Inleiding
Overzicht hoofddeel 1.2 – Jesaja 13-27
God en de volken
Het tweede gedeelte van het eerste hoofddeel (Jesaja 1-35) omvat Jesaja 13-27 en is als volgt onder te verdelen:
1. Profetie over Babel (Jesaja 13:1-14:23)
2. Profetie over Assyrië (Jesaja 14:24-27)
3. Profetie over de Filistijnen (Jesaja 14:28-32)
4. Profetie over Moab (Jesaja 15:1-16:14)
5. Profetie over Damascus en Efraïm (Jesaja 17:1-14)
6. Profetie over Cusj (Jesaja 18:1-7)
7. Profetie over Egypte (Jesaja 19:1-25)
8. Profetie over Egypte en Cusj (Jesaja 20:1-6)
9. Profetie over Babel (Jesaja 21:1-10)
10. Profetie over Edom (Jesaja 21:11-12)
11. Profetie over Arabië (Jesaja 21:13-17)
12. Profetie over Jeruzalem (Jesaja 22:1-25)
13. Profetie over Tyrus (Jesaja 23:1-18)
14. De (profetische) aarde wordt geoordeeld (Jesaja 24:1-23)
15. Psalmen en voorzeggingen van oordeel en bevrijding (Jesaja 25:1-12)
16. Lofzang, gebed en profetie (Jesaja 26:1-21)
17. Het herstel van Israël (Jesaja 27:1-13)
Inleiding op Jesaja 13
In Jesaja 1-12 is de hand van de HEERE uitgestrekt tegen Zijn volk (Js 5:26), maar in het gedeelte van Jesaja 13-23 is de hand van de HEERE uitgestrekt “tegen alle volken” (Js 14:26). Het gedeelte van Jesaja 13-23 bevat ‘lasten’ betreffende de heidenvolken in het nabije oosten. Het woord ‘last’ komt hier geregeld voor en maakt duidelijk dat deze hoofdstukken één geheel vormen. ‘Last’ betekent dat het Woord als oordeel van God, dat eerst op Israël ‘valt’ (Js 9:7), nu ook als een zwaar gewicht op alle volken valt.
Deze hoofdstukken vormen het antwoord op de oproep: “Maak Zijn daden bekend onder de volken” (Js 12:4b). Voordat de volken de HEERE kunnen loven (Js 12:4a), moeten ze eerst door het oordeel van God gereinigd worden, net als het volk Israël. Het volgende deel, Jesaja 24-27, betreft de hele aarde.
Het gevaar bestaat dat we deze hoofdstukken overslaan als we het boek Jesaja lezen omdat we menen dat er weinig geestelijke winst voor ons in zit. Maar heel de Schrift is door God ingegeven en van nut voor ons (2Tm 3:16). De volken die Israël omringen, worden gezien in hun betrekkingen met Israël. De lasten of Godsspraken over deze volken verbinden de gebeurtenissen die in de dagen van Jesaja aanstaande zijn met het einde van de tijden.
Ze zijn een passend vervolg op het grote onderwerp van de Messiaanse profetieën in Jesaja 7-12. Daarin is voorzegd dat het gezag van de Messias over alle koninkrijken van de wereld zal worden uitgeoefend. Ook zijn daarin vertroostende berichten gegeven met het oog op de uiteindelijke zegen en heerlijkheid van Israël. In overeenstemming daarmee wordt de ondergang van de heidense machten voorzegd. De ene na de andere macht gaat ten onder, waardoor er ruimte komt voor de vestiging van het vrederijk.
Nog eens zij gezegd, dat er steeds aan gedacht moet worden, dat veel uitspraken over een macht een strekking hebben die verder gaat dan het direct aanstaande oordeel over die macht. Dat wil zeggen dat veel in de beschrijving van de ondergang van een macht ook – en soms wel uitsluitend pas – in de eindtijd vervuld wordt en dan met name aan het einde van de ‘grote verdrukking’. Deze periode wordt in dit boek “de gramschap” (van de HEERE) (Js 10:5,25; 26:20) genoemd.
