1 De grote tegenstander gedood
1 Op die dag zal de HEERE vergelding doen
met Zijn hard, groot en sterk zwaard
aan de Leviathan, de snelle slang,
ja, de Leviathan, de kronkelende slang;
Hij zal het monster dat in de zee is, doden.
Dit hoofdstuk kan in drie delen worden verdeeld (verzen 1,2-11,12-13), die elk beginnen met “op die dag”, dat is de dag waarop de HEERE komt om de aarde door oordeel te zuiveren van het kwaad. In vers 1 bereikt het oordeel van God over de wereld zijn hoogtepunt en hoort naar zijn inhoud tot het oordeel dat in Jesaja 26 aangekondigd is (Js 26:21).
Het kan zijn dat er in vers 1 sprake is van drie monsters; het kan ook gaan om een driekoppig monster (vgl. Ps 74:13-14). Twee van de monsters worden “Leviathan” genoemd (Jb 40:20-28; 41:1-25). De eerste wordt “de snelle slang” genoemd. Daarmee wordt Assyrië aangeduid. De Tigris, de rivier in Noord-Irak, is een snelstromende rivier. Ninevé, de hoofdstad van Assyrië, ligt aan de Tigris. De tweede wordt “de kronkelende slang” genoemd. De Eufraat is de kronkelende rivier in Zuid-Irak, waar de hoofdstad Babel ligt. Het derde “monster” is “in de zee”. Daarmee wordt Egypte aangeduid (vgl. Js 51:9). De zee is meestal een beeld van de volken, maar hier mogelijk ook een aanduiding voor de Nijl. Het zijn de wereldmachten die in de geschiedenis en profetieën van Israël een grote rol spelen.
We kunnen in de slang en het monster, ofwel de draak, ook de kwade macht achter de schermen zien, die ene “grote draak …, de oude slang, die genoemd wordt duivel en de satan” (Op 12:9a). God zal definitief met deze macht en zijn demonische metgezellen afrekenen.
2 - 5 De HEERE beschermt Zijn wijngaard Israël
2 Op die dag
zal er een wijngaard zijn van bruisende wijn; zing ervan in beurtzang!
3 Ik, de HEERE, bescherm hem,
elk ogenblik bevochtig Ik hem.
Opdat [de vijand] hem niet kan beschadigen,
bescherm Ik hem nacht en dag.
4 Grimmigheid is er bij Mij niet:
wie zou Mij [als] een doorn [en] distel de strijd laten aanbinden,
zodat Ik hem zou aanvallen
[en] hem tegelijk zou verbranden?
5 Laat men zich liever aan Mijn macht vastklampen,
laat men vrede met Mij sluiten;
vrede moet men met Mij sluiten.
Daar de vernietiging van deze monsters – of de monsterachtige uitingen van één monster – door de HEERE absoluut zeker is, klinkt er opnieuw een profetisch lied waarin de vreugde van het verloste Israël tot uiting komt (vers 2). Het is de vreugde van de HEERE over Zijn volk. Zij zijn een wijngaard die Hij niet aan anderen toevertrouwt die ontrouw zijn (Mt 21:33-39), maar die Hij Zelf constant behoedt en bevochtigt (vers 3). Dit lied is een voortzetting van het lied over de wijngaard in Jesaja 5 (Js 5:1-7). Tegelijkertijd staat deze wijngaard in scherp contrast met die wijngaard.
Zijn grimmigheid is voorbij, want er is niets meer om toornig over te worden (vers 4). Zijn volk beantwoordt aan Zijn doel. Als er vijanden zouden opstaan tegen Zijn volk, dan zou Hij als vuur losbranden en die vijanden als de doorn en de distel verteren. God komt voor Zijn wijngaard op. Wie die wijngaard wil aanvallen, krijgt met Hem te maken. De vijanden doen er beter aan vrede met Hem te sluiten (vers 5). Vrede met Hem sluiten kan door het geloof in de Heer Jezus (Rm 5:1). Dan zullen zij aan Zijn toorn ontkomen (vgl. Ps 2:12), want zelfs in Zijn toorn denkt Hij aan ontfermen (Hk 3:2).
6 - 9 Israël zal bloeien en groeien
6 In de [dagen] die komen, zal Jakob wortel schieten,
Israël zal bloeien en groeien
en zij zullen het wereldoppervlak met vruchten vervullen.
7 Heeft Hij hem geslagen zoals Hij hem geslagen heeft die hem sloeg?
Is hij gedood zoals zijn gesneuvelden sneuvelden?
8 Door hem op te jagen, te verdrijven, hebt U met hem een rechtszaak gevoerd.
Hij heeft [hem] verdreven door Zijn harde wind, op de dag van de storm uit het oosten.
9 Daarom zal hierdoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden.
Dit is de volle vrucht: dat Hij zijn zonde zal wegdoen,
wanneer Hij alle altaarstenen zal maken
als stukgeslagen kalksteen;
geen gewijde paal of wierookaltaar zal blijven staan.
