis van deze dit gedeelte niet praktisch, maar profetisch is. Het is geschreven als een psalm van dankzegging, maar met de structuur van een klaaglied. Het is een begrafenislied dat ineens een geboorte- en levenslied is geworden. Het bestaat ook uit twee gedeelten:
1. Een smeking vanwege de ziekte en het lijden van Hizkia (verzen 10-14).
2. Een danklied vanwege de genezing en nieuw leven van Hizkia (verzen 15-20).
Hizkia ondergaat zijn ziekte en genezing als uit de hand van de HEERE. Het heeft hem in diepe oefeningen gebracht. Hij voelt er behoefte aan deze oefeningen op te schrijven (vers 9). Hierin herkennen we veel van wat we in het boek Psalmen lezen over de gevoelens van het overblijfsel dat in grote nood is. Het is de geest van Christus, Die Zich met het overblijfsel verbindt en Die ook in Hizkia werkt. Het lijden van Hizkia is ook het lijden van het overblijfsel in de grote verdrukking, waarvan zij erkennen dat die over hen komt vanwege hun zonden.
Als zoon van David is Hizkia ook een beeld van de Heer Jezus. Wat hij hier meemaakt, is ook een beeld van wat de Heer Jezus heeft ondergaan. Hij heeft het lijden van de dood gesmaakt (Hb 2:9), niet om Zijn eigen zonden, maar om die van Zijn volk. Hij heeft gesmeekt uit de dood verlost te worden en is eruit verlost (Hb 5:7). Hij heeft verlenging van leven gekregen, niet slechts vijftien jaren, maar tot in eeuwigheid (Hb 7:17).
In vers 10 wordt de dood voorgesteld alsof deze poorten heeft waardoor een mens naar binnen gaat (vgl. Jb 38:17; Ps 9:14). In zijn ziekte ziet Hizkia zich in de kracht van zijn leven met de dood geconfronteerd, waardoor hij zijn jaren niet kan vervullen. Dit sluit aan bij de gevoelens die profetisch van de Heer Jezus staan opgetekend (Ps 102:24-25a; vgl. Lk 23:31). “Op de helft van mijn dagen” is letterlijk ‘op het evenwicht van mijn dagen’. Evenwicht betekent halverwege. Dit is waar voor Hizkia, voor de Heer Jezus, maar ook voor het volk Israël.
In zijn ziekte denkt hij er met smart aan dat dit het einde betekent van zijn gemeenschap met de HEERE en met mensen (vers 11). Hij zal niet meer kunnen opgaan naar de tempel (Ps 27:4). Hij voelt hoe door zijn ziekte zijn lichaam, “tent”, wordt afgebroken en weggerukt (vers 12; vgl. 2Ko 5:1; 2Pt 1:13-14). Hij vergelijkt de HEERE met een wever. Zoals een wever het weefsel oprolt (vgl. Js 22:17-18a) omdat het weven klaar is, zo ziet Hizkia zijn leven als geëindigd. Hij versterkt die gedachte door te spreken over het ‘afsnijden’ van het weefsel van de weversboom.
Hij voelt zich door de HEERE prijsgegeven aan de smarten van de dood zonder tot rust te kunnen komen (vers 13). Hij voelt het ook als iets wat plotseling over hem komt. Aan het eind van zowel vers 12 als vers 13 zegt hij: “Voordat de dag tot nacht wordt, zult U aan mij een einde gemaakt hebben.” Daarmee lijkt hij te wijzen op een plotselinge, dramatische verandering in zijn omstandigheden: ’s morgens is hij nog volkomen gezond, ’s avonds is hij dood.
In weer een ander beeld ziet hij de HEERE als een leeuw die al zijn beenderen verbreekt. Hij ervaart dit handelen van de HEERE zo zwaar, dat hij nog eens zegt dat hij er dag en nacht de pijn van voelt. Hij is er geen seconde vrij van. Hij heeft geen kracht meer om te roepen. Zijn stemgeluid is verzwakt tot het getjilp van een zwaluw en het gekir van een duif (vers 14).
Hizkia vergelijkt zich niet voor niets met deze vogels. Het zijn vogels die op een speciale manier de verbinding met de tegenwoordigheid van de HEERE symboliseren (Ps 84:4; Mk 1:10). Hij verlangt naar de nabijheid van de HEERE, maar hij ervaart afstand en verwerping. Zijn smachtende ogen richten zich omhoog, terwijl hij zijn angst uitspreekt tot de HEERE en Hem vraagt of Hij borg voor hem wil staan (Jb 17:3a) dat hij niet aan het dodenrijk zal worden prijsgegeven.
Nu hij zo zijn gevoelens heeft weergegeven die hij tijdens zijn ziekte heeft gehad, ze als het ware heeft herbeleefd en dat hij nu genezen is, weet hij niet wat hij nog meer moet zeggen (vers 15). De HEERE heeft immers gesproken dat hij zou sterven en ook dat hij beter zou worden. Hij is hersteld en na het bittere zielenleed zal hij nog jaren mogen leven.