Jesaja 13-14 is de inleiding tot deze periode, terwijl aan het eind van Jesaja 27 kort het vrederijk wordt genoemd. Het gedeelte van Jesaja 14:28-27:13 is een beschrijving van gebeurtenissen in de wereld vanaf de laatste dagen van de grote verdrukking tot het begin van het duizendjarig vrederijk. Ook Israël wordt opnieuw genoemd, maar dan als onderdeel van de wereld.
De volken waarover achtereenvolgens het oordeel wordt uitgesproken, worden geoordeeld vanwege hun afgoderij en hun houding tegenover Israël. De reden dat juist zij worden genoemd, terwijl veel andere volken niet worden genoemd, is de wijze waarop zij zich in het verleden ten opzichte van Gods volk hebben gedragen en dat zij zich daaraan hebben vergrepen. Gods volk is “Zijn oogappel” (Zc 2:8). Dus wie Zijn volk aanraakt, treft de HEERE in Zijn hart.
Van dit oordeel over de omringende volken profeteren ook de twee andere grote profeten, Jeremia en Ezechiël (Jeremia 46-51; Ezechiël 25-32). Jesaja en Jeremia spreken in hun profetieën over de volken vooral over de verwoesting van Babel, hoewel ze ook over andere volken spreken, terwijl Ezechiël vooral spreekt over Gods oordeel over Egypte.
1 De last over Babel
1 De last over Babel, die Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft.
Na het oordeel over Juda en Jeruzalem dat in de voorgaande hoofdstukken, Jesaja 7-12, voor onze aandacht is geweest, komt nu, in Jesaja 13-27, het oordeel over de volken van de wereld. Als inleiding daarop begint God met het oordeel over Babel (Jesaja 13-14). Het begint met “de last over Babel” (vers 1), want Babel zal de wereldheerschappij van Assyrië tenietdoen en die opvolgen.
Wat Jesaja heeft gezien, wordt “last” genoemd omdat het een woord van God betreft dat de profeet als een last is opgelegd (Jr 23:33-40). De meeste profetieën in de volgende hoofdstukken beginnen met dit woord ‘last’. Nog eens wordt “Jesaja” met name genoemd. Dat hij deze last “gezien heeft”, benadrukt dat het om echte profetie gaat, die is uitgesproken vóór de val van Babel, want in de tijd van Achaz, als Jesaja dit schrijft, is Babel nog lang geen wereldmacht. Het maakt tevens duidelijk dat met Jesaja 13 een nieuw gedeelte begint.
Als in de Schrift over Babel wordt gesproken, kan daarmee zowel de stad als het land worden bedoeld. Babylon is hetzelfde als Babel. Babylon is de Griekse naam en Babel de Hebreeuwse naam. De lezer moet dan zien of daarmee de stad of het land wordt bedoeld. Het eerste koninkrijk dat in de Schrift wordt genoemd, is dat van Babel. Het wordt gesticht door een man die een geweldenaar is, een man van geweld, en een jager, dat wil zeggen een bloed vergietend mens (Gn 10:8-10).
In Babel is het oergezelschap van de mensheid na de zondvloed in eenheid bij elkaar. Als de hele aarde nog één van spraak is, wil de mens in Babel een toren bouwen die tot in de hemel reikt om daarmee zijn macht op aarde te vergroten. God voorkomt dit en verstrooit bij Babel de mensheid door de spraakverwarring (Gn 11:1-9). Daardoor is de mensheid verdeeld over de vijf continenten.
De omverwerping van de macht van Assyrië wordt beschreven in het boek Nahum. Daar lezen we van de val van Ninevé, de hoofdstad van Assyrië. Op het moment dat Jesaja deze profetie uitspreekt, is er van Babel als wereldmacht nog niet veel te bekennen. Dat Jesaja toch met Babel als eerste volk kan beginnen, is alleen omdat hij profetisch de opkomst van Babel ziet en ook die van de volgende rijken. Babel is de macht die het oordeel over Juda zal voltrekken omdat Juda in afgoderij en opstand tegen de HEERE leeft. Babel is tevens de macht die in de eindtijd een verbond zal sluiten met het afvallige Israël onder de antichrist.
