1 Oproep aan Moab
1 Stuur lammeren
voor de heerser van het land,
van Sela door de woestijn
naar de berg van de dochter van Sion.
Dit hoofdstuk is een direct vervolg op het vorige en vormt er een geheel mee. Met het oog op de komende verdrukking roept Jesaja Moab op zich aan Juda te onderwerpen (vers 1). Vroeger is Moab aan Israël onderworpen geweest (2Sm 8:2) en heeft een schatting aan lammeren en wol moeten betalen, maar het heeft zich aan Israëls macht onttrokken (2Kn 3:4-5).
In feite betekent dit dat aan Moab gevraagd wordt om te kiezen aan de kant van de gelovige Israëlieten te gaan staan ten tijde van de grote verdrukking. Praktisch betekent dit dat zij opgeroepen worden om straks het vluchtende gelovig overblijfsel van Israël (Mt 24:16) op te vangen (vers 4). Zij die aan deze oproep gehoor geven, zullen voor de troon van Christus daarvoor beloond worden (Mt 25:31-40). Alles wat zij aan deze gelovige Israëlieten hebben gedaan, hebben zij gedaan aan Christus Zelf, zonder dat zij het weten.
Als teken van hun keuze om aan de zijde van Israël te staan wordt Moab gezegd weer lammeren te zenden. Hij moet die nu niet naar Samaria zenden, maar “naar de berg van de dochter van Sion”, dat is de tempelberg in Jeruzalem. Deze handelwijze zal voor Moab uitkomst uit de nood betekenen. De nood van Moab wordt, net als van andere volken in de omgeving, veroorzaakt door de inval van de koning van het noorden. Ze zullen als vergoeding voor de betaalde schatting en onderwerping bescherming en veiligheid in Jeruzalem vinden.
Sela is Hebreeuws voor het Griekse Petra, dat rots betekent. Petra ligt in Edom, ten zuiden van Moab. Daar zijn de vluchtelingen vanuit het noorden van Moab heen gevlucht. De vluchtweg van noord naar zuid wordt in het vorige hoofdstuk beschreven.
2 - 3 Op de vlucht naar Jeruzalem
2 Anders zal het gebeuren dat de dochters van Moab
bij de doorwaadbare plaatsen van de Arnon zijn,
net als vluchtende vogels,
een opgejaagd nest.
3 Schaf raad,
neem een beslissing.
Maak op het middaguur
uw schaduw als de nacht,
verberg de verdrevenen,
verraad geen vluchteling.
Dan ziet de profeet hoe de Moabieten op de vlucht slaan, richting Jeruzalem, opgejaagd door de vijand (vers 2). Het beeld is dat van vogels die van hun nest zijn gejaagd, waardoor hun jongen rondvliegen zonder rustplaats. De tijd komt dat de Moabieten uit hun huizen verdreven worden en dan bescherming nodig zullen hebben. Die wordt hun in vers 1 met de daarbij behorende voorwaarde aangeboden.
In vers 3 wordt zowel Juda als Moab aangesproken om elkaars vluchtelingen op te nemen. Juda moet vluchten ten tijde van de grote verdrukking vanwege de vervolging door de antichrist, terwijl Moab moet vluchten naar Israël vanwege de inval van de koning van het noorden. Ze moeten “op het middaguur” hun “schaduw als de nacht” maken. Ze moeten bescherming bieden door op het heetst van de dag, dat wil zeggen als de vervolging het hevigst is, de vluchtelingen te verbergen voor de vijand zoals een rots verkoelende schaduw biedt op het midden van de dag. Verraad van de schuilplaats van de verdrevenen is verboden.
4 - 5 Verzoek om bescherming
4 Laat onder u
Mijn verdrevenen verblijven, Moab;
wees voor hen een schuilplaats
tegen de verwoester.
Als de onderdrukker omgekomen is,
[als] het gedaan is met de verwoesting,
[als] de vertrappers weggevaagd zijn van de aarde,
5 dan zal er een troon gevestigd worden in goedertierenheid.
Daarop zal blijvend Iemand zitten
in de tent van David,
Die oordeelt en recht zoekt,
Die snel gerechtigheid brengt.
Hier wordt Moab opgeroepen de verdrevenen van Juda op te nemen (vers 4). De bergen waarover de Heer Jezus in Zijn eindtijdrede spreekt (Mt 24:16), kunnen die van Moab zijn. Daar zullen de verdrevenen van Juda veilig zijn voor “de verwoester”, dat is de koning van het noorden. Hoezeer de verwoester ook tekeer zal gaan, hij zal uiteindelijk in Juda aan zijn einde komen.
Dit betekent dat Jesaja hier vooral de eindtijd voor ogen heeft, een gedachte die aansluit bij wat al eerder in dit boek is genoemd (Js 14:32). Vers 5 bevestigt dat. Als de onderdrukker is geoordeeld, de verwoesting voorbij is en de vertrappers zijn weggevaagd, zal de Messias op Zijn troon plaatsnemen. De “Iemand” Die op de troon zit, is niemand anders dan de Heer Jezus en het kan over niets anders gaan dan over Zijn regering in de eindtijd.
