1 - 7 Israël zal in bloei staan
1 De woestijn en de dorre plaatsen zullen vrolijk zijn,
de wildernis zal zich verheugen en in bloei staan
als een roos.
2 Zij zal welig in bloei staan en zich verheugen,
ja, zij zal zich verheugen en juichen.
De luister van de Libanon is haar gegeven,
de glorie van de Karmel en de Saron.
Ze zullen zien de heerlijkheid van de HEERE,
de glorie van onze God.
3 Versterk de slappe handen,
verstevig de wankele knieën;
4 zeg tegen onbedachtzamen van hart:
Wees sterk, wees niet bevreesd!
Zie, uw God!
De wraak zal komen,
de vergelding van God;
Híj zal komen en u verlossen.
5 Dan zullen de ogen van de blinden worden opengedaan,
de oren van de doven zullen worden geopend.
6 Dan zal de kreupele springen als een hert,
de tong van de stomme zal juichen.
Want in de woestijn zullen wateren zich een weg banen
en beken in de wildernis.
7 Het dorre land zal tot een [water]poel worden,
het dorstige land tot waterbronnen;
op de woonplaats van jakhalzen, [waar] hun rustplaats was,
zal gras zijn, met riet en biezen.
Op de verdelging van de antichristelijke machten door Christus bij Zijn tweede komst, beschreven in het vorige hoofdstuk, zal volgen wat in dit hoofdstuk wordt beschreven: het vrederijk. Na de stormen van het oordeel volgt nu de verkwikkende kalmte van de zegen, ja, de volle blijdschap ervan (vers 10). Het hart van Jesaja zal sneller zijn gaan kloppen, als hij in de geest deze tijd vooruitziet en beschrijft. Het Nieuwe Testament noemt het de tijd dat de schepping zal zijn vrijgemaakt van de slavernij van de vergankelijkheid (Rm 8:21).
In tegenstelling tot de woestenij van Edom zal het land van Israël bloeien als een roos (vers 1). Zo woest en leeg als Edom zal zijn, zo heerlijk is wat de HEERE tot stand brengt in het land van de belofte. Terwijl het land van Edom een woestenij wordt, verandert de woestenij van Israël in een bloeiende tuin. De heerlijkheid van de HEERE en de luister van God zullen geopenbaard worden in de vruchtbaarheid van het land als gevolg van de heersende gerechtigheid (vers 2).
Slappe handen zullen worden gesterkt, knikkende knieën zullen stevig worden (vers 3). De schrijver van de brief aan de Hebreeën moedigt de Hebreeën met dit vers aan, en ook ons, als het ons wel eens te veel dreigt te worden, als we in gevaar komen de moed te verliezen en de hoop op te geven dat de Heer en Zijn rijk komen (Hb 12:12). Als we in het geloof de blik weer richten op wat ons is beloofd, zullen onze slappe handen weer voor de Heer aan het werk gaan en onze knieën weer stevig worden om vastbesloten de weg van navolging van de Heer Jezus te gaan.
Angst zal worden uitgebannen (vers 4). De wraak van hun God over hun vijanden zal worden gevolgd door een definitieve verlossing. “Zie, uw God” geldt de Messias. De Messias Die komt, is God (Js 40:9). Hij zal zowel het oordeel over de vijanden voltrekken als zegen brengen voor het overblijfsel. Blinden en doven zullen genezen worden (vers 5). De kreupele zal springen en de stomme zal zingen (vers 6).
Hoewel zij geen verheerlijkte lichamen zullen hebben, zullen zij wel herstelde, gezonde lichamen hebben, want ziekte moet in het vrederijk wijken. Dat betreft niet alleen lichamelijke genezing. Ook in geestelijk opzicht zal Israël, de blinde en dove knecht van de HEERE (Js 42:19), genezen worden door de Messias, Die de volmaakte Knecht van de HEERE is (Mt 12:17-21).
De Heer Jezus laat bij Zijn eerste komst, tijdens Zijn leven op aarde, daarvan de voorafschaduwing zien, als Hij de ogen van blinden opent en de doven doet horen. Deze wonderen zijn het bewijs dat Hij de beloofde Messias is (Mt 11:4-6). Hij is de Messias, ook al neemt Hij op dat moment nog niet de wereldheerschappij op Zich omdat het volk Hem verwerpt. De wonderen die Hij doet, zijn “[de] krachten van [de] toekomstige eeuw” (Hb 6:5), dat is het duizendjarig vrederijk, waarin die krachten thuishoren. De wonderen die de Heer doet, verwijzen daarnaar. Ze zijn een voorproef van die tijd. Dat is wat Jesaja hier beschrijft. Hij gebruikt het woord “dan”, wat verwijst naar die tijd. Deze wonderwerken zijn niet kenmerkend voor de gemeente.
De vreselijke toestanden van smart in de grote verdrukking zullen plaatsmaken voor de heerlijkheid van God in het geluk van Zijn verlosten. De woestijn, de opengescheurde grond, het dorstige land, het zal allemaal en helemaal vruchtbaar worden (vers 7). De natuur zal de voordelen plukken van het verdwijnen van de geestelijke en menselijke vijandige machten en van de aanwezigheid van de heerlijkheid van de HEERE en Zijn aardse en Zijn hemelse volk.
