Inleiding
Als de gramschap ten einde is (Js 10:25), als de openbare vijanden vernietigd zijn en Assyrië geoordeeld is (Js 10:5-19), kunnen de Messias en Zijn regering, de bron van de duizendjarige zegen van het volk van God, worden aangekondigd (Jesaja 11-12). De eerste verzen van Jesaja 11 geven ons de kenmerken van de Messias; in de verzen die volgen, zien we de gevolgen van Zijn regering.
Wat we geschiedkundig vinden in de geschiedenis van Hizkia (2Kn 19:32-34), is alleen een voorvervulling – en dat ook slechts gedeeltelijk – van wat profetisch hier beschreven is. De belofte van de HEERE aan het huis van David – dat de overgebleven stronk, na het omhakken van de eik van Isaï, een heilig zaad zal zijn (Js 6:13) – wordt hier verder uitgewerkt. Ook de belofte van Immanuel, God met ons (Js 7:14; 8:10), wordt nu nader toegelicht.
1 - 5 De Messias en het vrederijk
1 Want er zal een Twijgje opgroeien uit de [afgehouwen] stronk van Isaï,
en een Loot uit zijn wortels zal vrucht voortbrengen.
2 Op Hem zal de Geest van de HEERE rusten:
de Geest van wijsheid en inzicht,
de Geest van raad en sterkte,
de Geest van de kennis en de vreze des HEEREN.
3 Zijn ruiken zal zijn in de vreze des HEEREN.
Hij zal niet oordelen naar wat Zijn ogen zien
en Hij zal niet vonnissen naar wat Zijn oren horen.
4 Hij zal de armen recht doen in gerechtigheid
en de zachtmoedigen van het land zal Hij met rechtvaardigheid vonnissen.
Maar Hij zal de aarde slaan met de roede van Zijn mond
en met de adem van Zijn lippen zal Hij de goddeloze doden.
5 Want gerechtigheid zal de gordel om Zijn heupen zijn,
en de waarheid de gordel om Zijn middel.
Het woord “want” in vers 1 verbindt Jesaja 10 en Jesaja 11 met elkaar. Het beeld van de bomen van het woud (Js 10:33-34) wordt nu doorgetrokken. We zien hier een groot contrast met het eind van het vorige hoofdstuk. Het is het contrast tussen het machtige cederwoud van de Libanon (Js 10:34) en het “Twijgje … uit de [afgehouwen] stronk”, de afgehouwen stam van Isaï (vers 1). Het cederwoud staat symbool voor de macht (het leger) van de koning van Assyrië. De machtige bijl (ijzer, Js 10:34) van de HEERE velt het oordeel over het dichte woud van Assyrië.
De raad van de HEERE wordt echter vervuld door een Twijgje. Het Twijgje is een beschrijving van Christus. Het stelt Zijn nederige geboorte als Nakomeling van het vervallen huis van David voor, dat hier wordt vergeleken met “de [afgehouwen] stronk van Isaï”.
De naam van David wordt niet eens genoemd, maar die van zijn vader Isaï. Dat zegt ons dat de koninklijke familie is teruggezonken tot het onbetekenende van zijn oorsprong. De stronk wijst op het verval van het eens zo machtige koningshuis van David. De nakomelingen van David zijn eigen wegen gegaan. Dat leidt er uiteindelijk toe dat het koningschap van het huis van David eindigt, wat met de wegvoering naar Babel plaatsvindt.
Maar uit de stronk zal een takje, “een Loot”, wortelschieten dat de plaats van deze afgehouwen stam zal innemen. Het gaat hier om de toekomstige Zoon van David (Mt 1:1), de Koning van Israël (Jh 1:50). Die wortel zal vrucht voortbrengen. Die vrucht is de Heer Jezus.
Het Hebreeuwse woord voor ‘loot’ is netzer, dat is afgeleid van het woord natzer, een woord dat terugkomt in het woord Nazareth, waar vervolgens het woord “Nazoreeër” van is afgeleid, een Naam van de Heer Jezus (Mt 2:23). Telkens als we lezen over Jezus als Nazoreeër of Nazarener – niet te verwarren met ‘nazireeër’ (Nm 6:1), dat in het Hebreeuws een ander woord is –, is dat een verwijzing naar Zijn nederige afkomst.
De twee regels van dit vers vormen een parallel. De tweede regel zegt met andere woorden ongeveer hetzelfde als de eerste regel. Het is echter geen loutere herhaling. De tweede regel geeft nadere details, waarmee wordt aangevuld wat in de eerste regel staat. Zo duiden Twijg en Loot dezelfde Persoon aan.
