1 - 6 Sion uit het stof verhoogd
1 Ontwaak, ontwaak,
bekleed u met uw kracht, Sion,
trek uw mooiste kleren aan,
Jeruzalem, heilige stad!
Want voortaan zal in u
geen onbesnedene of onreine meer komen.
2 Schud het stof van u af, sta op,
zet u neer, Jeruzalem,
maak de ketenen [om] uw hals los,
gevangene, dochter van Sion!
3 Want zo zegt de HEERE: Voor niets bent u verkocht, u zult ook zonder geld worden verlost.
4 Want zo zegt de Heere HEERE: Vroeger daalde Mijn volk af naar Egypte om daar als vreemdeling te verblijven, en Assyrië heeft het zonder oorzaak onderdrukt.
5 En nu, wat staat Mij hier [te doen]? spreekt de HEERE. Want Mijn volk is voor niets weggevoerd, zijn overheersers doen [het] weeklagen, spreekt de HEERE, en voortdurend, heel de dag, wordt Mijn Naam gelasterd.
6 Daarom zal Mijn volk Mijn Naam kennen; daarom, op die dag, [zal het weten] dat Ik het Zelf ben Die spreekt: Zie, [hier] ben Ik.
Weer komt de roep van de HEERE tot Sion om te ontwaken (Js 51:17,9) en zich met kracht te bekleden (vers 1). Die kracht is nodig om te vertrouwen op God. Jeruzalem wordt hier Sion genoemd omdat God nu in genade tot Zijn doel gaat komen. Het wordt nu de “heilige stad” genoemd omdat het de stad is van de Heilige Israëls. Evenzo komt de oproep tot Jeruzalem om zich met prachtige kleding te bekleden. .
De kracht of sterkte van de verlosten is de kracht van God die Hij hun door de verlossing schenkt (vgl. Ri 6:12-16; Ps 84:6,8). Dat zal pas ten volle waar worden in de eindtijd, want sinds en ook tijdens Kores, hun bevrijder uit de macht van Babel, is van het bekleden met sterkte geen sprake geweest.
Hij spreekt nog steeds de stad aan. Ze is in een toestand van uiterste verlatenheid en bedekt met stof. Ze is machteloos onder de behandeling van de vijand en beroofd van haar priesterlijke en koninklijke gewaden. In plaats daarvan draagt ze de ketenen van gevangenschap om haar nek (vers 2). Ze moet wakker worden. Ze moet echter niet alleen ontwaken, maar zich ook neerzetten in een positie van rustige waardigheid en gezag; ze moet zich bekleden met geestelijke kracht.
Ze zal weer een feestelijke stad van de HEERE worden. Vreemden zullen niet meer door haar heen trekken. De vreselijke inval van de koning van het noorden is nu voltooid verleden tijd. Hoewel zij opnieuw Jeruzalem bedreigen (Jesaja 36-37), zullen zij net als toen verslagen worden. Geen natie ter wereld zal Jeruzalem meer veroveren, want de HEERE Zelf zal Zich om de heilige stad legeren en haar verdedigen (Js 27:2-3).
Dit is niet vervuld onder de Meden en Perzen en de volgende wereldrijken die steeds over Jeruzalem hebben geheerst tijdens de “tijden van [de] volken” (Lk 21:24). Babel heeft als koningin gezeten, maar zal tot in het stof vernederd worden, terwijl Jeruzalem vanuit het stof zal worden verhoogd om te zitten op de troon van heerlijkheid. Jeruzalem zal haar keten verbreken.
Babel wordt hier niet meer met name vermeld. Eerst wordt zij als religieuze macht verbroken. Vervolgens worden de politieke en godsdienstige macht van de antichrist ofwel het tweede beest verbroken. Ten slotte wordt de politieke macht van het herstelde Romeinse rijk definitief verbroken. De “tijden van [de] volken” (Lk 21:24) zijn dan vervuld en voorbij.
