Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een terugblik naar de periode van Gods gramschap door de Assyriërs. Er zijn twee redenen voor deze tuchtiging van God:
1. Israëls vertrouwen op de macht van Egypte door daarmee een verbond te sluiten (verzen 1-7; vgl. Js 28:15).
2. Hun verwerping van God (verzen 8-12), een beeld van de verwerping van Christus.
Over hun vertrouwen op de macht van Egypte lezen we in vers 2 van dit hoofdstuk: “Mijn mond vragen zij niet.” Als ze dat wel zouden hebben gedaan, zouden zij hebben geweten dat het verboden is om terug te keren naar Egypte (Ex 13:17; Dt 17:16). Bij de zonde van rebellie, waardoor God hen moet tuchtigen door de Assyriërs, komt nog dat ze zondigen door terug te keren naar Egypte, om daarmee een verbond te sluiten. Daarmee tonen ze aan dat zij de HEERE niet vertrouwen (Js 7:9). Ook zien we hier de vlucht van de goddeloze Joden naar Egypte tijdens de inval van de Assyriërs. Dat zal niet helpen, want de Assyriërs zullen doorstoten naar Egypte en hen daar toch te pakken krijgen.
1 - 5 Tegen het verbond met Egypte
1 Wee de opstandige kinderen,
spreekt de HEERE,
om een plan te maken,
maar niet van Mij uit;
om een verdrag te sluiten,
maar niet [vanuit] Mijn Geest;
[het is] om zonde op zonde
te hopen.
2 Zij gaan om af te dalen naar Egypte
– maar naar [wat] Mijn mond [spreekt], vragen zij niet –
om [zichzelf] in veiligheid te brengen bij de macht van de farao,
en om hun toevlucht te zoeken in de schaduw van Egypte.
3 Maar de macht van de farao zal u tot schaamte zijn,
en de toevlucht in de schaduw van Egypte tot schande.
4 Wanneer zijn vorsten in Zoan geweest zijn,
en zijn gezanten Chanes bereikt hebben,
5 zullen allen beschaamd staan
om een volk dat hun geen nut kan doen,
niet tot hulp of voordeel zal zijn,
maar tot schande en ook tot smaad.
Er wordt nu een “wee” (het vierde) uitgesproken tegen Juda vanwege een plan om hulp te zoeken bij Egypte om zich te beschermen tegen Assyrië (vers 1; 2Kn 18:21). Het is het plan van “opstandige kinderen”, van hen die beweren Gods volk te zijn, maar geen vertrouwen in Hem hebben. Het is een zelfbedacht plan, het is niet door Gods Geest ingegeven. We zien hier dat Jesaja de HEERE en de Geest als eenheid voorstelt. Wat de HEERE doet, doet de Geest.
Met de uitvoering van hun plan maken zij de stapel zonden die er al is nog groter. Als ze op weg gaan naar Egypte om hun plan uit te voeren, laten ze daarmee hun volharding zien in hun opstand tegen de HEERE (vers 2). Ze geven aan de bescherming door de farao en Egypte, de kleine en bedrieglijke “schaduw”, de voorkeur boven het vertrouwen op de bescherming door Hem, “de schaduw van de Almachtige” (Ps 91:1).
Dit vertrouwen op Egypte zal tot schande en smaad worden (vers 3). Hun diplomaten die ze naar Egypte hebben gezonden om in de steden Zoan en Chanes te onderhandelen, zullen geen voordeel behalen, maar hoon (verzen 4-5). Mogelijk kunnen we ook denken aan het vertrouwen dat de afvallige Joden in de nabije toekomst zullen stellen op hun verbond met Europa, dat is het herstelde Romeinse rijk.
Dat Israël niet op God vertrouwt, klinkt als een refrein in dit boek. Ze vertrouwen op Assyrië (Jesaja 7), op Egypte (Jesaja 30) en op Babel, een type van Europa (Jesaja 40-48). Egypte zal ook een toevluchtsoord zijn voor de ongelovige Joden, maar tevergeefs, want Egypte als de koning van het zuiden zal ook lijden van de inval van de Assyriërs, de koning van het noorden (Dn 11:40-43).