Vers 2 geeft een schitterende beschrijving van de volmaakte eigenschappen en bekwaamheden van Christus. Christus is de Griekse naam die in het Hebreeuws Messias luidt. Zowel Christus als Messias betekent ‘Gezalfde’. Zalving gebeurt met olie. Olie is in de Bijbel een beeld van Gods Geest (Zc 4:2-6). De beschrijving die volgt, laat zien dat Hij niet met olie, maar met de Heilige Geest is gezalfd (Hd 10:38). De zevenvoudige opsomming van namen van de Geest geeft de volheid van Zijn eigenschappen aan (Jh 3:34; Op 1:4; 3:1; 4:5; 5:6). Er is maar “één Geest” (Ef 4:4), maar Die wordt hier gezien in de volkomenheid van Zijn werkingen.
Het eerste wat van de Messias wordt gezegd, “op Hem zal de Geest van de HEERE rusten”, brengt het volkomen welgevallen van de Vader in Hem tot uitdrukking (Mt 3:17). Op Hem vindt de Geest de enig geschikte plaats op aarde om te rusten. We zien hier God, Christus en de Geest (vgl. Op 1:4). Vervolgens worden zes kenmerken genoemd van de Geest Die op Hem rust en wel in drie paren. Die paren worden aan elkaar verbonden door het woord “en”.
Er zijn in totaal zeven namen voor de Heilige Geest Die op de Heer Jezus is gekomen. In beeld zien we hier de zevenarmige kandelaar, die bestaat uit een schacht en zes armen uit zijn zijkanten, waarvan er drie uit de ene kant en drie uit de andere kant van de schacht komen (Ex 25:31-32). In alle lampen is olijfolie, waardoor de lampen branden. Olie is een beeld van de Heilige Geest (1Jh 2:20,27). De algemene naam van de Geest, “de Geest van de HEERE”, kunnen we verbinden met de schacht. De zes volgende namen kunnen we twee aan twee verbinden aan de zes armen die uit zijn zijde komen, drie aan elke kant.
Opmerkelijk is nog de toelichting van de HEERE op het visioen van de profeet Zacharia van de gouden kandelaar en de twee olijfbomen (Zc 4:1-6). Die toelichting luidt: “Niet door macht en niet door kracht, maar door Mijn Geest” (Zc 4:6). Het opmerkelijke hierbij is dat – wat in het Nederlands niet te zien is – deze zin in het Hebreeuws uit zeven woorden bestaat.
“De Geest van wijsheid en inzicht” ziet op de kracht van Zijn denken, Zijn intellectuele vermogen. “Wijsheid” is het vermogen om de natuur van de mensen of dingen zo te onderscheiden dat zij in staat is om de wil van God in de wereld te vervullen (zie Ex 28:3 waar het woord ‘wijsheid’, hokmah, voor het eerst voorkomt). De Messias beoordeelt alle dingen niet met menselijke wijsheid, naar menselijke normen, maar met “de wijsheid die van boven is” (Jk 3:17a), waardoor Hij in staat is om de raad van God te vervullen. “Inzicht” ziet en doorgrondt de essentie van mensen of zaken. Het is het vermogen om ingewikkelde zaken eenvoudig te maken door de verschillende delen ervan op de juiste wijze te begrijpen.
De Messias doorgrondt volkomen wat een mens doet en waarom. Niets is voor Hem verborgen. Een voorafschaduwing hiervan zien we bij Bezaleël (Ex 35:30-31), een man vervuld met de Geest van wijsheid en inzicht, Die hem in staat stelt om een huis voor God te bouwen.
“De Geest van raad en sterkte” heeft meer te maken met de praktijk van het leven. “Raad” is de bekwaamheid om in een bepaalde situatie de juiste conclusies te trekken. “Sterkte” is het vermogen om conclusies, de uitkomst van de beraadslaging, uit te voeren. De uitdrukking ‘raad en sterkte’ wordt ook gebruikt voor strategie en militaire macht (Js 36:5).
“De Geest van de kennis en de vreze des HEEREN” staat in verband met de persoonlijke relatie met de HEERE. “De kennis” is hier het kennen van de HEERE, de kennis die komt door de intieme gemeenschap van liefde. Dit is volmaakt bij de Heer Jezus aanwezig. Hij kent de Vader. “De vreze” is eerbied en ontzag voor Hem, waardoor de Heer Jezus Zich in alles laat leiden, zodat alles wat Hij doet, welgevallig is voor de Vader (Jh 8:29).
