Inleiding
Jesaja 34 en Jesaja 35 zijn een uitbreiding van de onderwerpen van Jesaja 33, namelijk het oordeel van de dag van de HEERE over de Assyriërs (Jesaja 34) – dat wil zeggen over zijn bondgenoten – en de daaropvolgende duizendjarige zegen van Israël en hun land (Jesaja 35). We vinden er de twee eindbestemmingen van het niet vertrouwen op de HEERE (Jesaja 34) en het wel vertrouwen op de HEERE (Jesaja 35). Ieder mens en elk volk valt óf onder het oordeel óf beërft de zegen.
Jesaja 34 gaat over een dag van wraak waarin een trots land met de ban wordt geslagen tot woestenij, voor altijd. Jesaja 35 gaat over een dag van verlossing, wanneer de woestijn in vruchtbaar land wordt veranderd en er eeuwige vreugde zal zijn.
1 - 4 Toorn van de HEERE tegen alle volken
1 Kom naar voren, heidenvolken, om te luisteren!
Sla er acht op, natiën!
Laat de aarde luisteren en al wat zij bevat,
de wereld, en alles wat daarop uitspruit!
2 Want de grote toorn van de HEERE [richt zich] tegen alle heidenvolken,
[Zijn] grimmigheid tegen heel hun legermacht.
Hij heeft hen met de ban geslagen,
hen overgegeven ter slachting.
3 Hun gesneuvelden zullen weggeworpen worden,
en van hun dode lichamen zal hun stank opstijgen.
De bergen zullen wegsmelten door hun bloed.
4 Heel het [sterren]leger aan de hemel zal vergaan.
De hemel zal opgerold worden als een boek[rol],
en heel zijn leger zal vallen,
zoals bladeren vallen van een wijnstok,
en zoals [vijgen] vallen van een vijgenboom.
Eerst wordt het oordeel voorgesteld, dit keer niet alleen over Assyrië, maar ook over Edom en feitelijk over de “natiën”, alle volken. Het sluit wel aan op het oordeel over Assyrië, want het gaat om zijn bondgenoten, de alliantie van volken die zich in Edom hebben verzameld. Edom is ook hier het symbool van de volken die Israël haten (Ps 83:6-9). De volken worden gesommeerd te naderen om te horen en op te merken (vers 1), want de HEERE heeft een boodschap voor hen. Hij betrekt de hele schepping als getuige bij wat volgt.
Onder de satanische macht van de draak (Op 12:12-18) zullen de legers van de volken zich vergaderen om in één grote slag de natie Israël weg te vagen (Op 16:12-16). Zij zullen echter op indrukwekkende wijze door de HEERE, dat is de Heer Jezus, in één grote slag zelf worden uitgeroeid (verzen 2-3; Op 19:19-21; Zc 14:3-4).
Het oordeel betreft niet alleen de aarde, maar ook de hemelen en de hemellichamen (vers 4; Mt 24:29; Op 6:13-14; 2Pt 3:10). De uitwerking van Gods handelen lijkt op het afvallen van dorre bladeren of een overrijpe vijg van een boom. Voor de Schepper in Zijn overweldigende majesteit stellen de volken niet meer voor dan een dor blad of een verrotte vijg. In de dag van het oordeel rolt Hij de hemel op als een boekrol (Hb 1:12; Ps 102:27). Dat is het omgekeerde van wat God gedaan heeft bij de schepping. Daar spant Hij in scheppingsmacht “de hemel uit als een tentkleed” (Ps 104:2).
5 - 15 Het zwaard van de HEERE daalt neer op Edom
5 Want Mijn zwaard is
dronken geworden in de hemel.
Zie, het zal neerdalen op Edom,
op het volk dat Ik geslagen heb met de ban, als een oordeel.
6 Het zwaard van de HEERE zit vol bloed,
het is verzadigd van vet,
van het bloed van lammeren en bokken,
van het niervet van rammen.
Want de HEERE richt een offer aan in Bozra,
een grote slachting in het land Edom.
7 Met hen zullen de wilde ossen neervallen,
en de jonge stieren met de sterke stieren.
Hun land zal doordrenkt zijn met bloed
en hun stoffige [grond] verzadigd van vet.
8 Want het zal zijn de dag van de wraak van de HEERE,
het jaar van de afrekening om de rechtszaak van Sion.
9 Zijn beken zullen veranderd worden in pek,
en zijn stof in zwavel;
ja, zijn land zal worden
tot brandend pek.