Al de plannen die ook wij maken zonder de Heer te raadplegen, kunnen wel eens hetzelfde karakter als de plannen van Israël dragen. Waarop is ons vertrouwen gevestigd?
6 - 7 Over de dieren van het Zuiderland
6 De last over de dieren van het Zuiderland.
Door een land van benauwdheid en angst,
waar leeuwin en leeuw,
adder en vliegende draak [wonen],
vervoeren zij op de ruggen van ezels hun vermogen,
en op de bulten van kamelen hun schatten,
naar een volk [dat hun] geen nut kan doen.
7 Egypte zal namelijk tevergeefs en voor niets helpen.
Daarom roep Ik hierover uit:
[Dit is nu] Rahab: het blijft stilzitten.
“De last over de dieren van het Zuiderland” betreft de dieren die in het Zuiderland ofwel de Negev woestijn leven (vers 6). Door dit woeste landschap moeten ze met hun lastdieren heen trekken op hun reis naar Egypte. Dat moeten ze doen omdat de gewone paden in handen van de Assyriërs zijn. Het wanhopige Juda is bereid om een gevaarlijke reis te ondernemen en grote schatten te investeren op zoek naar hulp die ijdel zal blijken te zijn. Zo gevaarlijk en onbetrouwbaar als de dieren zijn die ze onderweg tegen kunnen komen, “leeuwin en leeuw, adder en vliegende draak”, zo gevaarlijk en onbetrouwbaar zullen de leiders van Egypte blijken te zijn.
De schatten, die ze op ezels en kamelen vervoeren om zich daardoor van de hulp te verzekeren van een land waaruit de HEERE hen lang geleden heeft bevrijd, zullen hun niet de begeerde hulp opleveren. Het zal allemaal tevergeefs blijken te zijn met alleen maar verlies (vers 7). De taal is hier hakkelend, letterlijk staat er: ‘Egypte? IJdel en leeg, zij helpen …’
“Rahab” is een dichterlijke naam voor Egypte (Js 51:9; Ps 87:4; 89:11). Oorspronkelijk is het een soort monster (Js 27:1) – waarschijnlijk wordt de Behemoth bedoeld (Jb 40:10-19) –, een figuurlijke aanduiding van de satan, een demonische macht. De naam Rahab betekent ‘arrogant’ en typeert het wezen van de satan. Ondanks zijn trots zal Egypte in onmacht stil op zijn plaats blijven zitten en geen hand kunnen uitsteken om Juda te helpen. Het is wat wij noemen ‘een papieren tijger’. Letterlijk kun je vertalen: ´Rahab (het verschrikkelijke monster)? Zij doet niets …´
8 - 11 Verwerping van het Woord
8 Nu [dan], kom, schrijf het in hun bijzijn op een [schrijf]tafel
en teken het op in een boek,
zodat het blijft staan tot de laatste dag,
voor altijd en eeuwig.
9 Want het is een opstandig volk,
het zijn leugenachtige kinderen,
kinderen die niet willen luisteren naar
de wet van de HEERE;
10 die tegen de zieners zeggen: U mág niet zien;
tegen de schouwers: U mág niet voor ons schouwen wat waar is.
Spreek tot ons vleierijen,
schouw bedriegerijen.
11 Wijk af van de weg,
keer af van het pad,
houd de Heilige van Israël
bij ons vandaan.
Nadat de profeet hun vertrouwen op Egypte veroordeeld heeft, spreekt hij nu over de oorzaak ervan. Die ligt in hun gezindheid. Zij hebben hun vertrouwen namelijk niet op de HEERE gesteld. Dat wordt nu door de HEERE blootgelegd.
Profetie heeft twee vormen: de gesproken vorm en de geschreven vorm. Gesproken profetie is bedoeld voor hen die op dat moment aanwezig zijn en het kunnen horen. Geschreven profetie bereikt veel meer mensen, niet alleen op dat moment, maar ook in de komende generaties.
