Inleiding
Dit is geen eenvoudig hoofdstuk. Maar dat hoeft ons niet af te schrikken om te proberen de betekenis van de profetie te ontdekken. Het zal ons in elk geval bescheiden houden en ons bewust maken dat we voor de uitleg afhankelijk zijn van de voorlichting van Gods Geest.
Als we bij het onderzoek van het profetische woord op moeilijkheden stuiten, mag ons dat extra aansporen de Heer te vragen ons duidelijkheid te geven. Dan geeft Hij altijd duidelijkheid naar de mate die wij kunnen bevatten en die voor de opbouw van ons geloofsleven nuttig is. Het gaat niet om vermeerdering van verstandelijke kennis van toekomstige gebeurtenissen, maar dat ons hart meer naar Hem zal uitgaan. Een moeilijkheid in de uitleg van de profetie heeft, als het goed is, die uitwerking. Tevens zal het ons voorzichtig maken in bepaalde gevallen al te stellige beweringen te doen.
Dit hoofdstuk is een voortzetting van Jesaja 17. Het begint niet met het woord ‘last’, maar met het woord “wee” dat ook in het vorige hoofdstuk wordt genoemd (Js 17:12), wat op een voortzetting duidt. In Jesaja 17 gaat het om de verdelging van Efraïm door de koning van het noorden; in dit hoofdstuk gaat het om de verdelging van Israël, in dit geval vooral Juda, door dezelfde koning van het noorden. Dit hoofdstuk verklaart hoe de positie van Juda is ten tijde van de aanval van de koning van het noorden.
1 Het land aan de overkant van de rivieren
1 Wee het land van vleugelgegons,
dat aan de overkant van de rivieren van Cusj is,
Opmerkelijk is dat het hoofdstuk niet begint met een nieuwe ‘last’, maar met een “wee” (vers 1). Een ‘wee’ is een aankondiging van een boodschap van oordeel. Zoals hiervoor al is opgemerkt, lijkt dat erop te wijzen dat het een direct vervolg is van het vorige hoofdstuk (Js 17:12-14), waar een ‘wee’ (Js 17:12) wordt uitgesproken over het woeden van de volken.
Het eerste kenmerk van het land waarover Jesaja nu gaat profeteren, vinden we in de aanduiding dat het een land is van “vleugelgegons” of dat “schaduwachtig is aan de frontieren” (Statenvertaling). Een vleugel ziet net als schaduw op bescherming (Ru 2:12; Ps 17:8; 36:8; 57:2). Alleen gaat het hier niet om de vleugel of bescherming van de HEERE. Het is een machtig land dat gekenmerkt wordt door het geluid van vliegende wezens. Kunnen wij hierbij denken aan een luchtmacht? Het woord vleugelgegons is ook verbonden aan het geluid van een sprinkhanenzwerm. Cusj is een land waar veel sprinkhanenplagen voorkomen.
De beschrijving spreekt vervolgens over een land “dat aan de overkant van de rivieren van Cusj” ligt (Gn 10:6; vgl. Zf 3:10). Daarmee wordt niet alleen Ethiopië bedoeld. Tot Cusj behoorden het tegenwoordige Zuid-Egypte, Soedan en Noord-Ethiopië. Het land ligt “aan de overkant van de rivieren” (meervoud). Deze rivieren zijn de Nijl en de Eufraat. De Cusjieten vinden we ook in Mesopotamië, bij de Eufraat en de Tigris.
Verder staat er dat het een land is aan “de overkant” van die beide rivieren. Dat hoeft niet per se te betekenen dat het direct aan de overkant is, want ‘overkant’ kan ook worden vertaald met ‘langs’. Het Hebreeuwse woord me-eber betekent ook ‘tot voorbij’. Dan kan het ook verder weg liggen dan vlak erbij. Het is een ander land dan de landen en volken waarover in de profetieën wordt gesproken en die in de buurt van Israël liggen. Dit land moet ver van Israël vandaan liggen.
2 Gezanten tot Israël
2 dat gezanten zendt over de zee,
en in boten van biezen over het water.
Ga, snelle boden,
naar een volk, getrokken en geplukt,
een volk, gevreesd van toen af en daarna,
een volk van regel op regel en van vertrapping,
bij wie rivieren zijn land beroven.
Dat land zendt “gezanten … over de zee” – wat betekent dat het land niet in de buurt ligt – tot een volk dat “getrokken en geplukt” is (vers 2). Dat sluit precies aan bij het slot van het vorige hoofdstuk. Israël is dat getrokken en geplukte volk. Zijn vijanden hebben het uit zijn land getrokken en kaalgeplukt. Het is een “gevreesd” volk, in de zin van wonderbaar of geducht, omdat het een wonderbare en geduchte God heeft Die een wonderbaar plan heeft met Zijn volk. Het doel van het gezantschap lijkt om Juda te bewegen een bondgenootschap met hem aan te gaan tegen Assyrië.