De beloften die volgen in de verzen 3-6, staan, met hun vertroosting, tegen de achtergrond van de voorbije ellende. Het volk van de HEERE wordt eraan herinnerd dat zij “voor niets” zijn verkocht (vers 3). Ze zijn in handen van de volken gegeven, zonder dat de HEERE er voordeel van heeft gehad. Zijn enige doel is om hen tot bekering te brengen onder Zijn kastijdende roede. Er zal voor hun verlossing geen geld worden betaald. Hij zal hun verlossing bewerken door soevereine genade en almachtige kracht. Hun bevrijding zal uitsluitend uit Hem voortkomen. Hij zal dat doen door hun vijand te tuchtigen.
Als illustraties worden de bevrijding uit de macht van het verdrukkende Egypte en Assyrië genoemd (vers 4). De vraag in vers 5 heeft de betekenis: ‘Welk voordeel heb Ik in het midden van Mijn volk?’ Het volk is “voor niets” weggevoerd en hun verdrukkers lasteren voortdurend de Naam van de HEERE. Dit lasteren zal ophouden door het tussenbeide komen van de HEERE in macht en majesteit. Zijn Naam, die door de heidenen zo is gelasterd, zal aan Zijn volk bekendgemaakt worden (vers 6).
Zijn natuur, Zijn kenmerken en Zijn macht, die door Zijn Naam worden vertegenwoordigd, zullen aan hen worden geopenbaard in de dag van hun verlossing. Hij maakt Zich bekend als de ‘Ik ben’, de trouwe God van het verbond. Zijn Zelfopenbaring bewerkt dat zij de stem van hun Verlosser zullen kennen (Js 63:1). Dan zal het gebed “moge Uw Naam worden geheiligd” (Mt 6:9) vervuld worden.
Op deze wijze openbaart de Heer Zich ook aan ons in tijden van verdrukking en moeiten. Hij gebruikt deze omstandigheden als middel om onze kennis van Hem, van Zijn kenmerken, kracht en genade, te doen toenemen. Als we zelf nergens meer toe in staat zijn, maakt Hij Zichzelf aan ons bekend in Zijn almacht. Het gaat ons dan als Petrus die in het water wegzakt, de Heer aanroept en dan de machtige kracht van de arm van de Heer leert kennen en meer dan dat.
7 - 10 De vrede aangekondigd
7 Hoe lieflijk zijn op de bergen
de voeten van hem die het goede boodschapt,
die vrede laat horen, die een goede boodschap brengt van het goede,
die heil laat horen,
die tegen Sion zegt:
Uw God is Koning.
8 Een stem, uw wachters verheffen [hun] stem,
tezamen juichen zij,
want zij zullen [het] zien, oog in oog,
als de HEERE terugkeert [naar] Sion.
9 Breek uit [in gejubel], juich tezamen,
puinhopen van Jeruzalem,
want de HEERE heeft Zijn volk getroost,
Hij heeft Jeruzalem verlost.
10 De HEERE heeft Zijn heilige arm ontbloot
voor de ogen van alle heidenvolken;
en alle einden der aarde zien
het heil van onze God.
Deze verzen bevatten de triomfantelijke uiting als gevolg van het nieuws van de grote verlossing die voor het volk van de HEERE is bewerkt voor de ogen van alle volken. Oorlogen zijn opgehouden tot het einde van de aarde. Vrede zal heersen omdat God regeert en de HEERE terugkeert naar Sion. De voeten van de boodschapper zijn lieflijk om te zien – niet het geluid van zijn voetstappen, maar de verschijning van zijn voeten –, niet alleen vanwege hun veerkrachtige snelheid, maar ook vanwege de verrukking van het hart die karakter aan hun beweging verleent en de inhoud van de boodschap (vers 7).
Het overblijfsel heeft vurig gebeden om de komst van de HEERE om te verlossen. Nu is dat moment eindelijk aangebroken. De HEERE is gekomen, Hij is onderweg naar Sion. De bergen zijn de bergen van het land en vooral die ten noorden van Jeruzalem. Het zijn de bergen die de HEERE “Mijn bergen” noemt (Js 49:11). Wat natuurlijke obstakels zijn, worden wegen waarlangs Gods heraut komt.