Jesaja krijgt de opdracht om zijn woorden “in hun bijzijn” op te schrijven (vers 8). Het is in de eerste plaats een belangrijke waarschuwing voor hen. Hij moet zijn boodschap schrijven “op een [schrijf]tafel” en optekenen “in een boek”. Met een ‘tafel’ wordt een kleitablet of stenen tablet bedoeld en met een ‘boek’ worden papyrusrollen bedoeld. Het opschrijven van zijn boodschap onderstreept dat deze waarschuwing om niet naar Egypte te gaan voor hulp niet alleen bedoeld is voor Gods volk in de dagen van Jesaja. Het is ook bedoeld voor Gods volk in alle tijden en vooral het volk Israël in de nabije toekomst.
Gods Woord is voor alle tijden. In de toekomst moet Israël zijn vertrouwen niet stellen op de militaire macht van het herstelde Romeinse rijk, maar op de HEERE (Ps 121:1-2). Wij hebben geen andere maatstaf. Het vertrouwen op God is gegrond op het geschreven Woord van God (Lk 6:47-49).
Hulp vragen bij Egypte – voor ons: bij de wereld – kan slechts in een ramp eindigen. Het vastleggen van de waarschuwing is nodig omdat het volk “een opstandig volk” is (vers 9). De volken in de wereld leggen ook hun overwinningen en voortreffelijke eigenschappen vast. Maar die volken schrijven gewoonlijk geen negatieve dingen over zichzelf. Het Woord van God legt ook de negatieve eigenschappen van het volk van God vast, want het Woord van God is de waarheid.
Het volk bestaat uit “leugenachtige kinderen”, die niet willen luisteren naar het onderwijs van de HEERE. ‘Leugenachtig’ wil hier niet in de eerste plaats zeggen dat zij ‘liegen’, maar dat zij ‘teleurstellen’. Hun weerbarstige verzet om te horen komt telkens weer terug. Het is de grondoorzaak van hun afvalligheid. De profeet moet bij hen niet aankomen met de waarheid (vers 10; Am 2:12b). Die bevalt hun niet. De waarheid brengt hen in het licht van de Heilige van Israël. Dat willen ze niet. Als ze al iets willen horen, dan moet het een boodschap zijn die is aangepast aan hun wensen (2Tm 4:3-4; Mi 2:11).
Ze willen dat profeten als Jesaja en zijn tijdgenoot Micha van richting veranderen. “De Heilige van Israël” moet hun niet onder ogen worden gebracht en daarom moet Hij uit hun ogen verdwijnen (vers 11). Ze gebruiken die Naam, omdat Jesaja die vaak gebruikt in zijn prediking tot hen. Ze zeggen als het ware: ‘Hou nu maar eens op met je gezeur over die Heilige van Israël.’ Ze wensen niet aan die Naam herinnerd te worden of daarmee geconfronteerd te worden. Dit is een dramatische verwerping van de HEERE.
Vrij vertaald zeggen zij tegen de profeet en tegen HEERE: ‘Uit de weg, aan de kant! Opzij!’ Zo zal de geestelijke toestand zijn van de grote massa in Israël tijdens de grote verdrukking. Hun schuld is groot. Zij zullen de antichrist accepteren nadat zij Christus hebben verworpen (Jh 5:43). Daarvoor worden ze door Gods Woord gewaarschuwd in het volgende gedeelte.
12 - 17 Als het Woord verworpen wordt
12 Daarom, zo zegt de Heilige van Israël:
Omdat u dit woord verwerpt,
op onderdrukking en bedrog vertrouwt
en daarop steunt,
13 daarom zal deze misdaad
voor u zijn
als een zakkende, wijder wordende scheur
in een hoge muur;
plotseling, in een ogenblik,
komt de breuk ervan.
14 Ja, Hij zal hem stukbreken als het breken van een pottenbakkerskruik;
Hij zal hem verbrijzelen en niet sparen,
zodat in zijn gruis
geen scherf gevonden wordt
om vuur uit de haard te halen
of water uit de poel te scheppen.
