Inleiding
In het eerste deel van het boek Jesaja (Jesaja 1-12) wordt de aandacht op de verlossing van Juda en Jeruzalem gevestigd. Jesaja 12 is een passend slot van dit deel. Het heeft de vorm van een lied. In de voorgaande hoofdstukken is veel gezegd over de zonden van Gods volk en de waarschuwing van Gods toorn daarover. Er is ook gesproken over de vergeving die God aanbiedt bij berouw en de beloften van een heerlijke toekomst voor Zijn volk. Gods Naam zal verheven zijn en Zijn Koning zal regeren. Daarop sluit de lofpsalm van dit hoofdstuk naadloos aan.
In zekere zin kunnen we het vergelijken met het lied van Mozes in Exodus 15, dat gezongen wordt direct na de doortocht door de Rode Zee. Enkele daarin gebruikte uitdrukkingen komen hier terug.
Het hoofdstuk bestaat uit twee delen. Beide delen beginnen met de woorden: “Op die dag zult u zeggen.” Het eerste deel (verzen 1-3) kijkt terug naar Jesaja 1-11. Het tweede deel (verzen 4-6) kijkt vooruit naar de behoudenis als gevolg van de oordelen over de volken die in Jesaja 13-23 worden beschreven.
1 - 3 Dankbetoon
1 Op die dag zult u zeggen:
Ik dank U, HEERE, dat U toornig op mij geweest bent,
maar Uw toorn is afgekeerd en U troost mij.
2 Zie, God is mijn heil,
ik zal vertrouwen en geen angst hebben,
want mijn kracht en psalm is de HEERE HEERE,
en Hij is mij tot heil geworden.
3 U zult met vreugde water scheppen
uit de bronnen van het heil.
Op de vooruitblik naar de heerlijke tijd van het vrederijk in het vorige hoofdstuk moet wel een danklied volgen. Dat gebeurt in dit hoofdstuk. We horen de lofzang van het vrederijk. De Geest van Christus legt het verloste volk, het overblijfsel, het derde deel dat aan de oordelen ontkomen is (Zc 13:8) en de zegen geniet, het lied in de mond (vers 1). Het is de aardse tegenhanger van het lied dat de hemelse heiligen zingen voordat de oordelen over de aarde komen (Op 5:9-13; vgl. Op 15:3-4).
Het is een lied in de ‘ik’-vorm. Iedere Israëliet heeft zijn eigen relatie met de HEERE. In dit lied bezingt elk lid van Gods volk dat de HEERE terecht toornig op hem is geweest. Tevens zingen ze het ook samen. Ze zullen Hem er zelfs voor loven dat Hij toornig op hen is geweest, want daardoor heeft Hij hen tot Zichzelf teruggebracht. De toorn van God komt tot uiting door middel van Zijn roede: de Assyriërs (Js 10:5-6). De uitwerking ervan is dat Israël nu de rechtvaardigheid van Gods toorn erkent, een teken van hun bekering en herstel. De roede van God heeft nu zijn doel bereikt.
Tot nog toe is de toorn van God niet afgewend. Maar nu bezingen ze ook het einde van Zijn toorn en de troost die Hij hun daarna heeft gegeven (vgl. Js 40:1-2). Ieder is zich bewust van zijn zonden, maar ook van Gods vergeving. Gods tucht ingeval van zonde is altijd bedoeld om mensen tot omkeer naar Hem toe te brengen. Gods tucht als er geen directe zonde is, is altijd bedoeld om de Zijnen voor zonde te bewaren en hen dicht bij Zich te houden.
Na de erkenning van de rechtvaardige toorn van de HEERE, een toorn die in de gramschap van God (Js 10:5) zijn hoogtepunt heeft gevonden, bezingen zij God en Wie Hij en wat Hij voor hen is (vers 2). Zoals hierboven al is opgemerkt, kunnen we het vergelijken met het lofgezang van Israël nadat het volk uit Egypte is bevrijd (Ex 15:2; Ps 118:14). Hij is het “heil” of de behoudenis van de ontkomen gelovige.
