1 Smeekbede van de dochters van Sion
1 Op die dag zullen zeven vrouwen
één man vastgrijpen
[en] zeggen: Ons [eigen] brood zullen wij eten
en met onze [eigen] kleren zullen wij ons kleden.
Laat ons slechts uw naam mogen dragen.
Neem onze smaad weg!
Dit vers hoort nog bij het vorige hoofdstuk en gaat door met de beschrijving van de gevolgen van het Goddelijk oordeel over de trotse, goddeloze dochters van Sion. De uitdrukking “op die dag” (vgl. vers 2) slaat op “het laatste der dagen” (Js 2:2), de eindtijd, hoewel er een voorvervulling zal zijn bij de verwoesting van Jeruzalem door actuele vijanden.
Het lijkt erop dat de dochters van Sion door de verwoesting van de stad weduwen zijn geworden (vgl. Js 3:25). Er zal zo’n tekort aan mannen zijn – de verhouding in de bevolking tussen mannen en vrouwen is dan één op zeven (= veel) –, dat de vrouwen op onnatuurlijke wijze op zoek gaan naar een man, want normaal zoekt de man een vrouw. Zij die in betere tijden hebben gemeend dat meerdere mannen wel bij ieder van hen in het gevlei zouden willen komen, zullen nu met meerderen tegelijk naar de gunst van de eerste de beste man dingen.
Het gaat hun er helemaal niet om dat ze een man willen die voor hen zou kunnen zorgen. Dat hoeft helemaal niet, want ze zullen wel in hun eigen onderhoud voorzien. Ze zullen die man vrijwillig ontheffen van de verplichting die hij volgens de wet heeft om voor zijn vrouw te zorgen (Ex 21:10). Het enige wat zij vragen, is zijn naam te mogen dragen, wat zou gebeuren als hij met haar zou trouwen. Door te huwen neemt een vrouw de naam van haar echtgenoot aan – ook iets wat in onze tijd niet meer vanzelfsprekend is. Ze wil alleen maar dat hij met haar trouwt om daarmee de smaad van het alleen en ongehuwd zijn (Js 54:4) van zich af te wentelen. Ze wordt gedreven door puur egoïsme.
2 - 3 Christus en Sion
2 Op die dag zal de SPRUIT van de HEERE tot een heerlijk sieraad zijn, en de vrucht van de aarde tot trots en luister voor hen in Israël die ontkomen zijn. 3 Dan zal het gebeuren dat wie in Sion overgebleven is, en wie in Jeruzalem overgelaten is, heilig genoemd zal worden, eenieder die in Jeruzalem ten leven opgeschreven is.
Tegen de zwarte achtergrond van de schildering van de rampspoed van Sion vanwege het oordeel wordt hier vanaf vers 2 een prachtig tafereel van herstel getoond. Na het eerste rechtsgeding met Zijn volk, dat in Jesaja 1 breed wordt uitgemeten, heeft de HEERE al een belofte van herstel gegeven (Js 2:1-4). Dat herstel gaat over dezelfde tijd als hier. Alleen wordt in Jesaja 2 de heerlijkheid van Sion beschreven vanuit het gezichtspunt van de volken, terwijl het hier om de heerlijkheid van Sion gaat vanuit het gezichtspunt van de HEERE.
Jesaja maakt hier weer de grote sprong van de actuele toestand naar de glorieuze tijd onder de regering van de Heer Jezus, want Hij is de HEERE. Zoals zo vaak ziet ook hier de uitdrukking “op die dag” (vers 2) op die tijd. Die uitdrukking staat ook in vers 1 en beschrijft daar de vreselijke gevolgen van het oordeel. Dat zowel vers 1 als vers 2 ermee begint, accentueert het contrast.
Sommige vertalingen hebben in plaats van “de SPRUIT van de HEERE” ten onrechte ‘wat de HEERE doet uitspruiten’. Het gaat namelijk niet om een werk van de HEERE, dat Hij iets doet uitspruiten, maar om een Persoon, “de SPRUIT”, en dat is de Messias. Het woord ‘uitspruiten’, waarvan het woord ‘spruit’ is afgeleid, bevat de gedachte van de kracht van leven (Js 11:1). De uitdrukking ‘spruit’ wordt al door de Aramese Targum gezien als aanduiding van de Messias, dat is de Heer Jezus.
Zowel het Hebreeuwse woord voor ‘spruit’, tsemach, als het Griekse woord ervoor, anatole, betekent tevens opgang. Ook ‘Opgang’ is een naam van de Heer Jezus. Zo noemt Zacharia, de vader van Johannes de doper, Hem (Lk 1:78). Alleen komt normaal gesproken de ‘opgang’ (zon) of de ‘spruit’ (plant) van onder naar boven, terwijl de Heer Jezus de “Opgang uit de hoogte” is. Hij komt van boven naar beneden.