Hij kondigt vrede en heil aan, een totaal andere dan de vrede en veiligheid die de wereld zal uitroepen onder invloed van de satan (1Th 5:3). Er is sprake van “vrede”, “het goede” en “heil”. Vrede met God door het bloed van Christus in plaats van vervreemding; het goede, wat tot nut strekt, in plaats van het verkeerde; heil, niet alleen redding van oordeel, maar ook voortdurende bewaring, tot in eeuwigheid in plaats van oordeel en eeuwig verloren zijn. Het is vrede met God door het offer van het kruis en de vrede van God in het leven met Hem. Er is ook heil, genezing van alle gevolgen van de zonde. Alle verwoestingen en verwondingen die door de zonde zijn aangericht, zullen geheeld worden. Dat is de situatie als God heerst als Koning.
Deze boodschappers van het goede nieuws zijn er ook vandaag. Het citaat van dit vers in Romeinen 10 bevestigt dit (Rm 10:15). In het citaat worden ‘de bergen’ weggelaten. De apostel verheugt zich erover dat hij zo’n boodschapper mocht zijn. Het mag ook onze vreugde zijn om te delen in die activiteit en de vreugde daarvan. De voeten van iemand die uitgaat met het evangelie nabij of ver weg zijn lieflijk in de ogen van Hem Die stierf om de boodschap en de boodschapper uit te kunnen laten gaan.
De wachters in vers 8 die hun stem verheffen, zijn de profeten, zoals Jesaja, die in de verte kijken als vanaf een wachttoren. Gewoonlijk verheffen wachters hun stem om te waarschuwen, maar nu beginnen ze te zingen. De wachters hebben ook geen verschil van mening over wat ze zien, maar zijn daar eenstemmig over. Zij zien hoe de HEERE tot Zijn volk komt, zij zien het licht worden.
Zij moeten worden onderscheiden van de boodschapper van het vorige vers die het nieuws van het koninkrijk verkondigt als Christus is gekomen. Deze trouwe wachters, die van verre de toekomstige gebeurtenissen zien, worden bedoeld in 1 Petrus 1 (1Pt 1:10-12; vgl. Js 21:8,11; Hk 2:1-3). De dag komt dat ze met eigen ogen de terugkeer van de HEERE naar Sion zullen zien. Zij zullen zien hoe de HEERE Sion herstelt, ze zullen oog in oog met dit werk staan (vgl. Nm 14:14). Geen wonder dat ze in vreugdegezang zullen uitbarsten.
In vers 9 worden de puinhopen van Jeruzalem opgeroepen hetzelfde te doen. De taal is levendig, het maakt de heerlijkheid van het herstel na de lange periode van verwoesting zichtbaar. Daar is een tweevoudige reden voor: Gods Woord en Gods werk (vgl. Lk 24:19; Hd 7:22), het woord van vertroosting en het werk van bevrijdende macht. Vertroosting en bevrijding zijn de voortdurende bediening van de Heilige Geest in ons verdriet en onze moeiten, onze beproevingen en gevaren: vertroosting te midden ervan en verlossing eruit. We mogen ons verheugen in de vertroosting van en het vertrouwen op de bevrijding.
Vers 10 is een terugblik vanuit de toekomstige vervulling. Het is het beeld van een strijd, waarbij alle bedekking van Zijn arm is verwijderd om deze in zijn volle kracht te gebruiken. De arm van de HEERE is ontbloot om het overblijfsel te verlossen door zowel Assyrië als Babel te oordelen. De dwaze misvattingen van de volken over God zullen tenietgedaan worden. Hun weigering om Gods Zoon te erkennen zal krachtig worden neergeslagen door Zijn persoonlijke tussenkomst. Zo zullen zij het heil van de God van Israël aanschouwen.
11 - 12 Oproep uit Babel te vertrekken
11 Vertrek, vertrek, ga daar weg,
raak het onreine niet aan,
ga uit haar midden weg, reinig u,
u die de [heilige] voorwerpen van de HEERE draagt!
12 Maar u zult niet overhaast weggaan,
u zult niet [als] op de vlucht gaan,
want de HEERE zal vóór u uit trekken,
en de God van Israël zal uw achterhoede zijn.