10 's Nachts en ook overdag zal het niet geblust worden,
voor eeuwig zal zijn rook opstijgen.
Van generatie op generatie zal het verwoest blijven,
tot in alle eeuwigheden zal niemand erdoorheen trekken.
11 Kauw en nachtuil zullen het in bezit nemen,
ransuil en raaf zullen daar wonen.
Hij zal er het meetlint van de woestheid over uitspannen
en het paslood van de leegte.
12 Zijn edelen – maar zij zijn er niet –
zal men tot het koningschap roepen:
met al zijn vorsten is het gedaan.
13 In zijn paleizen zullen dorens opschieten,
netels en distels in zijn vestingen.
Het zal een woonplaats voor jakhalzen zijn,
een rustplaats voor struisvogels.
14 Wilde woestijndieren zullen [daar] hyena's tegenkomen,
de bok zal naar zijn metgezel roepen;
ja, daar zal het nachtelijk ongedierte tot rust komen
en voor zichzelf een rustplaats vinden.
15 Daar zal de pijlslang nestelen, eieren leggen,
uitbroeden en haar jongen koesteren in haar schaduw;
ja, daar verzamelen zich de wouwen,
de ene bij de andere.
In het eindoordeel over alle volken neemt het oordeel over Edom een speciale plaats in (vers 5). Maar eerst komt het oordeel van de HEERE in de hemel, dat wil zeggen dat Hij bestraffing zal brengen over “de legermacht van de hoogte in de hoogte” (Js 24:21). Zonde is in de hemel begonnen door de opstand van de satan en aan het einde zal de satan uit de hemel worden “neergeworpen op de aarde” (Op 12:9). Vervolgens komt het oordeel over de volken die verzameld zijn in Edom, het volk dat de HEERE noemt: “Het volk dat Ik geslagen heb met de ban.” Wat met de ban geslagen is, behoort aan God. Dat betekent voor alles wat leeft, dat het gedood moet worden.
Edom is hét broedervolk en vertegenwoordigt al die volken die nauw met Israël verbonden hadden moeten zijn, maar zich juist hebben onderscheiden door een diepe haat tegenover Juda te koesteren en te uiten. Daarom is Edom een tegenbeeld van Israël (Gn 25:23; Ml 1:2-3). Ze hebben altijd met intens leedvermaak het leed gadegeslagen dat Israël is aangedaan en ze hebben zelfs met groot genoegen dat leed vergroot (Ob 1:10-15; Am 1:11).
Edom is in die haat en dat leedvermaak de vertegenwoordiger van de haat van de Godvijandige wereldmacht. Alle vijandige machten, zoals Babel en Moab, geven elk een speciale vorm van vijandschap weer die bij alle machten aanwezig is, maar in een bepaald volk bijzonder naar voren komt.
Het zwaard is het zwaard van Gods toorn. Dat het dronken is geworden in de hemel, wil zeggen dat de hemel geheel vervuld is van Gods toorn en door die toorn gezuiverd is. Zó daalt het zwaard neer op Edom en richt een vreselijke slachting aan (verzen 6-7; vgl. Dt 32:41-43). Klein, “lammeren”, “bokken”, “rammen”, dat is de gewone man, en groot, “ossen”, “stieren”, dat zijn de leiders, worden in massa gedood. Het bloed stroomt in grote hoeveelheden (Op 14:20).
Het woord “offer” is in het Hebreeuws zebah. Zebah is de naam van een van de Midianitische vorsten die door de bevrijder Gideon en zijn mannen is gedood, nadat Midian Israël heeft onderdrukt (Ri 8:21). Dit woord voor ‘offer’ komt in de betekenis van Godsgericht slechts drie keer voor in het Oude Testament. Het komt voor in verbinding met Israël (Zf 1:7-8), met Gog (Ez 39:17,19; vgl. Jr 46:10) en hier met Edom.
Bozra is evenals Teman een van de hoofdsteden van Edom. Het is ook een centraal in Edom gelegen vesting. Het is de plaats waar de laatste slachting zal gebeuren, voordat het vrederijk aanbreekt (Js 63:1). Op die plaats hebben de vijanden van Gods volk zich verzameld om tegen Israël strijd te gaan voeren. Hun plan zal niet doorgaan omdat Christus Zelf tussenbeide zal komen. De dag van wraak die de HEERE dan zal houden, is een vergelding voor alle onrecht dat Sion is aangedaan (vers 8). De HEERE komt op voor Sion.