Hij leeft bij dit handelen van de HEERE met hem (vers 16). Wat hij van de HEERE heeft gekregen, heeft hem zijn geestkracht teruggegeven. Dat is niet alleen door het feit en het moment van de genezing, maar ook al op het moment dat de HEERE hem de toezegging heeft gedaan. Het gezegde ‘hoop doet leven’ is waar voor allen die erop blijven vertrouwen dat God al Zijn beloften zal inlossen.
Er heeft een geweldige verandering plaatsgevonden. De bittere beproeving is veranderd in heil (vers 17). Het heil of de behoudenis is zo groot, omdat de beproeving zo groot en bitter is geweest. Hizkia weet dat hij dicht bij het graf is geweest, bij het moment dat zijn leven daarin zou komen. Dat heeft niets te maken met volkomen ophouden te bestaan. Het gaat om het verdwijnen van het wereldtoneel. Hij zou in het graf verdwijnen en niet meer gezien worden. Het zou lijken alsof hij niet meer bestond, maar de HEERE heeft hem van dat lot gered.
Hij ziet daarin het bewijs dat de HEERE al zijn zonden achter Zijn rug heeft geworpen (vgl. Mi 7:19). Als Hizkia zou zijn gestorven, zou hij de HEERE niet meer op aarde kunnen prijzen (vers 18). Hij weet nog niet dat de gestorven gelovigen leven in de tegenwoordigheid van de Heer Jezus (Lk 23:43). En Paulus verlangt er zelfs naar om heen te gaan om de volmaakte gemeenschap met Hem genieten (Fp 1:23).
De verwachting van de oudtestamentische gelovigen was wel dat zij eens zullen opstaan en de zegen van de gemeenschap met de HEERE zullen genieten (Jb 19:25-27; Ps 17:15). Voor Hizkia is het loven van de HEERE verbonden aan het leven op aarde (vers 19). Dat wil hij ook doorgeven aan zijn kinderen, aan de volgende generatie (Ps 22:31-32; 71:18). Een vader is iemand die aan zijn kinderen vertelt over de trouw van de Heer.
Hoewel wij als nieuwtestamentische gelovigen, dat is als leden van de gemeente, niet met de aarde maar met de hemel verbonden zijn, moet ons leven op aarde toch ook dit grote kenmerk hebben: dat het een voortdurende lofzang is op de heerlijkheid van de Heer Jezus (Hb 13:15; 1Pt 2:5). Wij mogen op aarde beginnen met iets wat we tot in alle eeuwigheid zullen voortzetten en dat is: de Vader “aanbidden in geest en waarheid” (Jh 4:23). Laten we dat doorgeven aan de volgende generaties, totdat de Heer komt om ons te halen.
In vers 20 verplaatst Hizkia zich terug naar het moment dat Jesaja hem namens de HEERE meedeelt dat hij beter zal worden. Hizkia is daarover zo verheugd, dat hij zijn hele volk – wat blijkt uit het woord “wij” – betrekt in de blijdschap daarover. De plaats waar die blijdschap wordt geuit, is het huis van de HEERE. Het is ook geen kortstondige uiting, maar een uiting die er “al de dagen van ons leven” zal zijn.
21 - 22 Geneesmiddel en teken
21 Jesaja had namelijk gezegd: Laat men een klomp vijgen nemen en [die] als een pleister op de zweer leggen; dan zal hij genezen. 22 En Hizkia had gezegd: Wat is het teken dat ik naar het huis van de HEERE zal opgaan?
Hizkia heeft gebeden om genezing en Jesaja heeft Hizkia de verhoring van zijn gebed meegedeeld. Jesaja heeft geen gebedsgenezing campagne op touw gezet om de al toegezegde genezing met vertoon te omlijsten. Hij heeft voor de genezing een middel gebruikt dat bekend is om zijn genezende werking (vers 21). Hizkia had een boosaardige zweer, en er is verondersteld dat de vijgenkoek het gif aantrok dat in het lichaam was. In elk geval is de genezing gebeurd door de kracht die de HEERE aan die vijgenkoek heeft gegeven.
De toezegging van de genezing is niet onvoorwaardelijk door Hizkia geloofd, maar heeft nog enige zwakheid van zijn geloof aan het licht gebracht. Hij heeft dan wel de belofte gekregen dat hij beter zou worden en het medicijn mocht dan wel zijn aangebracht, maar hij heeft ook gevraagd of er nog een teken kon worden gegeven (vers 22). De reden dat hij beter wilde worden, spreekt wel van liefde voor de HEERE. Hij wilde namelijk beter worden om te kunnen opgaan naar het huis van de HEERE.