Deze verzen gaan over een andere zijde van de omstandigheden en handelen over de vrijlating van de ballingen. Naar deze oproep hebben de vorige zes oproepen toe gewerkt. Gods volk wordt geboden het terrein van hun ballingschap te verlaten (vgl. Js 48:20). De bevelende taal verwijst naar Babel, maar Babel staat hier voor meer dan alleen de stad. Het spreekt ook van vreselijke afgoderij door toedoen van het beest van het Romeinse rijk en de antichrist, zoals het verband aantoont (Js 2:8-9; Op 13:12-15).
Gods volk wordt bevolen bij het vertrek het onreine niet aan te raken. Ze moeten niets van Babel meenemen. Wat ze moeten meenemen, zijn “de [heilige] voorwerpen van de HEERE” die naar Babel zijn overgebracht. Dit verwijst naar de terugkeer op bevel van Kores en dat de voorwerpen die door Nebukadnezar waren weggenomen, weer worden teruggegeven (Ea 1:7-11). Anders dan hun vlucht uit Egypte zal hun vertrek uit Babel niet in haast of als een vlucht plaatsvinden (Dt 16:3). Het is meer een zegetocht. Hun intocht in het vrederijk zal dat nog meer zijn.
Hun houding zal spreken van volkomen gereed zijn voor het hervatten van de dienst van aanbidding van de HEERE in Zijn tempel. Daarvoor is absolute reinheid vereist. Wel zullen ze Zijn leiding en bescherming nodig hebben en daarvan krijgen ze de verzekering. De Messias zal er Zelf garant voor staan. Hij geeft de belofte: “Want de HEERE zal vóór u uit trekken, en de God van Israël zal uw achterhoede zijn.”
Dit heeft allemaal een directe boodschap voor hen die, omdat ze zelf voorwerpen of vaten zijn, apart gezet zijn om door de Heer gebruikt te worden (2Tm 2:21). Zij hebben de heilige verantwoordelijkheid “zichzelf onbesmet van de wereld te bewaren” (Jk 1:27b) en ook dat zij zich “reinigen van alle bevlekking van [het] vlees en van [de], geest en [de] heiligheid volbrengen in [de] vrees voor God” (2Ko 7:1).
Het is ook van toepassing op het Babel van de eindtijd (Op 18:4a), waarmee wij nu ook al te doen hebben. Het zijn de dingen die vanuit het naamchristendom op ons afkomen en waarmee wij ons niet moeten verontreinigen door opening te geven aan wereldse elementen om die in te voeren in de gemeente.
13 - 15 Verhoogd en verheven
13 Zie, Mijn Knecht zal verstandig handelen,
Hij zal verhoogd worden en verheven, ja, zeer hoog verheven worden.
14 Zoals velen zich over U ontzet hebben
– zo geschonden was Zijn gezicht, meer dan van iemand [anders],
en Zijn gestalte, meer dan van [andere] mensenkinderen –
15 zó zal Hij vele heidenvolken besprenkelen,
koningen zullen vanwege Hem sprakeloos staan.
Want zij aan wie het niet verteld was, zullen het zien,
en zij die het niet gehoord hebben, zullen het begrijpen.
Hier begint een heel nieuw gedeelte. De indeling in hoofdstukken is hier niet gelukkig. Jesaja 53 moet met vers 13 van dit hoofdstuk beginnen. De laatste drie verzen van Jesaja 52 en heel Jesaja 53 bevatten één groot thema: de lijdende, verworpen, verzoenende en verhoogde Knecht van de HEERE. Dit hele gedeelte vormt het hart van het tweede grote deel van het boek Jesaja. Het staat precies in het midden ervan.
We kunnen wel zeggen dat we in dit gedeelte als het ware het heilige der heiligen binnengaan. Dat maakt het nog meer dan anders nodig dit gedeelte met grote eerbied en diep ontzag biddend te benaderen en in ons op te nemen (vgl. Ex 3:5; Jz 5:15). In het hart van dit gedeelte legt de HEERE Zijn hart bloot. En Wie anders is het hart van God dan de Heer Jezus, Die altijd in de schoot van de Vader was en is? De Heer Jezus is gekomen om Hem in genade te verklaren aan zondige mensen (Jh 1:18). Om Christus en Zijn werk en de heerlijke gevolgen daarvan, zowel voor God als voor ons, gaat het in dit gedeelte.