Met de verdelging van de inwoners wordt ook het land verwoest. Edom wordt door het oordeel van de HEERE een gebied dat aan de hel doet denken met altijd brandend vuur en altijd opstijgende rook (verzen 9-10; Js 66:24; Op 14:11; 19:3). Het zal er ook afschuwelijk stinken. Gedurende het hele duizendjarig vrederijk zal het een monument, een waarschuwing en een herinnering zijn aan wat de zonde tot gevolg heeft. Er zal een totale woestenij zijn. Geen mens zal er meer te vinden zijn. Met volstrekte precisie worden de uitgestrektheid en de inhoud van het gebied door de HEERE vastgelegd, wat wordt aangegeven door het gebruik van meetsnoer en paslood (vers 11).
Alle glorie van Edom is ten einde (vers 12). Alle trotse edelen zijn verdwenen. Een nieuwe koning zal zich niet aandienen. De plaatsen van zijn vroegere pracht en praal, de burchten of paleizen, verwilderen en worden behuizingen van allerlei onrein en wild gedierte en een groeiplaats van allerlei onkruid (verzen 13-15). Zoals Jeruzalem een eeuwig erfdeel is voor het volk Israël, zo zal Edom een eeuwig erfdeel zijn voor de wilde dieren van de woestijn.
Naast een letterlijke vervulling van deze oordeelsprofetie kunnen we hier ook een symbolische beschrijving ontdekken van de woestheid en verderfelijkheid waarop alle werken van het vlees en menselijke inspanningen uitlopen. Er is hier ook een woordspeling in het Hebreeuws tussen Adam, dat is ‘mens’, ‘rode aarde’, en Edom dat is ‘rood’.
16 - 17 Het boek van de HEERE
16 Zoek het na in het boek van de HEERE en lees:
niet één van hen zal er ontbreken,
zij zullen elkaar niet missen,
want Mijn mond heeft het zelf geboden
en Zijn Geest Zelf zal hen bijeenbrengen.
17 Want Hij, Hij heeft voor hen het lot geworpen,
Zijn hand heeft hun het [land] toebedeeld met het meetlint.
Tot in eeuwigheid zullen zij het bezitten,
van generatie op generatie zullen zij er wonen.
Jesaja houdt zijn gehoor – en ons die dit nu lezen – voor dat ze al deze dingen moeten nazoeken “in het boek van de HEERE” en daarin moeten lezen (vers 16). Jesaja is zich bewust dat wat hij schrijft, het woord van de HEERE is. Ieder die in dit boek leest, zal ontdekken dat alles wat Zijn mond heeft geboden, precies zo is gebeurd. Dat is al te zien bij de schepping: “Want Híj spreekt en het is er, Híj gebiedt en het staat er” (Ps 33:9). Niets ontbreekt, niets mist.
Op precies dezelfde wijze zal Zijn profetische Woord in vervulling gaan. Elke vervulling zal beantwoorden aan eerder gedane profetieën. Hij heeft door het lot bepaald (Nm 26:55-56) dat Zijn volk het land zal bezitten en Hij heeft de verdeling ervan vastgelegd (vers 17; vgl. Dt 32:8). Hij heeft ook hier door het lot te werpen bepaald dat de wilde dieren Edom als erfelijk bezit zullen ontvangen. Zo en niet anders zullen zij het bezitten en daar altijd wonen. Hij Die de schepping bestuurt en Zijn schepselen verzorgt, is Dezelfde Die elk detail van de toezegging van Zijn niet te dwarsbomen Woord zal uitvoeren.
De aansporing om na te zoeken in het Woord van God en daarin te lezen is ook tot ons gericht. Het laat zien dat we ons ervoor moeten inzetten om de waarheid van Gods Woord te leren kennen. Het is niet slechts lezen, maar nazoeken en lezen. Het Woord moet bestudeerd worden. We moeten de samenhang ervan leren ontdekken. Wat geldt voor het profetische woord – dat geen gedeelte of vers op zichzelf staat, maar met andere gedeelten of verzen moet worden gelezen en vergeleken (2Pt 1:20) –, geldt voor elke waarheid in de Bijbel. Gods Woord vormt een volmaakt samenhangend geheel.
De aansporing tot nazoeken en lezen mag niet zo worden opgevat dat die alleen voor intellectuelen zou zijn bedoeld. Het hart van ieder kind van God zal zich hierdoor aangesproken weten en willen onderzoeken en lezen, zowel persoonlijk als samen met anderen (Jh 5:39; Hd 2:42; 17:11; 2Tm 2:2).