15 Want zo zegt de Heere HEERE, de Heilige van Israël:
Door terugkeer en rust zou u verlost worden,
in stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn,
maar u hebt niet gewild.
16 U zegt: Nee!
Te paard zullen wij vluchten.
Daarom zúlt u vluchten.
En op snelle [paarden] zullen wij rijden.
Daarom zullen uw achtervolgers [ook] snel zijn.
17 Duizend [zullen vluchten] voor het dreigen van één;
voor het dreigen van vijf zult u allen op de vlucht slaan,
tot u bent overgebleven
als een paal op een bergtop,
en als een banier op een heuvel.
Dan horen ze uit de mond van “de Heilige van Israël”, Die zij ver van zich vandaan hebben willen houden, het oordeel over al hun weerspannigheid, over hun boze wil om zonder Hem te leven (vers 12). Enerzijds verwerpen zij “dit woord”, dat wil zeggen de onderwijzing van de HEERE. Anderzijds vertrouwen ze op “onderdrukking en bedrog”, dat wil zeggen op de manier waarop ze zich van de vriendschap van Egypte trachten te verzekeren. Met deze handelwijze bewerken ze hun eigen ondergang. Zo is het geweest vóór die tijd, toen zij hun vertrouwen op Assyrië hebben gesteld, en zo zal het zijn in de toekomst, als zij hun vertrouwen zullen stellen op het herstelde Romeinse rijk, Europa (Js 28:15).
Ze menen de bescherming van een muur te hebben, maar ze maken de muur los en zullen worden bedolven onder de val ervan (vers 13). De verplettering zal niet alleen “plotseling, in een ogenblik” zijn, maar ook totaal. Israël zal als pottenbakkerswerk zo tot gruis geslagen zijn, dat er niet eens een stukje scherf voor het meest alledaagse gebruik overblijft (vers 14). De terroristische aanslag op de ‘Twin Towers’ in New York (11-09-2001) en de gevolgen daarvan zijn wellicht een goede illustratie van deze verzen.
Dit is het gevolg van hun weigering om de verlossing te verkrijgen door “terugkeer en rust”. ”Terugkeer en rust” wil zeggen dat ze terugkeren van hun eigen gekozen weg en zich tot God wenden (= bekering) en ophouden met vertrouwen in, ofwel rusten op, hun eigen kracht (vers 15). Dan ligt hun kracht in “stilheid en vertrouwen” en bewandelen ze de weg niet in eigen kracht. Dat geeft de HEERE de gelegenheid om Zijn kracht te laten zien, want Gods kracht wordt in – onze – zwakheid volbracht (2Ko 12:9). “Vertrouwen” betekent dat zij niet meer hun vertrouwen op Egypte stellen, maar tot de HEERE gaan en op Hem vertrouwen.
Jesaja verwijt hun: “Maar u hebt niet gewild” (vgl. Mt 23:37). Ze hebben hun onwil getoond. Dan is alle inspanning tevergeefs en moet de HEERE hen confronteren met de gevolgen van hun boze wil en hen oordelen. Zijn oordeel is dat zij hun zin krijgen. Hun plan zal zich tegen hen keren. Denken ze snel te kunnen vluchten? Dat zal gebeuren, maar hun vijanden zullen sneller zijn (vers 16; 2Kn 25:4-5).
Paarden zijn in die tijd ‘modern’, ze zijn hét middel tot overwinning. Wij zouden tegenwoordig zeggen: ‘Zij vertrouwen op hun ‘Iron Dome’ en kernwapens, in plaats van op de HEERE.’ Maar dan spreekt de HEERE: ´Willen zij een einde maken aan de Heilige van Israël (vers 11)? De Heilige van Israël zal aan hen een einde maken (vers 14)!’
Ze zullen bitter ontgoocheld worden. De angst zal er zo diep inzitten, dat het zien van een enkele vijandige soldaat duizend van hen op de vlucht doet slaan (vers 17; vgl. Dt 32:30; Jz 23:10). En komen de vijanden met zijn vijven, dan gaat het hele volk er vandoor. Als ze gehoorzaam zouden zijn geweest, zou het omgekeerde het geval zijn geweest (Lv 26:8). Nu zal er in het ontvolkte land slechts hier en daar een enkeling overblijven. Het is het toonbeeld van troosteloosheid. Tevens is het een waarschuwing voor ons om niet op mensen te vertrouwen.