De beschrijving van de inname van Babel laat zien dat die zeer gewelddadig gebeurt, anders dan de inname van Babel anderhalve eeuw later, in 539 v.Chr., door de Meden en de Perzen, die nagenoeg geruisloos gebeurt. Dat komt doordat de nadruk hier ligt op de vernietiging van het profetische Babel in de toekomst, namelijk die van het eerste beest, met de tien horens, de leider van het herstelde Romeinse rijk, de verenigde staten van (het ex-christelijke) Europa (Op 13:1-10).
Overigens is Assyrië een type van de toekomstige koning van het noorden, de leider van het (noordoostelijke) Arabische islamitische (sjiitische?) bondgenootschap, ondersteund door Gog en Magog (Rusland). In Psalm 83 wordt opmerkelijk genoeg ook over een bondgenootschap gesproken dat uit tien landen bestaat (Ps 83:6-9).
Ten slotte vinden we de koning van het zuiden – hier niet vermeld, maar wel in Daniël 11 (Dn 11:40) –, waaronder we een bondgenootschap van (zuidelijke) Arabische islamitische (soennitische?) volken kunnen verstaan. Zij zullen als eerste Israël aanvallen, gevolgd door de koning van het noorden. Als de koning van het noorden Israël en vooral Jeruzalem heeft verwoest, zal hij daarna de koning van het zuiden aanvallen en overmeesteren. Daarna zal hij terugkeren naar Israël vanwege de komst van het leger van het beest (Europa) en vernietigd worden door Christus (Dn 11:41-45).
2 - 5 Werktuigen van Gods toorn
2 Hef op een kale berg een banier omhoog,
verhef [uw] stem tegen hen,
wenk met de hand, zodat zij binnentrekken
door de poorten van de edelen.
3 Ík heb opdracht gegeven
aan Mijn geheiligden;
ook heb Ik Mijn helden opgeroepen om Mijn toorn [uit te voeren]
– zij die uitgelaten zijn over Mijn majesteit.
4 Hoor, rumoer op de bergen,
als van veel volk.
Hoor, gedruis van koninkrijken,
van verzamelde heidenvolken;
de HEERE van de legermachten monstert
de krijgsmacht.
5 Zij komen eraan, uit een ver land,
van het einde van de hemel:
de HEERE en de instrumenten van Zijn gramschap,
om heel het land te gronde te richten.
De profetie begint met een drievoudige oproep of opdracht. Op “een kale berg”, dat is een berg zonder bebossing, dat is zonder iets wat het zicht hindert, moet ten eerste een teken, “een banier” als symbool van strijd, omhoog geheven worden, zodat het goed zichtbaar is (vers 2). Na de banier volgt ten tweede de opdracht tot een roep, “verhef [uw] stem”, en ten derde tot een gebaar, “wenk met de hand”, om daardoor Gods legers tot actie te manen. De roep is bedoeld om de legers in staat van paraatheid te brengen.
De “wenk met de hand” is het teken om hen te laten optrekken om de poorten van Babel binnen te trekken. In deze poorten zitten nu nog de edelen die het stadsbestuur vormen, maar het is tijd dat de veroveraars de macht overnemen. Van enige tegenstand wordt niets vermeld. Babel is ook zonder tegenstand ingenomen.
De opdracht gaat van de HEERE – “Ík”, met nadruk – uit (vers 3). De Meden (vers 17) en Perzen worden tot het vervullen van hun opdracht geroepen. Zij zijn door God uitgekozen om een einde te maken aan de heerschappij van Babel. Daarom noemt God hen “Mijn geheiligden”, want zij zijn door Hem voor dat doel en met die opdracht apart gesteld. Het heeft niets te maken met de personen zelf, dat zij heilig van karakter zouden zijn.
God noemt hen ook “Mijn helden”. Hij maakt hen tot onoverwinnelijke helden, want zij moeten Zijn toorn uitvoeren. De legers van de Meden en de Perzen voldoen “uitgelaten” aan hun opdracht. Ze hebben er zin in omdat de Majesteit van God hen aanspoort. Dat de HEERE Zelf persoonlijk opdracht geeft om Babel te verwoesten, is een aanwijzing dat Hij in de toekomst persoonlijk, en dan zonder toedoen van menselijke instrumenten, het herstelde Romeinse rijk zal vernietigen (Dn 2:45).