De vrees van de Heer is voor ons de basis van alle andere werkzaamheden van de Geest van de Heer in ons leven (Sp 1:7a). De Geest voert altijd tot eerbied voor God en zal nooit amicaal met Hem omgaan, zoals dat bijvoorbeeld in moderne bijbelvertalingen en tijdens sommige bijeenkomsten wel gebeurt.
Het hele leven van de Heer Jezus, de Messias, wordt gekenmerkt door gemeenschap met de Vader (vers 3). Hij leeft in de sfeer van de Vader en alles in Zijn leven is gericht op het doen van de wil van de Vader. Het is Zijn lust, Zijn voedsel, om die wil te doen (Jh 4:34). Dat bepaalt Zijn optreden in Israël en overal en altijd. Nooit oordeelt Hij alleen naar het uiterlijk, zoals wij wel vaak doen. Zijn beoordeling wordt niet bepaald door menselijke maatstaven, door wat Hij ziet of hoort. Hij gaat niet af op indrukken of geruchten. Hij ziet de persoon niet aan. Zijn omgang met de Vader is bepalend voor Zijn beoordeling (Jh 5:30).
Alles, elk deel van Zijn lichaam en elk zintuig, functioneert volmaakt en vertoont dat wat nodig is. Genoemd worden Zijn neus, Zijn ogen en oren, Zijn mond en adem en Zijn lendenen en heupen.
Wat Zijn neus betreft, zien we hier dat de lucht die Hij inademt, doortrokken is van de vreze des HEEREN. Zijn ogen en oren zal Hij niet op een lichtzinnige en oppervlakkige wijze gebruiken, maar voor het juist beoordelen van alle dingen. Hij doet dat grondig en rechtvaardig. Hij ziet daarbij het hart aan.
Het oordeel komt van Zijn lippen en uit Zijn mond en ook daarin zal Hij op een Godwelgevallige wijze dienstbaar zijn. Dat zien we in de gordel die Hij draagt (vgl. Lk 12:37b), terwijl Zijn heupen spreken van de kracht waarmee hij Zijn standvastigheid, Zijn trouw zal tonen. Het vellen van een rechtvaardig oordeel is in de Bijbel een bewijs van wijsheid (1Kn 3:16-28).
Hoewel Hij ook in Zijn Goddelijke alwetendheid niet nodig heeft dat iemand Hem leert, wordt Hij hier voorgesteld als Mens Die Zich in alles laat leiden door Zijn omgang met de Vader. Daardoor komt Hij altijd tot een volmaakte beoordeling. De Vader vertelt Hem wat Hij zeggen en wat Hij spreken moet (Jh 12:49).
Hij maakt de zaak van allen die niet voor zichzelf kunnen opkomen tot de Zijne (vers 4). Hij trekt Zich hun lot aan. Hij doet dat niet op grond van emotie, op grond van een misplaatst medelijden, maar “in gerechtigheid” en “met rechtvaardigheid”. Over de aarde, dat wil zeggen over alle goddelozen (meervoud), zal Hij het oordeel voltrekken met de roede, dat is het zwaard, van Zijn mond. Met de adem van Zijn lippen zal Hij die ene goddeloze, de antichrist, verteren (2Th 2:8). Hij zal hem niet eens aanraken, maar alleen door de adem van Zijn mond doden, dat is door Zijn woord.
In alles zal Hij op volmaakt rechtvaardige wijze te werk gaan (vers 5). De kracht van Zijn optreden – “heupen” en “middel” wijzen op kracht – ligt in Zijn volkomen gerechtigheid en Zijn absolute trouw aan God en de waarheid.
6 - 10 Het vrederijk
6 Een wolf zal bij een lam verblijven,
een luipaard bij een geitenbok neerliggen,
een kalf, een jonge leeuw en gemest [vee] zullen bij elkaar zijn,
een kleine jongen zal ze drijven.
7 Koe en berin zullen [samen] weiden,
hun jongen zullen bij elkaar neerliggen.
Een leeuw zal stro eten als het rund.
8 Een zuigeling zal zich vermaken bij het hol van een adder,
en in het nest van een gifslang
zal een peuter zijn hand steken.