Vlak voordat Hij terugkomt om de vijanden van Zijn volk te oordelen, zullen ook veel Judeeërs op de vlucht slaan en daarmee Zijn woord vervullen. Wat David doet met zijn vader en moeder, terwijl hij op de vlucht is voor Saul, is hiervan een voorafschaduwing (1Sm 22:3-4; vgl. Jr 40:11-12). God noemt Moab ook “Mijn waskom” (Ps 60:10; 108:10), wat erop duidt dat Moab de plaats is, waar Hij het overblijfsel als in een waskom zal reinigen en louteren.
Als dat proces is afgerond, zullen ze terugkeren naar Juda om als Gods strijders mee te helpen met de bevrijding van Juda en Jeruzalem. Als de antichristelijke machten zijn neergeslagen, zal de Zoon van David op de troon plaatsnemen. Hij zal het recht herstellen en handhaven.
6 - 12 Moab verwoest
6 Wij hebben gehoord van de trots van Moab,
[dat] zeer hoogmoedig is,
van zijn hoogmoed, zijn trots en zijn overmoed;
zijn holle praat is niet gepast!
7 Daarom zal Moab over Moab weeklagen,
allen zullen zij weeklagen.
Aan de rozijnenkoeken van Kir-Hareseth
zult u [zuchtend] terugdenken, volkomen verslagen.
8 Want de velden van Hesbon zijn verkommerd,
de wijnstok van Sibma.
De heersers van de heidenvolken
hebben zijn edele druivenplanten platgeslagen.
Zij reikten tot Jaëzer,
zij verdwaalden [in] de woestijn.
Zijn ranken verspreidden zich
en hingen tot over de zee.
9 Daarom zal ik bij het wenen over Jaëzer
de wijnstok van Sibma bewenen.
Ik maak u doornat met mijn tranen,
Hesbon en Eleale,
want over uw zomervruchten en over uw oogst
is de vreugderoep [weg]gevallen.
10 Zo zijn blijdschap en vreugde weggenomen van het vruchtbare veld,
en in de wijngaarden wordt niet [meer] gezongen, geen juichkreet [meer] geslaakt.
De [druiven]treder perst geen wijn meer in de perskuipen.
Ik heb de vreugderoep doen ophouden.
11 Daarom klagen mijn ingewanden om Moab als een harp,
en mijn binnenste om Kir-Heres.
12 En gebeurt het dat Moab verschijnt
en zich op de hoogte vermoeit
en naar zijn heiligdom komt om te bidden,
dan zal het niets bereiken.
Na het advies aan Moab om zich te onderwerpen aan Sion en een schuilplaats te zijn voor de verdrevenen van Juda keert Jesaja terug naar de kenmerkende houding van Moab. Die houding is er een van hoogmoed, trots, overmoed en ijdel gezwets (vers 6; Jr 48:29-30). Deze houding is er de oorzaak van dat het land zal worden verwoest en dat Moab zal jammeren over zijn lot (verzen 7-8; vgl. Sp 16:18). Jesaja ziet het voor zich. Het grijpt hem aan.
Waar vreugdegejuich zou moeten zijn – de wijnstok is daar het symbool van –, is krijgsgeschreeuw (verzen 9-10). Aan het eind van vers 10 horen we ineens even de HEERE aan het woord in het spreken van Jesaja. Hij zegt dat Hij de vreugderoep heeft doen ophouden. De HEERE is aan het werk in wat Moab overkomt.
Dat brengt Jesaja tot een nieuwe uiting van smart over Moab (vers 11). De tragiek van Moab is dat het niet de toevlucht neemt tot God, maar tot zijn afgoden (vers 12). Hij tobt er zich voor af om in het huis van zijn afgod enige hulp te krijgen. Daar is natuurlijk geen redding te krijgen. Zijn gang naar het heiligdom van zijn god en het gebed tot zijn god zijn totaal nutteloos.
13 - 14 Het oordeel op korte termijn
13 Dit is het woord dat de HEERE destijds over Moab gesproken heeft. 14 Maar nu spreekt de HEERE: Binnen drie jaar, [gerekend] naar de jaren van een dagloner, zal de luister van Moab geminacht worden, [samen] met de grote [mensen]menigte. Het overblijfsel zal klein [en] gering zijn, en niet veel [betekenen].
Wat Jesaja heeft geprofeteerd over Moab (vers 13), sluit aan bij profetieën die vroeger, “destijds”, over dit volk zijn uitgesproken (Nm 24:17). Het zal in de toekomst allemaal in vervulling gaan.
Ook voor de korte termijn heeft Jesaja een voorzegging: binnen drie jaar zal een oordeel komen (vers 14). Die periode wordt gerekend “naar de jaren van een dagloner”. Dat betekent dat het na precies drie jaar zal zijn, want een dagloner zal geen dag langer werken dan de overeengekomen periode. Hoewel we niet goed weten hoe dat oordeel is voltrokken, is het zeker gebeurd, want God heeft het gesproken. In de eindtijd zal na de inval van Assyrië Moab opnieuw worden geoordeeld door toedoen van het dan herstelde Israël (Js 11:14).
Wel is het duidelijk dat er een groot verschil is tussen het lot van Filistea (Jesaja 14) en het lot van Moab (Jesaja 15-16). Van Filistea zal er in het vrederijk geen overblijfsel zijn, terwijl dat wel van Moab het geval zal zijn. Dat komt doordat Moab ten tijde van de grote verdrukking vluchtelingen uit Israël, het gelovig overblijfsel, heeft opgenomen (vgl. Mt 25:31-40).