18 - 22 Genade voor Gods volk
18 En daarom wacht de HEERE, opdat Hij u genadig zal zijn;
en daarom zal Hij Zich verheffen om Zich over u te ontfermen.
Voorzeker, de HEERE is een God van recht.
Welzalig zijn allen die Hem verwachten.
19 Want op Sion zal het volk wonen, in Jeruzalem,
u hoeft nooit meer te wenen.
Hij zal u zeker genadig zijn op uw luide roepen:
zodra Hij dat hoort, zal Hij u antwoorden.
20 De Heere zal u wel geven
brood van benauwdheid en water van verdrukking,
maar uw leraren zullen zich niet langer verbergen:
uw ogen zullen uw leraren zien.
21 Met uw [eigen] oren zult u een woord van achter u horen:
Dit is de weg, bewandel die.
[Dit] voor het geval u naar rechts of naar links zou gaan.
22 Dan zult u voor onrein houden uw met zilver bedekte gesneden beelden
en uw met goud overtrokken gegoten beelden.
U zult ze wegwerpen als een menstruatiedoek;
u zult ervan zeggen: Weg [ermee]!
Het is juist de troosteloosheid van vers 17 die de HEERE brengt tot het uitspreken van het verlangen om hen genadig te zijn, terwijl het genadig zijn nog uitgesteld wordt (vers 18). Het Hebreeuwse woord haka betekent wachten met verlangen, een wachten totdat het oordeel volvoerd is. Daarom grijpt de HEERE ook tijdens het beleg door de Assyriërs, de koning van het noorden, niet in. Hij betoont altijd Zijn genade aan een hulpeloos overblijfsel dat in zichzelf geen enkel recht daarop heeft en zich dat ook bewust is.
De schakel tussen de kastijdingen die hiervoor zijn voorgesteld als noodzakelijk vanwege hun verwerping van Hem en Zijn Woord en de aangekondigde ontferming, is dat “de HEERE … een God van recht” is. Het oordeel wordt uitgeoefend, aan Zijn gerechtigheid wordt voldaan. Dan komt het tweede ‘daarom’. “Daarom” kan Hij daarna genade bewijzen.
We kunnen het als volgt samenvatten. Daar zij weigeren om op de HEERE te wachten, moet de HEERE op hen wachten, totdat door de oordelen over hun dwaasheid zij net als de verloren zoon terugkeren tot Hem. Op hun hulpgeroep: ‘Hoe lang HEERE?´ is Zijn antwoord: ‘Zodra jullie gereed en bekeerd zijn.’
Omdat aan Gods heilige eisen is voldaan toen Hij het volle oordeel over de zonde op Christus deed neerkomen, kan Hij genade bewijzen aan ieder die met berouw over zijn zonden een beroep op die genade doet. Het volk moet nog wachten op het betoon van die genade. Ze mogen wel al weten dat die genade aanwezig is. De tijd om hen in genade weer als Zijn volk aan te nemen is nog niet gekomen. Als ze echter in vertrouwen “Hem verwachten”, noemt Hij hen “welzalig”.
Aan dit “welzalig” wordt door de profeet nader inhoud gegeven door hun Gods vertroosting en verhoring voor de tijd van de grote verdrukking in het vooruitzicht te stellen (vers 19). Babel zal nooit herbouwd worden en Ninevé zal verwoest zijn en geen stad meer zijn (Js 13:19-21; Na 1:14), maar de Joden zullen in Sion, in Jeruzalem een eeuwige woonplaats hebben. Op Sion wonen spreekt van Gods genade.