9 Men zal nergens kwaad doen of verderf aanrichten
op heel Mijn heilige berg,
want de aarde zal vol zijn van de kennis van de HEERE,
zoals het water [de bodem] van de zee bedekt.
10 Want op die dag zal de Wortel van Isaï er zijn,
Die zal staan als banier voor de volken.
Naar Hém zullen de heidenvolken vragen.
Zijn rustplaats zal heerlijk zijn.
Na de beschrijving van de Messias volgt een beschrijving van de heerlijke situatie van vrede die onder de regering van de Messias, de Vredevorst, op aarde in gerechtigheid zal heersen. Gerechtigheid brengt vrede voort (Js 32:1). Alle soorten crises die we nu kunnen meemaken, zoals klimaatcrisis, financiële crisis, sociaal-maatschappelijke crisis, zullen er dan niet meer zijn. Ze zijn allemaal verdwenen omdat ze zijn opgelost door de Messias. De vrede zal op lieflijke wijze ook in het dierenrijk aanwezig zijn (verzen 6-8). Er is niet alleen vrede tussen de dieren, maar ook tussen de mensen en de dieren.
Het tafereel dat hier wordt geschetst, laat zien hoe het vóór de zondeval was. Als de vloek is weggenomen, zal die situatie door de Heer Jezus worden hersteld, zoals Jesaja hier profeteert. Dan zullen “[de] tijden van [de] herstelling van alle dingen” zijn aangebroken, “waarvan God gesproken heeft door [de] mond van Zijn heilige profeten van oudsher” (Hd 3:21), onder wie Jesaja.
De aarde zal dan vrijgemaakt zijn van de vloek die erop rust sinds de mens in zonde is gevallen en waardoor de vrede zo wreed en langdurig is verstoord (Rm 8:19-22). Paulus geeft in Romeinen 8 een detail dat Jesaja niet kent. Daar staat dat het niet alleen om de openbaring van Christus als de “Wortel van Isaï” (vers 10) gaat, maar ook om “de openbaring van de zonen van God” (Rm 8:19), de gelovigen van de nieuwtestamentische gemeente die met Hem verbonden zijn.
Het vrederijk is de regering van de laatste Adam, Christus, Die alles zal herstellen wat de eerste Adam heeft verdorven, hoewel de zonde dan nog niet volledig is afgeschaft. De gerechtigheid heerst, wat wil zeggen dat er nog kwaad aanwezig is, maar dat dan beteugeld is omdat de satan gebonden zal zijn en duizend jaar is opgesloten (Op 20:2-3). Het is wel een herstel van de tijd van vóór de zondeval, waar de dieren zich ook voeden met het kruid van het veld (Gn 1:30). Er is daar geen sprake van dat dieren elkaar verslinden.
De aanjager van het kwaad kan geen kwaad meer aanrichten en geen verderf meer stichten (vers 9). Ook kan hij zijn verduisterende invloed op de kennis van de HEERE niet meer uitoefenen. De hele aarde draagt het kenmerk van “Mijn heilige berg”, dat is de tempelberg, Gods woonplaats op aarde. De hele aarde zal aan God toegewijd zijn en vol zijn van Zijn heerlijkheid (Js 6:3).
Dat is te danken aan “de kennis van de HEERE”. Die kennis zal algemeen bij de bewoners van de aarde aanwezig zijn, en dat niet oppervlakkig, maar diepgaand, als de bodem van de zee. Dit betekent meer dan dat de mensen intellectuele kennis van God bezitten. Het betekent veelmeer dat de mensen overal naar Gods beginselen en naar Zijn Woord zullen leven.
Het gaat om de heerschappij van Christus en de uitwerking daarvan op de aan Hem onderworpen schepping. De gelovigen van de huidige tijd zijn nu al een “nieuwe schepping” (2Ko 5:17) en zijn aan hun Heer onderworpen (2Ko 5:15).
In de verschillende dieren in het vrederijk kunnen we ook verschillende karakters van de vernieuwde verlosten zien, die onder de heerschappij van Christus met elkaar in vrede kunnen leven. Dit onderscheid in karakter zien we al bij de discipelen van de Heer Jezus die allemaal verschillend zijn, maar toch samen Hem volgen. Het is te wensen dat de vrede die straks overal op aarde aanwezig zal zijn, nu al onder de gelovigen in de plaatselijke gemeenten aanwezig is.