Het enkelvoudige geluid van de stem die beveelt, de stem van de HEERE, wordt vervangen door een meervoudig “rumoer op de bergen” (vers 4). Het is het rumoer van de “verzamelde heidenvolken”, de legers die de HEERE heeft afgezonderd om Zijn werk te doen. De legers van de Meden en Perzen komen van heinde en verre als “de instrumenten van Zijn gramschap om heel het land [dat is het Babylonische wereldrijk] te gronde te richten” (vers 5).
Hun gejuich bij de uitvoering van dit werk wil niet zeggen dat zij zich bewust zijn dat ze Gods opdracht uitvoeren of met instemming aan Gods plan meewerken. Zo weten Titus en de Romeinen ook niet dat zij als leger van “de koning” het oordeel over Jeruzalem voltrekken waarover de Heer Jezus in Zijn gelijkenis spreekt (Mt 22:7).
Het gaat om de ondergang van het land Babel (Jeremia 50-51). Babel is wat we vandaag kennen als Zuid-Irak tot aan Bagdad. Assyrië omvat het gebied dat we vandaag kennen als Noord-Irak ten noorden van Bagdad tot aan Pakistan. Medië is verder naar Iran, het tegenwoordige Koerdistan.
Abraham komt uit het land van de Chaldeeën of Babel (Gn 15:7; Hd 7:2-4). Hij heeft zich bekeerd tot de ware God. Zijn nakomelingen worden in ballingschap teruggevoerd naar Babel omdat Israël van de ware God is afgevallen. Zij komen terecht in het land waar hun stamvader vandaan komt en hebben daar de afgoden van Babel gediend. De tijd van de wereldheerschappij van Babel duurt zeventig jaar (Jr 25:11).
Profetisch gezien vormt dit gedeelte over Babel een schaduwbeeld van het toekomstige oordeel over het herstelde Romeinse rijk ofwel de toekomstige verenigde staten van Europa onder leiding van een man die ‘het beest’ wordt genoemd (Op 13:1-10). Dan zal de Heer Jezus Zelf, hoogstpersoonlijk, “uit een ver land, van het einde van de hemel”, komen met de hemelse legermachten om het oordeel over Babel te voltrekken (Op 19:11-21).
6 - 13 De dag van de HEERE komt
6 Weeklaag, want de dag van de HEERE is nabij;
als een verwoesting van de Almachtige komt hij.
7 Daarom zullen alle handen slap worden
en elk hart van stervelingen zal wegsmelten.
8 En zij zullen verschrikt worden,
smarten en weeën zullen hen aangrijpen,
zij zullen ineenkrimpen als een barende [vrouw].
Verbijsterd zullen zij elkaar aanstaren,
hun gezichten zullen vlammen.
9 Zie, de dag van de HEERE komt, meedogenloos,
met verbolgenheid en brandende toorn,
om van het land een woestenij te maken
en zijn zondaars eruit weg te vagen.
10 Ja, de sterren aan de hemel en hun sterrenbeelden
zullen hun licht niet laten schijnen,
de zon zal verduisterd worden wanneer zij opkomt,
en de maan zal haar licht niet laten schijnen.
11 Ik zal de wereld [haar] slechtheid vergelden,
en de goddelozen hun ongerechtigheid.
Ik zal de trots van de hoogmoedigen doen ophouden,
en de hooghartigheid van de geweldplegers zal Ik vernederen.
12 Ik zal stervelingen schaarser maken dan zuiver goud
en mensen [zeldzamer] dan het fijne goud van Ofir.
13 Daarom zal Ik de hemel doen sidderen,
en de aarde zal lostrillen van haar plaats
om de verbolgenheid van de HEERE van de legermachten,
en om de dag van Zijn brandende toorn.