Als het volk Hem en niet een ander volk om hulp vraagt, zal Hij antwoorden met hun deze woonplaats van rust te geven. De bestemming van Israël zal, net als die van ons, een thuis van rust zijn. In Jeruzalem zullen ze die rust vinden na al hun omzwervingen door talloze vreemde landen. Daar ontvangen ze de bewijzen van Goddelijke liefde die voor hen klaarliggen.
Voor een korte tijd zullen zij verdrukking ondergaan, namelijk ten tijde van de grote verdrukking. Dan zullen zij zich voeden met het brood van benauwdheid en drinken van het water van verdrukking (vers 20). Maar na die tijd zal een zegenrijke tijd aanbreken, het vrederijk, waarin Hij hen zal voorzien van leiding en onderwijs door bekwame leraren die Hij zal geven. Hun leraar bij uitstek zal de Heer Jezus zijn, Die ook de “Leraar tot gerechtigheid” (Jl 2:23; vgl. Jb 36:22; Mt 23:10; Jh 3:2; Ps 32:8) wordt genoemd.
Het Hebreeuwse woord dat hier vertaald is met “leraren”, kan zowel met enkelvoud als met meervoud worden vertaald, maar het werkwoord “verbergen” is enkelvoud. Dit laatste versterkt de gedachte dat we hier aan God – in het Hebreeuws is God meervoud – als de Leraar mogen denken.
Hij zal achter hen aangaan en hen op de goede weg doen gaan en hen zo voor afwijkingen bewaren (vers 21). Deze Leraar is voortdurend bij hen. “Een woord van achter u” geeft aan dat Hij dichtbij is en dat kleine aanwijzingen voldoende zijn om hen in de goede richting te leiden. “Naar rechts of naar links zou gaan” is een uitdrukking die de keuzes aangeeft die in het leven gemaakt moeten worden.
Zo is het ook voor ons. De Heer Jezus is altijd bij ons en wil ons voortdurend door Zijn Woord de rechte weg wijzen. Het luisteren naar het onderwijs van Gods Woord houdt ons op de goede weg. Als we naar rechts of naar links zouden willen afwijken, horen we Zijn stem die ons op Zijn weg houdt.
Al deze voorzieningen van de HEERE zullen, samen met de geest van berouw die in hen is, een reinigende werking op hen hebben (vers 22). Gezond onderwijs uit Gods Woord en de Geest van genade in Gods volk zijn de basis voor gezonde geestelijke groei. Het maakt openbaar in het leven wat daarmee in strijd is. Alles wat in strijd is met Gods Woord, zal als een onreine doek worden weggeworpen. Als Gods Woord zijn gezag over ons leven heeft en wij ernaar luisteren, zullen wij ook veel meer met een kordaat ‘Weg ermee!’ alles uit ons leven verwijderen wat verhindert om Gods zegen ten volle te ontvangen.
23 - 26 De volle zegen van de HEERE
23 Dan zal Hij regen geven over uw zaad
waarmee u het land ingezaaid hebt,
en brood[koren] als opbrengst van het land;
het zal vol en overvloedig zijn.
Op die dag zal uw vee grazen
op wijde weidegronden.
24 De koeien en ezels die het land bewerken,
zullen gezouten voer eten,
dat geschud is met schep en zeef.
25 Er zullen op elke hoge berg
en elke verheven heuvel
beken zijn [en] waterstromen,
op de dag van de grote slachting,
wanneer de torens zullen vallen.
26 Dan zal het licht van de volle maan zijn als het licht van de gloeiende zon,
en het licht van de zon zal zevenmaal [sterker] zijn, net als het licht van zeven dagen,
op de dag dat de HEERE de breuk van Zijn volk zal verbinden
en de wond die het is toegebracht, zal genezen.
Jesaja stelt in deze verzen het volk die zegen voor. Het zijn aardse zegeningen die horen bij een volk dat beloften heeft die allemaal op het leven op aarde betrekking hebben. Hun hele nationale bestaan speelt zich op de aarde af. Deze zegen komt, wanneer de Heer Jezus als de Vredevorst op aarde zal regeren. Na het “brood van benauwdheid en water van verdrukking” dat in schaarste aanwezig was (vers 20), zal er water in overvloed zijn door de regen van de hemel die tevens zal zorgen voor een opbrengst van de akker die “vol en overvloedig” zal zijn (vers 23). Ook het vee zal rijkelijk in de zegen delen en voorzien worden van de beste voeding, een samengestelde en gefermenteerde dierenvoeding die als lekkernij voor het vee geldt. Alles is dan overvloedig en van de allerbeste kwaliteit (vers 24).