De naam Spruit voor de Heer Jezus komt in verschillende samenstellingen voor en laat ons telkens een andere heerlijkheid van Hem zien die we kunnen verbinden met de evangeliën. Hij wordt genoemd:
1. “De SPRUIT van de HEERE” (Js 4:2). Dit is de Naam die doet denken aan het evangelie naar Johannes. Deze Naam spreekt van Zijn Godheid die op schitterende wijze door Johannes in zijn evangelie wordt beschreven.
2. “Een rechtvaardige SPRUIT” (Jr 23:5; 33:15). Dat staat in verbinding met Hem als de rechtvaardige Koning. Zo zien we Hem in het evangelie naar Mattheüs.
3. “Mijn Knecht, de SPRUIT” (Zc 3:8). In het evangelie naar Markus zien we Hem als Knecht.
4. “Een Man – Zijn Naam is SPRUIT” (Zc 6:12). Dat brengt ons bij het evangelie naar Lukas, want daarin wordt Hij voorgesteld als Mens.
De Heer Jezus zal “tot een heerlijk sieraad zijn” of, zoals ook vertaald kan worden, Hij zal “tot sieraad en tot heerlijkheid zijn” (zie voetnoot HSV). Deze woorden doen ons denken aan de beschrijving van de priesterkleding (Ex 28:2,40). Hij is een heerlijk sieraad voor het overblijfsel. Hij is een sieraad van geheel andere aard dan de sieraden waarmee de verwaande vrouwen van Sion zich tooien (Js 3:16-23).
Ook “de vrucht van de aarde” of “de vrucht van het land” (dat is Israël) is een uitdrukking die we kunnen toepassen op de Messias. Het laat Hem zien als de vlekkeloze Mens, Die voortspruit te midden van alle dood en verwoesting die door het geslacht van de eerste Adam zijn veroorzaakt. Hij is de “wortel uit dorre aarde” (Js 53:2).
Hier zien we Gods wijsheid als antwoord op het probleem van de zonde van Zijn volk. Voor het eerst in dit boek zien we een Persoon naar voren komen Die ten behoeve van het overblijfsel van het volk zal handelen. Hem zullen we vaker ontmoeten.
Hij verbindt Zich in luister met “hen die in Israël ontkomen zijn”, dat is met het gelovig overblijfsel, ofwel het derde deel van het volk dat na de oordelen overblijft (Zc 13:8). Voor hen zal Hij in die tijd “tot trots en luister [letterlijk: heerlijkheid]” zijn. Hij zal hen bevrijden van Zijn vijanden en hun tot Hoofd zijn. Zijn heerlijkheid zal op hen afstralen. Dat zij ‘ontkomen’ zijn, geeft aan hoe heftig en verwoestend de grote verdrukking zal zijn, waarover elders wordt gesproken.
Door Zijn verbinding met hen zal dit overblijfsel “heilig genoemd” worden (vers 3) en in staat zijn om de plaats van Israël in te nemen. Dit gaat verder dan heilig zijn, want het houdt niet alleen een afgezonderde plaats in, maar ook een bijzondere relatie. Het is vergelijkbaar met een meisje dat in de Hebreeuwse taal ‘heilig’ genoemd wordt door haar verbintenis met haar verloofde. Dat het een overblijfsel is, komt treffend tot uiting in de woorden “overgebleven” en “overgelaten”. Zij zijn niet in de oordelen omgekomen en mogen het vrederijk binnengaan (vgl. Mt 24:40-41).
Door de heiligheid die het overblijfsel zal kenmerken, zal Israël beantwoorden aan zijn oorspronkelijke roeping (Ex 19:6a). Het is een uitverkoren overblijfsel dat bestaat uit allen die zijn opgeschreven in het boek van Gods raadsbesluit in verbinding met Jeruzalem (vgl. Lk 10:20; Fp 4:3; Hb 12:23; Op 17:8).
Dit belangrijke thema wordt in Jesaja 40-66 uitvoerig uitgewerkt. In dat gedeelte wordt de plaats van Israël als de falende knecht van de HEERE – Israël dat doof en blind is (Js 42:19) – ingenomen door de volmaakte Knecht van de HEERE, de Heer Jezus. Hij maakt Zich dan een met het gelovig overblijfsel van Israël, waardoor Israël, dan hersteld, opnieuw gezien zal worden als de knecht van de HEERE.
Het is ook onze roeping om volkomen voor God afgezonderd te zijn. Omdat Hij heilig is, moeten wij dat ook zijn: “Weest heilig, want Ik ben heilig” (1Pt 1:16). Daarom worden we vermaand om onszelf te “reinigen van alle bevlekking van [het] vlees en van [de] geest” (2Ko 7:1).