In deze verzen verplaatst het profetisch toneel zich van de aanstaande ondergang van Babel als schaduwbeeld van de toekomst naar de toekomstige oordelen van God over het herstelde Romeinse rijk en de hele wereld in de eindtijd, dat is naar de komst van “de dag van de HEERE” (vers 6). Het is een dag die niet is tegen te houden of af te wentelen, want hij komt “als een verwoesting van de Almachtige”. Die dag is overduidelijk niet begonnen in 539 v.Chr., wanneer Babel verslagen wordt door de Meden en de Perzen. Dan wordt die stad niet verwoest. Dat gebeurt pas veel later. Nee, die dag zal plaatsvinden in de toekomst met betrekking tot het profetische Babylon (Op 16:19).
Hier vloeit voor het oog van de profeet het oordeel over Babel ineen met het eindgericht over het herstelde Romeinse rijk. In de vervulling liggen er vele eeuwen tussen beide oordelen, maar in wezen zijn ze een. Het een is een type, een voorafschaduwing, van het ander. Babel is het eerste van de vier grote wereldrijken (Dn 2:37-40; 7:1-7) en is een afschaduwing van de laatste vertegenwoordiger van de wereldrijken, dat is het herstelde Romeinse rijk.
In onze dagen zien wij dat steeds meer gestalte krijgen in het verenigd Europa, de Europese Unie. Het is voor God alles één geheel. Het oordeel over Babel is een voorafschaduwing van het oordeel over het beest in de eindtijd. Babel, voorgesteld als vrouw, de grote hoer, en het beest zijn ten nauwste met elkaar verbonden (Op 17:3b). De grote hoer benadrukt het godsdienstige aspect van Babel – de tegenhanger van de bruid –, terwijl het beest het politieke aspect van Babel – de tegenhanger van Jeruzalem, de stad van de grote Koning – benadrukt.
De HEERE zal de grote Naam van Zijn almacht bewijzen in de oordelen die Hij laat komen. In de verzen 7-8 zien we de reacties van de mensen daarop. De handen worden slap, krachteloos. “Elk hart van stervelingen” smelt weg, er is geen enkele moed meer. De verschrikking en verbijstering staan op hun gezichten te lezen. Hun houding van ineenkrimpen als een barende vrouw die in smart en weeën is, past bij de ontzetting en pijn die hen bevangen. Het toont allemaal aan dat ze geen rekening hebben gehouden met een oordelende God.
De zonde van de mens en zijn onbekeerlijkheid zijn er de oorzaak van dat de HEERE op Zijn dag, als Hij de regering in handen neemt, “meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn” zal oordelen (vers 9). Zijn oordelen treffen zowel “het land” als “de zondaars”. Hij maakt het land tot een woestenij en de zondaars worden uit het land weggevaagd. Hier worden, om het met de gelijkenis van de dolik (een onkruid dat veel op tarwe lijkt) en de tarwe te zeggen, zij die de wetteloosheid doen, verzameld en in de vuuroven geworpen (Mt 13:40-42; 24:40-41).
De hele schepping komt in de duisternis terecht omdat “de sterren aan de hemel en hun sterrenbeelden” en “de maan” hun “licht niet laten schijnen” (vers 10). Als er al hoop is dat de zon bij het aanbreken van de dag zal opkomen, dan blijkt die hoop ijdel te zijn, want “de zon zal verduisterd worden wanneer zij opkomt” (Mt 24:29; Mk 13:24).
Het oordeel over Babel bij de verschijning van Christus in de eindtijd treft de hele “wereld” en niet slechts een bepaald gebied zoals in de tijd van Jesaja (vers 11; vgl. Lk 21:35). Het is ermee als met de zondvloed die ook wereldwijd is. Gods oordeel gaat over de wereld vanwege de “slechtheid” ervan. Die slechtheid komt tot uiting in de “ongerechtigheid” van “de goddelozen”, “de trots van de hoogmoedigen” en “de hooghartigheid van de geweldplegers”. God zal de slechtheid vergelden, de trots doen ophouden en de hooghartigheid vernederen. God heeft op alle kwaad het gepaste antwoord.
Het is ook treffend dat het oordeel over Babel wordt geveld door Kores, die genoemd wordt “Zijn gezalfde” (Js 45:1), een prachtig beeld van Christus (= Gezalfde). De naam Kores betekent ‘zon’, dat is de titel van Christus Zelf (Ml 4:2).