Het gezantschap van “snelle boden” gebruikt “boten van biezen” (vgl. Jb 9:26a). Het zijn ‘snelle’ boden, want de tijd dringt voor dat land. Juda lijkt een goede bondgenoot, want het heeft een sterk leger en een reputatie die vrees inboezemt. Egypte, Kanaän en de omringende volken hebben het vroeger ondervonden. Dat het om Juda moet gaan, blijkt ook uit de beschrijving dat het een volk van “regel op regel” is omdat God het Zijn wetten, de Thora, met regelgeving heeft gegeven.
Het is ook een volk “van vertrapping”, want het is vele malen in zijn geschiedenis vertrapt. Het is een land dat door rivieren van zijn land wordt beroofd, wat wil zeggen dat Israël vele malen van zijn vrijheid is beroofd door landen aan de rivieren. We kunnen hierbij denken aan Assyrië (Js 8:7; 17:12).
Het verre land aan de andere zijde van de rivieren spant zich in om met de Joden een verbond te sluiten en het lijkt allemaal te slagen. Als de geschiedkundige uitleg van dit gedeelte moeilijk te verklaren is, dan lijkt de profetische uitleg toch duidelijker. Een vergelijking met andere gedeelten uit de Bijbel suggereert – gezien vanuit het perspectief van Jesaja – dat dit verre land mogelijk het toekomstige herstelde Romeinse rijk zal zijn, Europa met bondgenoten. De profeet Daniël spreekt over een verbond voor velen en de vleugel van gruwelen (Dn 9:27) en het eren door de antichrist van de god van de vestingen, dat wil zeggen een sterke militaire macht (Dn 11:38).
3 Israël in zijn land teruggekeerd
3 Alle inwoners van de wereld
en bewoners van de aarde,
wanneer men de banier omhoogheft op de bergen, zult u het zien;
en wanneer men [op] de bazuin blaast, zult u het horen!
Na de beschrijving in de verzen 1-2 komt in dit vers de oproep tot “alle inwoners van de wereld en bewoners van de aarde” om aandachtig te “zien” en te “horen” naar alles wat dit volk uit het verre land met Israël doet. Het zal erin slagen Israël in zijn land te brengen onder een eigen banier of vlag. Dat de banier omhoog gehesen is op de bergen, wil zeggen dat de staat Israël een belangrijk positie gaat innemen in de wereld. Dit kunnen we nu al vaststellen.
Het zal ook de bazuin van vrijheid blazen. Dat is in het jaar 1948 gebeurd voor het oog van de hele wereld. Dit is slechts een voorvervulling van wat nog meer gaat gebeuren (Ez 37:1-28). Alle bewoners van de aarde zullen er getuigen van zijn dat de toekomst aan Israël is (vgl. Js 11:12).
4 De HEERE ziet rustig toe
4 Ja, zo heeft de HEERE tegen mij gezegd:
Ik zal rustig toezien vanuit Mijn [woon]plaats,
als de zinderende hitte bij [zon]licht,
als een nevel van dauw in de hitte van de oogst[tijd].
Vervolgens lezen we in dit vers wat de HEERE tijdens al de activiteiten van het verre volk en van Zijn volk zal doen. Hij zal al die drukte rustig gadeslaan, zonder Zich er mee te bemoeien. Hij houdt Zich stil, het heeft Zijn zegen niet. Het zijn activiteiten waarin Hij niet betrokken wordt. Dat betekent niet dat alles buiten Hem om gaat.
Hoewel Hij er Zelf geen actief aandeel in heeft, staat Hij toe dat al deze handelingen gebeuren. Hij staat het toe omdat het in Zijn plan past. Het gebeurt in Zijn voorzienigheid. Wel is Hij op de achtergrond “als de zinderende hitte bij [zon]licht” en “als een nevel van dauw in de hitte van de oogst[tijd]” bezig Zijn volk voor te bereiden op de zegen van het land.
Profetisch wijst dit op de eerste fase van het herstel van Israël. Vergelijk het visioen van het dal met de dorre doodsbeenderen (Ez 37:1-10). De verspreide beenderen worden hersteld tot lichamen, maar zij zijn nog zonder geest, nog niet levend. Zo is Israël nu terug in het land, maar zonder geestelijk leven.
De boden van het verre land (vgl. Js 39:1-8) mogen haast hebben, de HEERE heeft dat niet. Daarom zou Israël zich ook niet overhaast met dat land moeten verbinden, alsof hun dat enige kracht tegen de oprukkende vijand zou bieden. Steun zoeken bij mensen zal altijd op een teleurstelling uitlopen (Js 20:5-6; Ps 118:8-9). Dat zal het ongelovige Israël in de eindtijd ondervinden. Het zal zwaar te lijden krijgen, ondanks alle gesloten verbonden en toegezegde hulp.
5 - 6 De HEERE gaat handelen
5 Ja, vóór de oogst, als de bloei voorbij is
en de bloesem een rijpende druif wordt,
zal Hij de ranken met snoeimessen afsnijden
en de takken wegnemen [en] afkappen.