Het woord heil of behoudenis is in het Hebreeuws jeshuah. Het is een woord dat Jesaja meer dan enige andere profeet gebruikt. Daarin herkennen we de naam Jeshua, Jezus, dat betekent ‘Jahweh is heil of behoudenis’. In het woord heil is de naam van de Heer Jezus als het ware verborgen aanwezig. De naam ‘Jezus’ blijft in het Oude Testament verborgen.
Die Naam staat in verbinding met Zijn geboorte (Js 49:1) en wordt daarom ook pas bekendgemaakt als Hij op het punt staat geboren te worden. Aan die bekendmaking wordt direct ook de betekenis van Zijn Naam verbonden: “En u zult Hem de naam Jezus geven, want Hij zal Zijn volk behouden van hun zonden” (Mt 1:21). ‘Behouden’ en ‘heil’ hebben dezelfde grondbetekenis. Het woord heil of behoudenis met die rijke betekenis komt drie keer voor in de verzen 2-3.
In hun dankbaarheid over de behoudenis spreken ze over de “HEERE HEERE”, dus twee keer de naam Jahweh (vgl. Js 26:4), wat Zijn Naam is als de God van het verbond dat Hij met Zijn volk heeft gesloten. Zij zijn aan dat verbond ontrouw geweest, maar Hij heeft alle voorwaarden ervan op Zich genomen en daaraan voldaan. Ze beklemtonen hiermee dat alle zegen alleen te danken is aan de volkomen trouw van de HEERE aan Zijn verbond.
De naam “Jah Jahweh” (HEERE HEERE) is afkomstig uit Exodus 34: “De HEERE HEERE, God, barmhartig en genadig …” (Ex 34:6). Deze Naam benadrukt dat de volkomen trouw van de HEERE aan Zijn verbond gebaseerd is op Zijn barmhartigheid en genade. Het vertrouwen van het gelovig overblijfsel is – net als dat van Hizkia (Jesaja 36-37) – op de HEERE, in tegenstelling tot het vertrouwen van Juda onder koning Achaz (Js 7:10-12), die zijn vertrouwen stelt op de koning van Assyrië.
Als gevolg daarvan kunnen ze nu met vreugde water scheppen (vers 3), dat is zich verkwikken met alles wat de behoudenis voor hen inhoudt. Er zijn zeven feesten van de HEERE, van het Pascha tot en met het Loofhuttenfeest (Lv 23:4-43). Die feesten hebben een betekenis in de heilsgeschiedenis. In de profetische betekenis van die feesten zien we de periode die verloopt van de dood van de Heer Jezus tot het vrederijk. Het Loofhuttenfeest is het grote feest van de vreugde van de eindtijd. In het Jodendom heeft men Jesaja 12 toegepast op het Loofhuttenfeest. De priester haalt bij die gelegenheid elke dag water uit de Siloahbron dat hij onder groot gejuich in een zilveren bak naast het koperen brandofferaltaar uitgiet.
Wij kennen de ware betekenis ervan en weten dat de bron van de behoudenis Christus is (Jh 4:14). We zien dat op het Loofhuttenfeest, als Hij op de laatste, de grote dag van het feest, roept tot ieder die dorst heeft: “Als iemand dorst heeft, laat hij bij Mij komen en drinken” (Jh 7:37b). Hier zien we hoe er uit Hem geput wordt en dat wie het levende water heeft ontvangen als een vat, het door kan geven aan anderen. Elke zegen is in Hem te vinden. Alle bronnen van de gelovige zijn in Hem (Ps 87:7). Wie bij Hem drinkt, kan ook anderen verkwikken.
We zien dit water scheppen uit de bronnen ook in de eindtijd. Daar komt de grote menigte die niemand kan tellen, uit de grote verdrukking en wordt door het Lam gevoerd “naar bronnen van levenswateren” (Op 7:15-17).