De val van Babel geschiedt onverwachts. Terwijl de stad feestviert, kruipt het leger van de Meden en de Perzen onder de stadsmuur door na eerst de loop van het kanaal dat door de stad stroomt te hebben verlegd. Zo zal de komst van Christus om Babel te verdelgen geschieden als een dief in de nacht, onverwachts.
Vers 12 voorzegt de vermindering van de wereldbevolking in het einde van de tijd, zoals ook de Heer Jezus dit voorzegt (Mt 24:22; Op 6:8; 9:19). Door deze oordelen worden alle goddelozen weggevaagd. Wat overblijft, is een overblijfsel dat bestaat uit “stervelingen”. Dit geeft aan dat zij in zichzelf niet waardevoller zijn dan de goddelozen die zijn omgekomen. Dit overblijfsel is vanwege hun geringe aantal zeldzamer dan de zeldzaamste en kostbaarste metalen. Zij zijn gespaard vanwege hun positieve houding tegenover Israël (vgl. Mt 25:31-41).
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de opname van de gelovigen (1Th 4:15-18) en de verschijning van de HEERE om te oordelen in dit gedeelte. Bij de opname worden de gelovigen opgenomen van de aarde en worden ongelovigen achtergelaten. Bij de verschijning van de HEERE, de Heer Jezus, worden de goddelozen door het oordeel weggenomen van de aarde en blijven de gelovigen op aarde achter om het vrederijk binnen te gaan (Mt 24:40-41).
De gevolgen van de oordelen worden in vers 13 nog diepgaander beschreven dan in vers 10. In vers 10 worden de effecten van het oordeel in bepaalde onderdelen van de schepping gezien, terwijl we in vers 13 zien wat de gevolgen van het oordeel zijn voor de hemel en de aarde als geheel. De hemel siddert en de aarde trilt los van haar plaats (Hg 2:7-8; Hb 12:25-29; Zc 14:4-5). Dit zijn de overweldigende gevolgen van het losbreken van “de verbolgenheid van de HEERE van de legermachten” op “de dag van Zijn brandende toorn”. Dit bevestigt de herinnering aan de zondvloed, waarbij ook hemel en aarde in grote beroering zijn gekomen.
14 - 18 De HEERE bezoekt het kwaad
14 [Iedereen] zal zijn als een opgejaagde gazelle,
als schapen die niemand bijeenbrengt.
Iedereen zal zich wenden naar zijn [eigen] volk,
en iedereen zal vluchten naar zijn [eigen] land.
15 Ieder die aangetroffen wordt, zal worden neergestoken,
en ieder die gegrepen wordt, zal vallen door het zwaard.
16 Hun kleine kinderen zullen verpletterd worden
voor hun ogen,
hun huizen geplunderd
en hun vrouwen verkracht.
17 Zie, Ik zal de Meden tegen hen opzetten,
die zilver niet achten
en op goud niet belust zijn.
18 Maar [hun] bogen zullen jongens verpletteren,
zij zullen geen medelijden hebben met de vrucht van de buik,
hun oog zal geen kind ontzien.
In vers 14 keert de profetie terug naar de verwoesting van Babel. Dat blijkt uit de rest van het hoofdstuk. Alle vreemdelingen die eerst aangetrokken zijn door de rijkdom van Babel en hun voordeel op deze wereldmarkt hebben gezocht, zullen de stad ontvluchten om terug te keren naar hun eigen volk en land. Schichtig als “een opgejaagde gazelle” en verstrooid “als schapen” zonder herder zullen ze willen ontkomen aan de oprukkende legers van de Meden en Perzen. Ook het herstelde Romeinse rijk (Europa) zal bestaan uit mensen uit vele landen. Als straks het oordeel over hen komt, zullen deze mensen vluchten en terugkeren naar hun eigen volk en hun eigen land.
Wie niet vlucht of op de vlucht gegrepen wordt, valt in handen van een vijand die niets en niemand ontziet (verzen 15-18). Wat ze op hun weg tegenkomen, wordt zonder pardon neergestoken of neergeveld door het zwaard (vers 15). Eerbied voor wat anderen toebehoort aan leven, bezit en huwelijk, kennen ze niet (vers 16). De gevoelens die daarbij horen, hebben ze niet. Meedogenloos verpletteren ze kleine kinderen voor de ogen van hun ouders en verkrachten ze vrouwen, ongevoelig voor smeekbeden dat niet te doen.