Tevens is dit het vierde en laatste lied of de laatste profetie over de Knecht van de HEERE. In de vorige drie liederen of profetieën hebben we gezien dat de Knecht de Uitverkorene van God (Js 42:1-9), de Verworpene door Israël (Js 49:1-13) en de afhankelijke en gehoorzame Knecht (Js 50:1-11) is. Nu wordt de bedekking van Israël weggenomen (2Ko 3:16) en wordt de arm van de HEERE geopenbaard.
De uitverkoren en verworpen Knecht, gehoorzaam tot de dood van het kruis, blijkt het Schuldoffer te zijn voor Israël! Hij sterft als het plaatsvervangend offer voor Israël. Zijn bloed is het bloed van het nieuwe verbond. Wat Israël ten kwade heeft bedoeld met de verwerping van Christus, heeft de HEERE ten goede gekeerd. De Knecht blijkt door God gezonden te zijn “om een groot volk in leven te houden” (Gn 50:20).
De broers van Jozef hebben zich niet gerealiseerd dat de machtige onderkoning van Egypte en hun verworpen broer een en dezelfde persoon is. Zo onderkent Israël niet dat de ontblote, machtige arm van de HEERE en de verworpen Jezus van Nazareth een en dezelfde Persoon is. Zo blind zijn zij als de knecht van de HEERE. Een sluier ligt over hun gezicht. Maar de volmaakte Knecht is gekomen om de blinde knecht te genezen, om de sluier van hun gezicht te verwijderen.
Zoals Jozef zich zonder vreemden in een heilige beslotenheid aan zijn broers bekendmaakt (Gn 45:1), zo zal de Knecht Zich bekendmaken aan het gelovig overblijfsel. Net als Thomas, een beeld van het overblijfsel, zullen ze Hem aan Zijn wonden herkennen en zich voor Hem neerbuigen en verklaren: “Mijn Heer en mijn God” (Jh 20:28).
De in totaal vijftien verzen van dit gedeelte zijn in de vorm van een dichtwerk geschreven, bestaande uit vijf coupletten van elk drie verzen. Deze vijf coupletten zijn geschreven in een zogenoemd chiasme, een spiegelbeeldtechniek om de nadruk te leggen op het middelste couplet:
1. de verheerlijking van de Knecht (Js 52:13-15)
---2. het lijden van de Knecht (Js 53:1-3)
------3. de verzoening door de Knecht (Js 53:4-6)
---4 het lijden van de Knecht (Js 53:7-9)
5. de verheerlijking van de Knecht (Js 53:10-12)
a. Het eerste en vijfde couplet gaan over de verheerlijking van de Knecht;
b. het tweede en vierde couplet gaan over het lijden van de Knecht;
c. het middelste couplet gaat over de verzoening door de Knecht.
De HEERE begint met de woorden “zie, Mijn Knecht” (vers 13). Alle aandacht wordt op Hem gericht (vgl. Mt 25:6). Het gaat niet over Israël, maar over de Messias. De verbinding met wat hieraan direct is voorafgegaan, is treffend, al is het in de vorm van een groot contrast. In het voorgaande staat de bevrijding uit de Babylonische ballingschap op de voorgrond, met daarachter de toekomstige en uiteindelijke bevrijding. Bevrijding kan echter alleen worden bewerkt door de Knecht van de HEERE, ongeacht of het gaat om de Jood of om de heiden. Er is geen vervulling mogelijk van welke profetie ook zonder de Heer Jezus en Zijn werk aan het kruis.
Daarom roept God op om naar Hem te zien, eerst in Zijn voorspoedig handelen en dan in Zijn verheven positie (vers 13). Daarna wordt kort melding gemaakt van Zijn vernedering, vooruitlopend op de komende openbaring in macht en heerlijkheid (verzen 14-15). Dit is allemaal, in een compacte vorm, het thema waarover na deze introductie in de volgende twaalf verzen wordt uitgeweid.