In de huidige tijd trekken de discipelen van Christus erop uit, de wereld in, om Christus’ boodschap overal te brengen. Maar “op die dag” (vers 10) zullen alle volken naar Christus vragen. Daartoe zullen de volken naar Jeruzalem optrekken (vgl. Js 2:3). Daar zullen ze van Israël onderwijs ontvangen over Christus, want de Israëlieten zullen “priesters van de HEERE” worden genoemd (Js 61:6).
Christus is het Centrum tot Wie allen komen. Ze zullen Hem zien als de verheerlijkte Mens en Hem erkennen als “de Wortel van Isaï”, dat wil zeggen als Degene aan Wie het huis van David zijn ontstaan te danken heeft (Op 22:16). Bij “Loot” (vers 1) denken we aan Christus als Mens, Die uit het geslacht van David voortkomt. Bij “Wortel” denken we aan Hem in Zijn Godheid, uit Wie het geslacht van David voortkomt. Hij is zowel de Oorsprong als de Nakomeling van het geslacht van David. Als God is Hij de Oorsprong en als Mens is Hij de Nakomeling.
Ze zullen Hem ook zien als de “banier voor de volken”, als Degene Die boven alle volken verheven is en naar Wie alle volken zich zullen richten (Ps 72:8-11,17). Hij is het grote oriëntatiepunt. Bij Hem is rust, een rust die Hij uitspreidt over de hele aarde. Omdat alles op aarde in overeenstemming met Zijn wil is, is de hele aarde “Zijn rustplaats” en daarom een heerlijke rustplaats. Allen die dan op aarde wonen, delen in die rust (Mi 4:2-3).
Het centrum van de rust zal Gods woonplaats Jeruzalem zijn. Dat is de stad die Hij uitgekozen heeft om Zijn Naam daar te laten wonen. Het gebed van David zal dan in vervulling zijn gegaan: “Sta op, HEERE, [ga] naar uw rustplaats” (Ps 132:8a,13-14; 2Kr 6:41). De heerlijkheid van deze rustplaats komt tot uiting in de ‘Sjechina’, dat is de wolk van de HEERE als het zichtbare teken van de heerlijkheid van Zijn tegenwoordigheid.
Paulus citeert vers 10 in Romeinen 15 (Rm 15:12). Hij doet dat om aan te tonen dat niet alleen Israël, maar ook de volken in Gods heilsplan zijn opgenomen. Let wel, het gaat niet om de gemeente. Die is in het Oude Testament een verborgenheid. Waar het hier om gaat, is dat Gods hart ook in het Oude Testament uitgaat naar de volken buiten Israël. Ze hebben zeker een andere plaats dan Israël. Israël was en blijft Gods uitverkoren volk. Dat volk heeft in de heilsgeschiedenis een aparte plaats, maar daarmee heeft God de andere volken niet verworpen.
11 - 14 Het overblijfsel bijeengebracht
11 En het zal op die dag gebeuren
dat de Heere opnieuw, voor de tweede keer, met Zijn hand
het overblijfsel van Zijn volk zal verwerven,
dat overgebleven zal zijn in Assyrië en in Egypte,
in Pathros, Cusj, Elam,
en in Sinear, Hamath en op de eilanden in de zee.
12 Hij zal een banier omhoogheffen onder de heidenvolken
en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen
en hen die vanuit Juda overal verspreid zijn, bijeenbrengen
van de vier hoeken van de aarde.
13 Dan zal de afgunst van Efraïm verdwijnen,
en wie Juda in het nauw drijven, zullen uitgeroeid worden.
Efraïm zal niet [langer] jaloers zijn op Juda,
en Juda zal Efraïm niet [meer] in het nauw drijven.
14 Zij zullen op de schouder van de Filistijnen neerstrijken in het westen,
samen zullen zij de mensen van het oosten uitplunderen.
Zij zullen hun hand uitstrekken tegen Edom en Moab,
en de Ammonieten zullen hun gehoorzaam zijn.
“Op die dag” zal “de Heere opnieuw, voor de tweede keer” het verstrooide overblijfsel van Israël en Juda uit alle volken bijeenbrengen (verzen 11-12). De eerste keer heeft Hij dat gedaan door de terugkeer van een overblijfsel uit de Babylonische ballingschap onder Kores (Ea 1:1-3) met later een aanvulling onder Ezra (Ea 7:1,6-8). Het door Hem uit de Babylonische ballingschap bevrijde volk heeft de beloofde zegen van zich gestoten door Hem te verwerpen in Wie alle zegen vervat is.