Ze laten zich niet omkopen, ongevoelig als ze ook zijn voor zilver en goud, dat niets voor hen betekent (vers 17). Hun doel is met meedogenloze wreedheid hun vijanden te verdelgen en ervoor te zorgen dat er ook geen nieuwe aanwas kan komen. Daarom verpletteren ze jongens, doden ze kinderen al in de buik en ontzien ze geen kind dat al geboren is (vers 18).
19 - 22 Babel volledig verwoest
19 Babel, het sieraad van de koninkrijken,
de luister en de trots van de Chaldeeën,
zal zijn als toen God ondersteboven keerde
Sodom en Gomorra.
20 Niemand zal er verblijven, nooit [meer],
en niemand, van generatie op generatie, zal er wonen.
Geen Arabier zal daar zijn tent opzetten,
en geen herder zal daar neerstrijken.
21 Maar wilde woestijndieren zullen daar neerliggen.
Hun huizen zullen vol zitten met huilende uilen;
struisvogels zullen er wonen
en bokachtigen zullen er rondspringen.
22 Hyena's zullen janken in zijn [verlaten] burchten,
en jakhalzen in zijn paleizen van verlustiging.
Zijn tijd om te komen is nabij,
en zijn dagen zullen niet worden uitgesteld.
In deze verzen wordt het oordeel over Babel beschreven. Babel, dat zichzelf als een sieraad van alle koninkrijken heeft gepresenteerd, zal van al zijn luister en trots worden ontdaan (vers 19). Het zal met Babel gaan als met Sodom en Gomorra die door God ondersteboven zijn gekeerd. Het zal volkomen ontvolkt worden en nooit meer bewoond worden (vers 20). Geen enkele Arabier van de rondtrekkende Arabische nomaden (Bedoeïenen) zal daar nog zijn tent opzetten, want er is niets meer wat voordeel oplevert. Ook is er geen herder meer die er zijn kudde heen zal brengen vanwege de menigte wilde dieren die daar is.
De enige bewoners zullen de wilde dieren zijn (verzen 21-22a). De in deze verzen genoemde dieren die in het gevallen Babel wonen, doen denken aan Openbaring 18 (Op 18:2). Het onderstreept dat de uiteindelijke verwoesting, gelijk aan die van Sodom en Gomorra, in de verre toekomst ligt. De verwoesting op korte termijn wordt aangegeven door de woorden “zijn tijd om te komen is nabij” (vers 22b). De verwoesting van Babel op korte termijn is echter niet zoals de verwoesting van Sodom en Gomorra, want Babel zal herleven. We hebben hier weer het beginsel van de dubbele laag in de profetie, waarbij sprake is van een eerste vervulling in de nabije toekomst en een uiteindelijke vervulling in de, op dat moment nog, verre toekomst.
De sleutel tot de vraag of Babel opnieuw zal verschijnen als machtscentrum en dan zijn uiteindelijke verwoesting zal ondergaan, wordt in het begin van Jesaja 14 gegeven. Het woord “want” waarmee het begint (Js 14:1), geeft aan dat een verklaring volgt van het voorgaande. Jesaja 14 vertelt over de dag van Israëls bevrijding en duizendjarige zegen. Dit is de dag van de HEERE die hun rust geeft van verdriet en vrees en slavernij en waarop zij zich zullen verheugen over de verwoesting van Babel en hun hoon zullen uiten tegenover de stad van de verdrukker.
Een dergelijke uiting is er niet geweest over de verwoesting die nu zo’n tweeënhalfduizend jaar geleden heeft plaatsgevonden. Wel is er in de toekomst sprake van een dergelijke uiting bij de val van de wederopgestane stad (Op 18:20). Dan zal de profetie van dit gedeelte van Jesaja zijn complete vervulling hebben. Europa zal aan het begin van het duizendjarig vrederijk met weinig inwoners overblijven in een verwoeste toestand en zo zal het blijven gedurende heel het vrederijk.