Ook op de hoger gelegen plaatsen als bergen en heuvels is overvloedig water aanwezig (vers 25). In de laatste gevechtshandelingen die er ook nog aan het begin van het vrederijk zullen zijn, zijn geen voorzorgsmaatregelen nodig om de watervoorziening veilig te stellen als in de dagen van Hizkia. Bij “de grote slachting, wanneer de torens zullen vallen”, kunnen we denken aan de verdelging van de legers die uit het verre noorden, dat is uit Rusland, naar Gods land zijn opgetrokken (Ez 38:14-23).
Ook de hemellichamen zullen een veelvoud van hun door de zonde getemperde licht uitstralen (vers 26). Letterlijk staat er: ‘Het licht van de ‘witte’ zal zijn als het licht van de ‘hete’, en het licht van de ‘hete’ zal verzevenvoudigd zijn, als het licht van zeven dagen.’ Het is een (figuurlijke) zon die een vreugde voor de mensen zal zijn, niet getemperd door verdriet en smart. Dit zal het gevolg zijn van het herstellende werk van de HEERE, als Hij Zijn volk heeft verlost van smart en lijden. De zon is bovenal de Heer Jezus Zelf, “de Zon der gerechtigheid” (Ml 4:2). Hoewel de vijanden nog niet allemaal vernietigd zijn, is het vooruitzicht dat hier gegeven wordt een geweldige bemoediging voor het gelovig overblijfsel.
27 - 32 Oordeel en feest
27 Zie, de Naam van de HEERE komt van ver,
Zijn toorn brandt – [de] last is zwaar –
Zijn lippen zijn vol gramschap,
Zijn tong is als verterend vuur.
28 Zijn adem is als een overstromende beek,
[die] reikt tot de hals,
om de heidenvolken te wannen met de wan van nutteloosheid;
en een toom die doet dwalen, ligt op de kaken van de volken.
29 Er zal een lied bij u zijn,
als in de nacht waarin men zich heiligt voor een feest;
en blijdschap van hart, als [bij] iemand die met fluit[spel] voortgaat
om te komen tot de berg van de HEERE, tot de Rots van Israël.
30 De HEERE zal Zijn majestueuze stem doen horen,
Hij zal het neerkomen van zijn arm doen zien
in grimmige toorn: een vlam van verterend vuur,
slagregens, een vloed, hagelstenen.
31 Want door de stem van de HEERE zal Assyrië verpletterd worden,
hij [die] met de roede sloeg.
32 En [over]al waar de [door God] beschikte staf voorbij is getrokken,
[overal] waarop de HEERE die heeft doen rusten,
zullen er tamboerijnen en harpen zijn,
want met [alles] in beroering brengende strijdhandelingen zal Hij hen bestrijden.
Na de beloften over de verlossing van Juda vinden we in de verzen 27-33 een voorzegging van het oordeel van God over de alliantie van vijanden. Niet Egypte, maar God Zelf zal Assyrië vernietigen. Terwijl net als op zoveel andere plaatsen de directe vijand Assyrië is, wijst de profeet ook hier vooruit naar Assyrië in de toekomst. Opmerkelijk is dat vaak, nadat over het oordeel over Assyrië is gesproken, daarop de zegen van het vrederijk volgt.
De HEERE, dat wil zeggen Zijn Naam – dat is alles wat Hij is in Zijn verbinding met Israël –, komt ten oordeel (vers 27). Dat Zijn Naam “van ver” komt, wil zeggen dat Hij ver verwijderd is van de heidenvolken die Zijn volk willen wegvagen van de aardbodem. Dat betreft zowel het Assyrië in de dagen van Jesaja als het Assyrië, de koning van het noorden, in de toekomst.