4 - 6 Vreugde-uitingen als getuigenis
4 Op die dag zult u zeggen:
Dank de HEERE, roep Zijn Naam aan,
maak Zijn daden bekend onder de volken,
roep in herinnering dat Zijn Naam hoogverheven is.
5 Zing psalmen voor de HEERE, want Hij heeft zeer grote dingen gedaan.
Laat dit bekend worden over heel de aarde!
6 Juich en zing vrolijk, inwoonster van Sion,
want groot in uw midden is de Heilige van Israël.
Als ze eerst hebben geschept uit “de bronnen van het heil” (vers 3) en vol zijn geworden, worden ze, als ze doorgaan met water scheppen, overlopende vaten. Het overlopende water stroomt naar anderen. Dat zien we vanaf vers 4. Het eerste “op die dag” (vers 1) brengt de vreugde over de eigen behoudenis tot uitdrukking. In het tweede “op die dag” (vers 4) gaat het om de wereldwijde behoudenis van de HEERE.
Het resultaat van alle heerlijke dingen die ze in de voorgaande verzen hebben bezongen, is dat zij elkaar oproepen om de HEERE te loven en om van Zijn daden te getuigen onder alle volken. Iedereen moet weten dat Hij “zeer grote dingen” heeft gedaan (vers 5). Het grootste van al die dingen is wel het werk van de Heer Jezus op het kruis van Golgotha. Op grond daarvan heeft God kunnen besluiten dat de behoudenis tot Israël komt en door de volheid van Israël ook tot de volken gaat (Rm 11:12b).
We vinden hier een voorbeeld van geestelijke groei. Eerst is de gelovige vol vreugde over wat hij zelf heeft ontvangen en over zijn persoonlijke verhouding tot de Heer. Daarna ziet hij in dat het noodzakelijk is dat hij getuigt van de heerlijkheid van God en anderen oproept om zich te bekeren en God de eer te geven. Zo worden zij, nadat ze gedronken hebben uit de bron van de behoudenis, zelf tot stromen van levend water voor anderen (Jh 7:37-38).
Wat is onze reactie op wat de Heer Jezus voor ons heeft gedaan? Wij zouden nog veel enthousiaster Hem moeten eren en veel ijveriger van Hem moeten getuigen dan Israël. De zegen van Israël beperkt zich tot de aarde en is stoffelijk. Onze zegeningen zijn geestelijk, hemels en eeuwig. Als we beseffen waarvan Hij ons heeft bevrijd en wat Hij ons heeft geschonken, kunnen we niet zwijgen.
Deze opdracht krijgt nog meer kracht door de bevestiging dat de “Heilige van Israël” in hun midden is. Deze Naam is weer speciaal voor Jesaja. Zijn aanwezigheid in hun “midden” is “groot” en is reden om te juichen en te jubelen (vers 6).
Hiermee eindigt het en dat is ook het grootste: de Heilige van Israël groot in het midden. Het woord dat wordt gebruikt voor ‘midden’ wordt een aantal keren vertaald met ‘ingewanden’. We zouden kunnen zeggen dat Hij Zich bevindt waar de collectieve gevoelens en genegenheden naar Hem toe hun oorsprong vinden. Iets dergelijks zien we bij gemeente waarvan Christus het centrum is van de vier dimensionale glorie (Ef 3:17-19). Hij wil als zodanig wonen in ons hart waar Hij gekend kan worden in Zijn liefde die de kennis te boven gaat.
De tegenwoordigheid van de Heer Jezus in het midden van de gemeente geeft de gelovigen voor wie dit een werkelijkheid is, echte voldoening. Het bewerkt aanbidding en geeft kracht om van Hem te getuigen. Het werkelijke besef van Zijn aanwezigheid geeft de gemeente vreugde. Als dit besef niet aanwezig is, is het samenkomen alleen routine en bewerkt het niets, niet naar God toe en niet naar de wereld toe.