“Zie, Mijn Knecht zal verstandig handelen” (vers 13a). Er zijn twee betekenissen van het woord “verstandig”. De eerste is wijsheid – een kenmerk daarvan is voorzichtigheid – en de tweede is voorspoed of succes. Een volledige weergave van de tekst kan zijn: ‘Zal verstandig of wijs handelen, met als gevolg voorspoed.’ Dit beschrijft op een compacte manier Zijn leven op aarde tot en met het kruis, in alles wat Hij zegt en doet, met de voorspoedige gevolgen die daaraan onlosmakelijk verbonden zijn. Hij handhaaft Zijn getuigenis zonder Zijn leven over te geven tot het vastgestelde uur daar is. Nooit is er grotere voorspoed verbonden aan enige handeling dan aan het overgeven van Zijn leven als een gewillig en verzoenend offer (vgl. Js 53:10).
“Hij zal verhoogd worden en verheven, ja, zeer hoog verheven worden” (vers 13b). Het gevolg van Zijn verstandig en voorspoedig handelen is dat God Hem uitermate verhoogd heeft. In die verhoging zijn drie etappen: Zijn opstanding, Zijn hemelvaart en Zijn verheerlijking aan Gods rechterhand (Hd 2:33; Fp 2:9; Hb 1:3,13).
In vers 14 verandert de vorm van een spreken over in een spreken tot om daarna weer te veranderen in een spreken over. De oorzaak van verbazing en ontzetting is het feit van Zijn misvorming. Dat bepaalt ons bij de wreedheden die Hem na Zijn gevangenneming zijn aangedaan. Zijn gezicht en Zijn lichaam zijn op ongeëvenaard gruwelijke wijze bewerkt. De soldaten hebben Hem met een namaakscepter op Zijn gezicht en op Zijn met dorens gekroonde voorhoofd geslagen, totdat Hij niet meer herkenbaar was. De toegediende geseling heeft het vlees zowel van Zijn rug als van Zijn borst weggerukt.
Dit was de Heer Jezus zoals Hij door Pilatus naar buiten werd gebracht en getoond werd aan het volk om hun medelijden op te wekken en te bewerken dat ze niet om nog meer van Zijn bloed zouden vragen. Dat was tevergeefs. Het maakte hun walging van Hem en de roep om Zijn bloed alleen maar groter. Zijn verschijning was zo totaal anders dan wat zij verwacht hadden van de Messias, dat zij met ontzetting naar Hem keken. Zo staarden zij naar Hem (Ps 22:18b).
Terwijl Israël Hem zo verwierp, zal in de komende dag de verachting van de heidenvolken bij monde van Pilatus omslaan in verbazing en ontzetting over Zijn macht en heerlijkheid. Het “zó” van vers 15 sluit aan op het “zoals” van vers 14. De verbazing zal zó groot zijn, dat koningen overvallen zullen worden door sprakeloosheid, met stomheid geslagen door wat ze zien en waarover ze nooit gehoord hebben. De ontzetting over Zijn lijden zal ver overtroffen worden door de ontzetting over Zijn verheerlijking. Het “besprenkelen” – ook vertaald met ‘doen opspringen’ – van “vele heidenvolken”, ziet op de zegen die voortkomt uit Zijn vernedering.
Deze verzen drukken twee keer grote verbazing en ontzetting uit: eerst over de afschuwelijke vernedering van de Messias, daarna over Zijn ontzagwekkende verheerlijking. Nu hebben de machthebbers de mond nog vol met grootspraak (Ps 2:1-3). Dan zullen ze de werkelijkheid en de betekenis van deze verbazingwekkende openbaring vernemen. Ze zullen zien dat het door hen geplaagde en gedrukte volk het door God uitverkoren en geliefde volk is onder een Koning Die Zijn heerlijkheid op dat volk gelegd heeft. Als ze het zullen zien en vernemen, zullen ze ook van harte geloven.
Dit vers slaat echter niet alleen op de toekomst. Paulus past het toe op de prediking van het evangelie in de tijd die ligt tussen het kruis en de wederkomst, dat is de periode waarin wij nu leven. Hij citeert dit vers om het evangelie in steeds verder gelegen plaatsen bekend te maken en zijn zendingsreizen uit te breiden naar gebieden waar het evangelie nog niet verkondigd is (Rm 15:20-21).