Zijn komst ten oordeel is verbonden met vuur. We lezen dat “Zijn toorn brandt” en “Zijn tong is als verterend vuur” (vgl. Ml 3:2-3). Vuur jaagt schrik aan en verteert (vgl. 2Th 1:7-8). God is ook voor ons “een verterend vuur” (Hb 12:29). In vers 28 verandert Jesaja het beeld van oordeel door vuur in het beeld van oordeel door water, en vervangt hij “Zijn tong” door “Zijn adem”. De HEERE zal met “Zijn adem” (vgl. 2Th 2:8), die zal zijn als “een overstromende beek” (vgl. Js 8:7-8), de verzamelde volken oordelen. Een overstromende beek is een droge wadi, een droge rivierbedding in de woestijn. Normaliter is deze droog, maar bij een stortregen in de bergen kan hij in enkele minuten tijd tot een alles verwoestende, overstromende beek worden. Evenzo zal Gods oordeel plotseling en allesvernietigend zijn.
Als de HEERE in de nacht komt om de vijanden van Zijn volk te oordelen, zal het overblijfsel van Gods volk liederen zingen (vers 29). Het doet denken aan de nacht van de uittocht uit Egypte waarbij het oordeel over de verdrukkers van Gods volk komt (Ex 12:42) en het lied van de verlossing dat ze na hun bevrijding zingen (Ex 15:1). Ze zingen liederen met het oog op de komende dag. Het is een lied dat de opgang naar Jeruzalem bezingt, nog voordat de opmars erheen is begonnen.
Als “de Rots van Israël”, dat is de HEERE in Zijn onwankelbaarheid, voor hun aandacht staat, kan dit lied in geloof worden gezongen. We zien iets dergelijks bij Josafat die tijdens zijn oorlog het zangkoor vooraan plaatst (2Kr 20:21). We zien het ook bij Paulus en Silas die lofliederen zingen, voordat de aardbeving en de bevrijding plaatsvinden (Hd 16:25-26).
In vers 30 vervolgt Jesaja zijn beschrijving van de komst van de HEERE. Op indrukwekkende wijze beschrijft hij de majesteit van Zijn komst. Het zal Assyrië schrik aanjagen (vers 31; vgl. 1Sm 7:10). Assyrië, dat eens door God als roede is gebruikt om Zijn volk te tuchtigen (Js 10:5), terwijl Assyrië daar zelf een stok en staf voor heeft gebruikt (Js 10:24), zal nu door de HEERE met de roede worden geslagen. Elke slag met Gods stok zal raak zijn. Het slaan zal gebeuren als het ware op de maat van de bevrijdingsliederen die het overblijfsel onder begeleiding van muziekinstrumenten zal zingen (vers 32).
33 De verbrandingsplaats
33 Want de verbrandingsplaats is al eerder gereedgemaakt,
ook voor de koning is hij in gereedheid gebracht. Hij heeft hem diep gemaakt en wijd.
Voor zijn brandstapel is er vuur en hout in overvloed.
De adem van de HEERE zal hem aansteken als een zwavelstroom.
“De verbrandingsplaats” of “Tofet” (vgl. Jr 19:6), staat in verbinding met Gods oordeel over de Assyriërs. De profetische strekking reikt verder. Het is de plaats in het dal van Hinnom bij Jeruzalem waar wrede en afschuwelijke kinderoffers aan Moloch zijn gebracht (2Kn 23:10; Jr 7:31-32). Tofet is niet alleen de bestemmingsplaats van de Assyriërs, hij is het ook van “de koning” ofwel de antichrist (vgl. Dn 11:36).
Op die plaats zal de adem van de HEERE het vuur van Zijn toorn doen ontsteken om de antichrist en ook de vijandelijke legers te verteren (2Th 2:8). De antichrist is de oorzaak van de tuchtiging van de HEERE door middel van Zijn roede, de Assyriërs. Nu de HEERE gereed is met de tuchtiging, worden uiteindelijk zowel de roede als de antichrist naar Tofet gebracht.