Als de Assyriërs definitief vernietigd zijn, als dus de gramschap voorbij is, zal Israël groeien en bloeien en vruchten voortbrengen die tot zegen zijn voor de hele wereld (vers 6). Dit is het begin van het vrederijk. Zo zullen zij in letterlijke zin de “rijkdom van [de] volken” (Rm 11:12) zijn. In geestelijk opzicht is dit Gods bedoeling en verlangen voor de gelovigen in de huidige tijd, totdat de gemeente voltallig is (Jh 15:1-16). Het vullen van de aarde met vrucht stelt de gevolgen voor van het zendingswerk onder alle volken (Rm 15:16).
De HEERE heeft Zijn volk moeten slaan, maar Hij heeft dat niet gedaan op de manier waarop Hij de volken heeft geslagen die Zijn volk hebben geslagen (vers 7). Zijn volk heeft Hij ‘met mate’ (Statenvertaling) geslagen en niet in de volheid van Zijn toorn (vers 8; Ps 118:18). In dat geval zou Hij hen volkomen van de aarde hebben weggevaagd. Nu heeft Hij tegen Zijn volk gestreden door hen met de adem van Zijn mond weg te blazen, waardoor ze verstrooid waren over de hele aarde. Door de wind wordt de oogst als het ware gezuiverd, zoals dat gebeurt bij het wannen en ziften van de tarwe. Zijn doel daarmee is geweest hun ongerechtigheden te verzoenen en hun zonden volledig weg te nemen (vers 9).
De volle vrucht van dit handelen van de HEERE is dat alle afgodsbeelden verbrijzeld en omver gehouwen zijn. Alles wat zij de plaats van de HEERE hebben gegeven, hebben ze weggedaan, zodat Efraïm zal zeggen: “Wat heb ik nog met de afgoden te maken?” (Hs 14:9a).
10 - 11 Gevolgen van de toorn voor Jeruzalem
10 Want de versterkte stad zal een eenzame [plek] zijn
en de woningen leeg en verlaten als de woestijn.
Daar zullen kalveren grazen,
en daar zullen ze neerliggen en haar takken kaal eten.
11 Zijn haar twijgen verdord, dan worden ze afgebroken.
Vrouwen komen [en] steken ze aan.
Het is immers niet een volk met inzicht.
Daarom zal zijn Maker Zich er niet over ontfermen,
en zijn Formeerder zal het geen genade bewijzen.
De tuchtigende hand van de HEERE zal bewerken dat Israël tot inkeer komt. De verzen 10-11 laten zien wat die tuchtiging inhoudt. Het eens zo sterke en volkrijke Jeruzalem zal een verlaten wildernis lijken (vers 10). Dit is het gevolg van de (eerste) aanval van de Assyriërs ofwel de koning van het noorden (vgl. Zc 13:8-9). Te midden van de puinhopen zal het vee enig groen vinden. De afgevreten takken zullen na verloop van tijd droog genoeg zijn om een vuurtje van te stoken om daarop te koken of te braden wat er nog aan eetbaars is (vers 11).
De oorzaak van deze situatie is hun gebrek aan inzicht (Hs 4:6), waardoor zij de antichrist zijn gaan volgen (Jh 5:43b). Het is een schuldig gebrek aan inzicht. Het is hun kwalijk te nemen dat ze hun “Maker” de rug hebben toegekeerd en hun “Formeerder” zijn vergeten. Daardoor hebben ze zich afgesloten voor Zijn ontferming en genade. Zo hebben ze het voor Hem onmogelijk gemaakt Zich over hen te ontfermen en hen genadig te zijn (2Kr 36:16).
12 - 13 De HEERE verzamelt Zijn volk
12 Op die dag zal het gebeuren
dat de HEERE de aren zal uitkloppen
[vanaf] de rivier tot aan de Beek van Egypte;
en ú, Israëlieten, zult worden opgeraapt,
één voor één.
13 Op die dag zal het gebeuren
dat op een grote bazuin geblazen zal worden.
Dan zullen zij komen die verloren waren in het land van Assyrië,
die verdreven waren naar het land Egypte.
En zij zullen zich voor de HEERE neerbuigen
op de heilige berg in Jeruzalem.
In deze verzen zien we dat “barmhartigheid triomfeert over oordeel” (Jk 2:13). God ziet altijd een mogelijkheid om Zich te ontfermen. Dat is langs de weg van bekering en berouw die Hij in Zijn volk bewerkt. Als het dorsen van Zijn volk – Juda, het tweestammenrijk – voltooid is en het kaf van het koren is gescheiden, verzamelt Hij de rest van Zijn volk (vers 12; vgl. Mt 24:31). Hij doet dat door de leden van Zijn volk – het tienstammenrijk – één voor één op te rapen en zo te verzamelen. De enkeling gaat niet in de massa op. Niet één zal achterblijven of vergeten worden. Hij zal ze allen verzamelen van tussen de Eufraat en het beloofde land.
Hij zal de verloren tien stammen door “een grote bazuin” uit alle landen naar Zijn land roepen (vers 13; Mt 24:31). Het is de voltooiing van de opstanding van het zolang begraven gelegen Israël. Dit is het grote jubeljaar waarin op de grote Verzoendag elk lid van het volk zijn bezitting zal terugkrijgen (Lv 25:9,13). Petrus noemt het de “tijden van [de] herstelling van alle dingen” (Hd 3:21). Als ze zijn teruggekeerd in het land, zal hun eerste daad zijn zich in aanbidding “voor de HEERE neerbuigen op de heilige berg te Jeruzalem”, samen met hun broeders uit het tweestammenrijk.