6 Ze zullen tezamen overgelaten worden aan de roofvogels van de bergen
en aan de dieren op de aarde.
De roofvogels zullen er de zomer doorbrengen,
en alle dieren op de aarde de winter.
Dan komt het moment dat Hij aan het werk gaat (vers 5). Als alle inspanningen geslaagd lijken en het doel bijna is bereikt, zal de HEERE plotseling alle boosheid van de omringende volken tegenover Israël de vrije teugel geven. Het snoeimes dat de HEERE gaat gebruiken, is Assyrië ofwel de koning van het noorden (Dn 11:6-15,28,40). Twee derde van Israël zal worden weggesnoeid (Zc 13:8).
Het vriendschappelijke plan van het verre volk dat een groot succes leek te worden, zal ten slotte falen. Hun leger zal te laat in Israël komen. Het volk Israël dat in ongeloof heeft gesteund op de beschermende macht van dit ver weg gelegen land, zal een prooi worden voor de heidenvolken om hen heen die als roofdieren worden voorgesteld (vers 6). Maar dit is niet het einde.
De HEERE stelt Zich voor als enig betrouwbare Toeverlaat. Zijn volk moet leren zien op Hem. Hij blijft rustig, heeft alles onder controle, terwijl de omstandigheden zich ontwikkelen tot de juiste tijd is aangebroken om tussenbeide te treden. Deze tijd wordt figuurlijk als de tijd “vóór de oogst” aangeduid. Dan zal Hij de vijanden van Israël snoeien, ze in hun macht beperken en hun gebied maken tot een woonplaats voor het roofgedierte (verzen 5-6). Hij zal de vijanden, dat is de koning van het noorden ofwel Assyrië in de eindtijd, én de valse bondgenoten, dat is Babel, ofwel het herstelde Romeinse rijk, ofwel het verenigd Europa, verdelgen (Dn 2:45; 11:45).
Dit is het lot van elk volk dat zich tegen Gods volk, dat is het gelovig overblijfsel, keert. Het leert ons dat wij rustig kunnen wachten op Gods tijd om ten gunste van ons tussenbeide te komen. Wij mogen er bij al onze geloofsoefeningen van verzekerd zijn dat alles onder Zijn absolute controle staat. We krijgen met beproevingen en moeilijkheden te maken, opdat wij ons op God zullen werpen in eenvoudige en onwankelbare afhankelijkheid.
7 Geschenken voor de HEERE
7 In die tijd zullen aan de HEERE van de legermachten geschenken worden gebracht door een volk, getrokken en geplukt, een volk, gevreesd van toen af en daarna, een volk van regel op regel en van vertrapping – rivieren beroven zijn land – naar de plaats van de Naam van de HEERE van de legermachten, de berg Sion.
Als de HEERE zo ten gunste van Zijn volk is opgetreden, zal dit volk Hem eren op de plaats die Hij daartoe heeft gegeven: de tempel op de berg Sion. Nadat de wijnstok is gesnoeid, na de verwoesting van Israël door de koning van het noorden, heeft een klein restje de slachting overleefd. Zij die dit kleine restje vormen, zullen zich bekeren en tot vol geloof komen. In het vrederijk zullen zij de HEERE danken en eren door middel van geschenken die zij zullen brengen naar de berg Sion, “de plaats van de naam van de HEERE van de legermachten”.
In vers 7 zien we het begin van het vrederijk is, terwijl de verzen 1-2 ons de vestiging van de staat Israël in ongeloof tonen. Tussen de aanloop naar de vestiging van de staat Israël en de vestiging van het vrederijk ligt de huidige tijd waarin de definitieve vestiging van de staat Israël in ongeloof zich heeft voltrokken op 15 mei 1948.
Dit is achteraf door ons, in de eenentwintigste eeuw, niet moeilijk te herkennen. Maar laten we bedenken dat gelovigen deze uitleg ook al hebben gegeven in het begin van de negentiende eeuw. Toen was er nog geen sprake van de gebeurtenissen nu die de uitleg van toen bevestigen. De omstandigheden leken op het tegendeel van de uitleg te wijzen, maar zij hebben deze gedachten geconcludeerd naar aanleiding van de bestudering van het Woord van God.
In dit verband is het interessant om het korte commentaar door te geven dat J.N. Darby op dit hoofdstuk geeft in zijn commentaar (Synopsis, geschreven rond 1850!):
‘Israël zal hersteld worden door een of andere machtige natie van buiten de grenzen van zijn oude en nationale betrekkingen (de rivieren van het land Cusj, de Eufraat en de Nijl). Maar Jehova blijft op de achtergrond, hoewel Hij alles leidt. Dan, als Israël zal beginnen uit te botten als een wijnstok in het land, zal het ten prooi worden overgegeven aan de volken. Niettemin zal het in die tijd als een offerande aan Jehova gebracht worden en zal het zelf ook een offerande aan Hem brengen.’