8 - 9 De heilige weg
8 Daar zal zijn een effen baan, een weg;
de heilige weg zal hij genoemd worden.
Een onreine zal er niet over gaan,
want hij zal [alleen] voor hen zijn. Wie [deze] weg ook gaat,
zelfs dwazen zullen niet dwalen.
9 Daar zal geen leeuw zijn,
geen verscheurend dier zal erop komen;
ze zullen daar niet aangetroffen worden,
maar de verlosten zullen [die] bewandelen.
De weg, waardoor Gods volk in staat wordt gesteld om omgang met elkaar te hebben en met elkaar te communiceren, zal aan de HEERE geheiligd zijn (vers 8). Het is een weg als de gebaande ofwel brede weg waarop ook andere volken zullen wandelen, een weg die door de woestijn naar Israël loopt (Js 19:23). Het is niet mogelijk een dwaalweg te gaan of elkaar niet te begrijpen. Er is alleen een “heilige weg” te bewandelen, waarop geen onreine kan wandelen. Het is de weg die leidt naar Jeruzalem.
De weg in de tegenwoordigheid van God is altijd de weg van heiligheid. In die dag, als de harten van de mensen naar de HEERE teruggekeerd zijn, zal Hij hen tot Zichzelf leiden langs de weg van heiligheid, naar de berg Sion, waar Zijn troon gevestigd zal zijn en vanwaar Zijn wet over de hele aarde zal gaan.
Die weg is tevens een beeld van de Heer Jezus. Voor ons is Hij de weg tot de Vader (Jh 14:6), tot de gemeenschap met Hem. Door Hem zullen we eeuwig in de tegenwoordigheid van de Vader in het Vaderhuis zijn.
Hij is ook voor Zijn aardse volk de enige weg tot alle aardse zegeningen die ze in het vrederijk zullen genieten. Deze weg is er alleen voor hen die gemeenschap met God hebben, “in hun hart zijn de gebaande wegen” (Ps 84:6). Zo is er ook in het nieuwe Jeruzalem slechts één straat, “de straat … van zuiver goud” (Op 21:21b). Ook daar zal onmogelijk iets onheiligs of onreins kunnen komen, evenmin kan men er dwalen of iets doen wat in tegenspraak is met Gods heerlijkheid, waarvan het goud een beeld is.
Er zal niets zijn wat voor de verlosten gevaar kan opleveren omdat zij in gehoorzaamheid wandelen (vers 9; vgl. 1Kn 13:21-24; Ri 14:5). Hij is alleen voor de verlosten. Zij bewandelen de weg van zegen die de mensen in de voorbije tijden in de wereldgeschiedenis steeds hebben willen aanleggen. Al die inspanningen hebben niets anders dan ellende teweeggebracht omdat alles gebaseerd is op egoïsme en machtsmisbruik. Geen enkele beschaving is in staat gebleken oorlog en ziekte uit te bannen, ondanks alle vredesconferenties en verdragen. Alleen Christus kan en zal orde brengen. Zijn wederkomst is de enige en zekere hoop op duurzame vrede.
10 De vrijgekochten van de HEERE
10 Want wie door de HEERE zijn vrijgekocht, zullen terugkeren;
zij zullen Sion binnenkomen met gejuich.
Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn,
vreugde en blijdschap zullen zij verkrijgen,
verdriet en gezucht zullen wegvluchten.
Het gedeelte besluit met een belofte die in Jesaja 51 wordt herhaald (Js 51:11) – waardoor beide hoofddelen van het boek dezelfde boodschap van troost laten horen; dit is een bewijs van de eenheid van het boek. In het vooruitzicht van de hiervoor beschreven heerlijke situatie zullen ”wie door de HEERE zijn vrijgekocht” naar het land terugkeren. Niemand zal achterblijven in het land van zijn ballingschap (Ez 39:28; Mt 24:31).
In plaats van as op hun hoofd als teken van rouw zal er vreugde op hun hoofd zijn. Deze vreugde zal nooit meer verstoord worden. De vreugde van de terugkeer zal vergroot worden door de blijdschap en vreugde die ze zullen ervaren als ze in het land zijn gekomen. Alle leed en de uitingen daarvan zullen dan vergeten zijn; ze zullen bij wijze van spreken bij het zien van al die heerlijke dingen op de vlucht slaan om tot in eeuwigheid nooit meer terug te keren.
Zo eindigt dit derde gedeelte van het boek Jesaja, net als het eerste en het tweede gedeelte (Js 12:1-6; 27:2-13), met het “gejuich” van “eeuwige blijdschap”. Dit doet denken aan de situatie van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die daarna komt: “En ik hoorde een luide stem vanuit de troon zeggen: Zie, de tabernakel van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn, <hun God>. En Hij zal elke traan van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschrei, noch pijn zal er meer zijn, <want> de eerste dingen zijn voorbijgegaan” (Op 21:3-4).