4 - 6 Sion gereinigd en beschermd
4 Wanneer de Heere de vuilheid van de dochters van Sion afgewassen zal hebben en de vele bloedschuld van Jeruzalem uit het midden ervan weggespoeld zal hebben door de Geest van oordeel en door de Geest van uitbranding, 5 dan zal de HEERE over elke plaats op de berg Sion en over de samenkomsten ervan overdag een wolk scheppen en rook, en ‘s nachts een schijnsel van vlammend vuur; ja, over alles wat heerlijk is, zal een beschutting zijn. 6 Dan zal een hut dienen tot schaduw overdag tegen de hitte, en als toevlucht en schuilplaats tegen de vloed en tegen de regen.
De heiligheid van vers 3 is het resultaat van wat de Heere (Adonai) in vers 4 gaat doen. Het volk dat eerst heeft geweigerd te luisteren naar het gebod om zich te reinigen (Js 1:16), wordt hier weer “dochters van Sion” genoemd (vgl. Js 3:16), want in de komende dag zal de Heere hen Zelf reinigen. Die reiniging is nodig omdat ze vuil geworden zijn door de zonde. Hij zal het volk reinigen door het oordeel, door de doop met vuur door de Geest (Mt 3:11b). De Geest is niet alleen de Geest van genade, maar ook van oordeel en uitbranding. Daarom zal die dag ook – “brandend als een oven” (Ml 4:1) waarvan de hitte vele malen groter is dan van gewoon vuur – komen om alle goddeloosheid in brand te steken en weg te spoelen.
De “vuilheid” wijst op hun innerlijke verdorvenheid die gecamoufleerd wordt door hun feestkleren (Js 3:16-24). “De vele bloedschuld” verwijst naar het geweld tegen de armen en ellendigen van Gods volk (Js 3:13-15). Profetisch zien we hier een verwijzing naar de twee grote zonden van het volk Israël: afgoderij enerzijds en de verwerping (bloedschuld!) van Christus anderzijds. Dit wordt in Jesaja 40-66 uitgewerkt. Pas na de reiniging hiervan kan de HEERE Zijn welbehagen in dit overblijfsel aan hen bekendmaken.
Hij toont Zijn welbehagen in hen door over hen een soort baldakijn te scheppen, dat is een overkapping zoals die wel boven een bruidegom of een troon wordt aangebracht om de luister ervan te vergroten (vers 5). Het woord “scheppen” geeft aan dat het om een luister gaat die door de HEERE voor deze gelegenheid nieuw gemaakt is.
Het is een prachtig beeld om de verhouding tussen de HEERE en Israël te schilderen. Dag en nacht zal deze baldakijn, deze prachtige overkapping, dat hele gebied bedekken. Dit is gelijk aan de wolkkolom en vuurkolom die Israël hebben begeleid gedurende de reis door de woestijn, toen de HEERE ook bij hen was als een bedekking (Ex 13:21; 14:19-20; Nm 9:15). Tevens was Hij ook – alleen tijdens de woestijnreis – bij hen als een pilaar die hen leidde. Op Sion is het volk als het ware op zijn uiteindelijke bestemming aangekomen en blijven deze Goddelijke symbolen van bescherming aanwezig.
In de tijd van de eerste tempel was het heilige der heiligen altijd vervuld met de wolk van Gods heerlijkheid, het teken van Zijn aanwezigheid – alleen bij de inwijding van de tempel vervulde de wolk het hele gebouw. Hier is de wolk over heel Sion aanwezig – “over alles wat heerlijk is” –, waardoor heel de berg Sion als heilige der heiligen aangeduid kan worden, de plaats waar God Zelf aanwezig is.
Het woord “scheppen” wordt ook gebruikt in het scheppingsverhaal in Genesis 1. Dit woord gebruikt Jesaja ook enkele keren in het tweede deel van zijn boek (Js 41:20; 45:8; 48:7; 65:17-18). Hij geeft daarmee aan dat de Schepper Zijn uiteindelijke voornemens op een nieuwe, ongedachte manier verwerkelijkt.
Onophoudelijk zal de HEERE Zijn vreugde vinden in Sion en wat direct aan haar verbonden is. Evenzeer verheugt Hij Zich als Zijn volk daar samenkomt om een feest tot Zijn eer te houden. Aangezien de natuur ook in het vrederijk zowel hitte als regen kan geven, heeft Hij ook voor die omstandigheden voor Sion een schuilplaats gemaakt (vers 6).
Met Jesaja 4 eindigt een deel dat begint met een donkere schildering van de zondige en verdorven toestand van het volk, met als gevolg het oordeel van de HEERE. Daarna wordt ons oog gericht op de heerlijkheid van de SPRUIT van de HEERE in Wie alle hoop wordt gevonden. Daarmee sluit dit gedeelte af. We zullen een dergelijke ontwikkeling in de beschrijving vaker zien.