Als de Heer Jezus regeert, zal Hij al Gods beloften vervullen aan een overblijfsel dat door Hem bijeenvergaderd is “van de vier hoeken van de aarde”, dat is overal vandaan, vanuit de uiterste einden van de aarde. Dit overblijfsel bestaat uit nakomelingen uit “Israël” (de tien stammen) en uit “Juda” (de twee stammen) die overal heen verstrooid waren.
Ze komen uit “Assyrië”, het wereldrijk, waarvan het kerngebied altijd Noord-Irak is geweest, met de steden Assur en Ninevé. Het wereldrijk Assyrië loopt van Noord-Irak tot Pakistan. Ze komen ook uit “Egypte”. “Pathros” betekent het Zuidland, dat is Egypte en dan vooral Onder-Egypte. “Cusj” is Ethiopië en Soedan. Ook daar vandaan zijn in de loop van de tijd al veel Joden naar Israël teruggekeerd.
De terugkeer uit “Elam” zien we in de uittocht uit Perzië, dat is Iran. “Sinear” is het huidige Zuid-Irak met daarin de stad Babel. Sinear is gelijk aan Babel. “Hamath” is het huidige Syrië. Met “de eilanden in de zee” kan Europa bedoeld zijn. Het zijn de landen en eilanden in en direct rond de Middellandse Zee. In de afgelopen tientallen jaren hebben we meegemaakt hoe Joden uit al de genoemde gebieden naar het land Israël zijn gegaan. We kunnen dit zien als een eerste vervulling van wat Jesaja hier profeteert.
Efraïm, het tienstammenrijk, zal niet meer jaloers zijn op de bevoorrechte plaats van Juda, en Juda zal zich niet meer dominant opstellen tegenover Efraïm (vers 13), zoals dat in de tijd van Jesaja wel het geval is. De wortel van jaloersheid (Js 9:20a), die sinds de tijd van de scheuring van het rijk in twee en tien stammen bestaat (1Kn 12:19-20), is eindelijk verdwenen. Efraïm is voorgoed van deze kwaal, jaloersheid, genezen. Ze zullen één volk zijn en als broeders samenwonen (Ez 37:22). Samen zullen zij in navolging van de HEERE en bekleed met Zijn kracht de vijanden, de omringende volken, bestrijden en onderwerpen en zich zo van hun juk ontdoen (vers 14; Mi 5:7-8).
Hier wordt over een overwinning op “de Filistijnen … in het westen” gesproken. Dat ziet op de toekomstige verovering van de Gazastrook. “De schouder” ziet op de westelijke berghelling. Daar zullen de Israëlieten hen in vliegende vaart aanvallen. Verder worden ook Edom, Moab en de Ammonieten onderworpen. Edom is het gebied van Zuid-Jordanië, Moab het gebied van Midden-Jordanië en Ammon het gebied van Noord-Jordanië. Heel Jordanië zal onder hun gezag komen.
Eenheid en eensgezindheid zijn ook voor de geestelijke strijd die wij voeren een absolute voorwaarde (Fp 1:27b).
15 - 16 Een gebaande weg
15 Dan zal de HEERE de inham van de zee van Egypte met de ban slaan,
en Hij zal Zijn hand opheffen tegen de rivier [de Eufraat] door Zijn sterke wind.
Hij zal haar uiteenslaan in zeven stromen,
en maken dat men er met [zijn] schoenen doorheen kan gaan.
16 Er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel van Zijn volk,
die overgebleven zal zijn in Assyrië,
zoals het met Israël gebeurde
op de dag dat het wegtrok uit het land Egypte.
De HEERE zal een doorgang maken voor de verdrevenen van Zijn volk om naar het land terug te keren. Hij heeft dat vroeger gedaan door het water van de Rode Zee te laten wijken om Zijn volk vanuit Egypte in de woestijn te voeren (vers 15). Hij heeft daarvoor een krachtige wind gebruikt (Ex 14:21).
Hij zal opnieuw een weg banen voor Zijn volk. Daarvoor zal Hij geografische veranderingen laten plaatsvinden, zodat er een weg zal ontstaan waarlangs ze vanuit Assyrië in het beloofde land kunnen komen (vers 16). Iets dergelijks vinden we ook aan het einde van de grote verdrukking wanneer de Eufraat droogvalt (Op 16:12). Hierdoor is er ook een doorgang voor het volk Israël om hun erfdeel in bezit te nemen, het erfdeel dat de HEERE heeft beloofd aan Abraham, Izak en Jakob (Gn 15:15-21).